ECLI:NL:RBMNE:2023:7507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit op bezwaar van de Minister van Financiën inzake de overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van de Minister van Financiën behandeld. Eiseres heeft verzocht om overname van private schulden die voortvloeien uit kredietovereenkomsten met [bedrijf 2] B.V. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen opeisbare schuld heeft, omdat de schuld niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was. De rechtbank stelt vast dat de voorwaarden voor overname van private schulden, zoals vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), niet zijn vervuld. Eiseres heeft geen betalingsachterstanden en haar schuld is niet voor de genoemde datum opgeëist. De rechtbank wijst erop dat de regeling niet bedoeld is als herstel van schade in het verleden, maar om gedupeerden een nieuwe start te bieden. Eiseres' beroep op de hardheidsclausule wordt eveneens afgewezen, omdat er geen onvoorziene bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de wet rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A. Balbi en A. Arslan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 22 februari 2023 (bestreden besluit).
2. Met een primair besluit van 9 september 2022 heeft Sociale Banken Nederland (SBN), de uitvoeringsorganisatie die namens verweerder zorg draagt voor de uitvoering van het Besluit private schulden (nu: de Wet hersteloperatie toeslagen, Wht), geweigerd de private schuld van eiseres aan [bedrijf 1] B.V./ [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) te betalen, omdat de schuld is ontstaan vóór 1 januari 2006 of na 31 mei 2021. In het bestreden besluit is verweerder bij de weigering gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Feiten

4. Eiseres heeft verzocht om overname van private schulden van schuldeiser [bedrijf 2] . Eiseres heeft op 22 maart 2018 en op 20 juli 2020 kredietovereenkomsten met [bedrijf 2] gesloten. Op 1 juni 2021 is het bij [bedrijf 2] openstaande negatieve saldo
€ 5.052,48.

Wettelijk kader

5. Toen het primaire besluit werd genomen, gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit betaling private schulden (het Besluit). Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie toeslagen om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wht. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. Besluiten vanaf die datum over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn – in deze zaak – gelijk aan de vereisten die het Besluit stelde.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke bepalingen van de Wht zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Gronden van eiseres

7. Eiseres stelt dat zij een private schuld heeft die voortvloeit uit de tussen eiseres en [bedrijf 2] gesloten ‘Overeenkomst met Gespreid betalen in (verschillende) termijnen met krediet’ van 20 juli 2020. Eiseres betoogt dat die schuld ontstaan en opeisbaar is geworden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 en daarom op grond van het Besluit voor overname tot betaling in aanmerking komt.
Volgens eiseres was zij genoodzaakt deze lening te sluiten voor de primaire levensbehoeften van haar gezin. Eiseres heeft alles op alles gezet om telkens tijdig het maandelijkse aflossingsbedrag te kunnen betalen, omdat het bedrag anders in één keer opeisbaar zou worden. Zij heeft daarbij soms keuzes moeten maken of zij bijvoorbeeld haar telefoonrekening zou betalen, haar woonlasten, de boodschappen of haar schuldeisers.
7.1
Eiseres merkt verder op dat uit het Besluit volgt dat private schulden die niet voor overname of betaling in aanmerking komen resterende hoofdsommen van (goederen)kredieten zijn, tenzij ze vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Voor zover de schuld voortvloeiend uit de kredietovereenkomst met [bedrijf 2] als een dergelijke schuld aangemerkt zou kunnen worden door verweerder voert eiseres het volgende aan. Als verweerder wél schulden vergoedt als kredieten opeisbaar zijn geworden door betalingsachterstanden, maar niet als ze niet opeisbaar zijn doordat er geen betalingsachterstanden zijn, maakt verweerder een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gedupeerden die verschillende keuzes hebben gemaakt in de aflossing van hun schulden. Verweerder realiseert zich niet dat gedupeerden keuzes moesten maken en bij de één is dat gevallen op betalen van bijvoorbeeld huur en bij de ander op het betalen van de kredietverstrekker. Eiseres deed haar best om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen en wordt dan als het ware gestraft voor goed gedrag.

Beoordeling door de rechtbank

8. Artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wht bepaalt dat de resterende hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit volgt ook uit de Memorie van Toelichting van de Wht. [1] Alleen als de hoofdsom opeisbaar is geworden voor 1 juni 2021, bijvoorbeeld door betalingsachterstanden, wordt de (gehele) lening wel betaald. Dit om te voorkomen dat de schuldeiser incassomaatregelen neemt waardoor de gedupeerde ouder verder in de problemen komt. Verder volgt uit de Memorie van Toelichting dat de regeling voor het overnemen van private schulden niet bedoeld is als herstel van schade in het verleden, maar om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start.
8.1
Gelet op artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder a en b van de Wht is de eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden of de private schuld/het krediet dat eiseres bij [bedrijf 2] heeft, opeisbaar is geworden vóór 1 juni 2021. Die vraag beantwoordt de rechtbank met ‘nee’. Eiseres heeft in de periode vanaf 22 maart 2018 tot 1 juni 2021 een schuld bij [bedrijf 2] . De hoofdsom van de schuld is niet voor 1 juni 2021 opgeëist door de schuldeiser. Het krediet bij [bedrijf 2] bestaat daarom, zoals verweerder terecht stelt, uit lopende betalingsverplichtingen. Deze betalingsverplichtingen kan verweerder op grond van art 4.1, tweede lid, aanhef en sub b, van de Wht niet overnemen. De rechtbank overweegt hierbij dat deze bepaling dwingend is geformuleerd. Eiseres’ gestelde noodzaak voor de aankoop van artikelen bij [bedrijf 2] , voor zover al deze aankopen al noodzakelijk waren, speelt daarom geen rol bij de vraag of verweerder de lening/schuld moet overnemen.
Omdat eiseres niet heeft onderbouwd dat haar schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar was en zij toen geen betalingsachterstand had bij [bedrijf 2] , heeft verweerder terecht vastgesteld dat de schuld van eiseres niet in aanmerking komt voor overname.
8.2
De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres onrechtvaardig voelt dat haar lening niet wordt overgenomen, terwijl leningen van gedupeerden die een betaalachterstand hebben wel worden overgenomen. Maar de regeling voor het overnemen van schulden in de Wht is niet bedoeld als herstel van schade in het verleden. Deze regeling is specifiek bedoeld om te voorkomen dat gedupeerden verder in de (problematische) schulden raken doordat zij te maken krijgen met incassomaatregelen. Hierbij merkt de rechtbank op dat de schulden alleen worden overgenomen voor het opeisbare deel van de schuld. De wetgever heeft het onderscheid tussen ouders die opeisbare schulden hebben en ouders waarbij dat niet het geval is, gerechtvaardigd geacht. De rechtbank volgt dat.
8.3
Eiseres heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij met het aanvoeren van het ongerechtvaardigde onderscheid dat verweerder volgens haar maakt een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel en dat de wetgever in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld.
Voor zover eiseres bedoeld heeft aan te voeren dat het ongerechtvaardigd onderscheid en daarmee strijd met het evenredigheidsbeginsel en/of de rechtszekerheid is ontstaan, doordat de bepalingen uit de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel of andere beginselen getoetst mogen worden, volgt de rechtbank eiseres daarin niet. De wet in formele zin is een codificering van het Besluit en de voorwaarden om voor overname van private schulden in aanmerking te komen zijn ongewijzigd.
Dat betekent niet dat er nooit aanleiding kan zijn om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dit kan als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [2] De rechtbank is van oordeel dat zich niet dergelijke onvoorziene bijzondere omstandigheden voordoen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen heeft de wetgever bewust gekozen voor een onderscheid tussen ouders met en ouders zonder opeisbare private schulden.
8.4
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder minimaal de met het krediet verband houdende kosten had kunnen vergoeden, zoals de door eiseres te betalen rente. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierover niet ten onrechte heeft gesteld dat alleen kosten vergoed worden die samen hangen met een door de minister overgenomen schuld.
9. Eiseres heeft ter zitting ook nog de hardheidsclausule genoemd. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 van de Wht kan worden afgeweken voor zover toepassing van het betreffende artikel gelet op doel en strekking zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.
Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding te zien om bijzondere omstandigheden aan te nemen als bedoeld in de hardheidsclausule. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. Er is geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de wetgever niet heeft voorzien dat er gedupeerde ouders zijn die leningen zijn aangegaan bij bijvoorbeeld [bedrijf 2] om te kunnen voorzien in hun levensbehoefte, of de telefoonrekening te kunnen betalen of om terugvorderingen van de Belastingdienst/Toeslagen te betalen. Verder wordt eiseres niet anders behandeld dan andere ouders die schulden hebben die niet opeisbaar zijn.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen

Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en partner
1. Onze Minister van Financiën neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, op wie artikel 4.6 of 4.7 niet van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
3. geldschulden en kosten die worden overgenomen zijn:
a. een geldschuld die is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser;
[…]
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
[…]
b. de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden;
[…]
Artikel 8.6. Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS-tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.1. Hardheidsclausules
De Belastingdienst/Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende
artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister van Financiën afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
[…]
Artikel 9.2. Inwerkingtreding
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en werkt terug ten aanzien van:
[…]
j. de artikelen 4.1 tot en met 4.5, 6.1, eerste en derde lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, 6.1, eerste en vierde lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1, eerste lid, 4.2 en 4.4, eerste lid, 6.2, tweede lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1, eerste lid, 4.2, 4.3, eerste lid, en 4.4, eerste lid, 6.8, eerste lid, en zevende en achtste lid juncto eerste lid, met betrekking tot uitbetalingen op basis van artikel 4.3, en 6.8, vierde lid, en zevende en achtste lid juncto vierde lid, met betrekking tot uitbetalingen op basis van artikel 4.4, en artikel 6.12, vijfde lid, met betrekking tot de gegevensverstrekking ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 4.1 en 4.3, tot en met 29 oktober 2021; en
[…]

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr 3, p 45.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.