ECLI:NL:RBMNE:2023:7504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/5050 en UTR 23/5051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing beroep niet tijdig beslissen en afwijzing verzoek immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 21 november 2023, is het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen door verweerder toegewezen. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. Snijder, hadden beroep ingesteld omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn van zes weken een besluit had genomen op hun bezwaar. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, aangezien er geen ingebrekestelling nodig was voorafgaand aan het indienen van het beroep. De rechtbank droeg verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast hadden eisers verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens het niet tijdig nemen van een besluit en de schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat eisers niet hadden gespecificeerd wat de aard van de schade was en hoe hoog deze was. De rechtbank merkte op dat er alleen aanspraak op immateriële schadevergoeding is als de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad. De rechtbank zag ook geen aanleiding om het beroep op artikel 6 van het EVRM inhoudelijk te beoordelen, aangezien er nog een inhoudelijke behandeling van het geschil in bezwaar moest plaatsvinden.

Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen, omdat dit verzoek al eerder was afgewezen in een eerdere uitspraak van 4 september 2023. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe redenen waren om dit verzoek opnieuw te overwegen. De rechtbank besloot dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- moest vergoeden, maar wees het verzoek om schadevergoeding en het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5051 (beroep) en UTR 23/5050 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van datum 21 november 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] ,

[eiser 2]uit [woonplaats] , verzoekers/eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist , het college

(gemachtigde: mr. R. Snijder)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat verzoekers/eisers (hierna: eisers) hebben ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 4 september 2023 met zaaknummer UTR 22/3441. [1] In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eisers. Eisers stellen nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan. Zij verzoeken ook om een immateriële schadevergoeding.
Daarnaast hebben eiser verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt dat de rechtbank een externe deskundige benoemt die het proces versnelt, zorgt voor een betere kwaliteit van aanlevering en die discussies over de volledigheid van zoekslagen voorkomt.

Overwegingen

1. De (voorzieningen)rechter doet op grond van artikel 8:55b, eerste lid en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Hieronder legt de (voorzieningen)rechter dit verder uit.
Het beroep niet-tijdig beslissen (23/5051)
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op het bezwaar van eisers. Gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb, is voorafgaand aan een nieuw beroep tegen het niet tijdig beslissen geen ingebrekestelling nodig. [2] Het beroep is daarmee kennelijk gegrond.
3. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepalen, dat verweerder alsnog moet beslissen op het bezwaar van eisers. De rechtbank ziet in de door verweerder aangevoerde reden van de vertraging geen aanleiding om een langere termijn te verlenen, omdat verweerder eerder al een termijn is gegund van zes weken. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen zo spoedig mogelijk te beslissen op het bezwaar en uiterlijk binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
4. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
5. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers betalen.
De verzoeken om schadevergoeding
6. Eisers hebben tegelijkertijd met het indienen van het beroep niet tijdig beslissen verzocht om een vergoeding voor immateriële schade die zij stellen te hebben geleden in verband met het werk dat zij aan deze beroepsprocedure hebben en omdat het vertrouwen in de overheid door het overheidsoptreden wederom wordt geschaad. Daarnaast hebben eisers verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende heeft geleden als gevolg van de aldaar genoemde schadeoorzaken, waaronder het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb).
Op grond van artikel 8:92 van de Awb moet de belanghebbende de aard van de geleden of te lijden schade opgeven en voor zover redelijkerwijs mogelijk het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.
8. De rechtbank overweegt dat eisers niet hebben gespecificeerd wat de aard van de gestelde immateriële schade is en hoe hoog de gestelde schade is, als gevolg van het niet tijdig nemen van het besluit op hun aanvraag. Alleen al om die reden wordt het verzoek afgewezen. De rechtbank wijst er, ter voorlichting van eisers, op dat er (behoudens wat hierna wordt overwogen met betrekking tot artikel 6 van het EVRM) slechts een aanspraak op immateriële schadevergoeding is als de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
9. Eisers hebben verder naar voren gebracht dat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM is overschreden. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om het beroep op artikel 6 van het EVRM inhoudelijk te beoordelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het beroep van eisers zich nu alleen richt tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn bezwaren. Er moet nog een (nadere) inhoudelijke behandeling van het geschil in bezwaar plaatsvinden. Wanneer verweerder een beslissing op de bezwaren heeft genomen en daartegen beroep wordt ingesteld door eisers, zal de rechtbank in het dan voorliggende materiële geschil beslissen. In die (eventuele) procedure zal dan ook het verzoek om schadevergoeding, indien eisers dat in die procedure herhalen, op grond van artikel 6 van het EVRM worden beoordeeld.
Het verzoek om voorlopige voorziening (23/5050)
11. De voorzieningenrechter ziet in deze procedure geen mogelijkheid om het verzoek van eisers toe te wijzen. Dit verzoek om een deskundige te benoemen is door de rechtbank in de eerdergenoemde uitspraak van 4 september 2023 al afgewezen en de voorzieningenrechter ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen reden om hier nu anders over te oordelen, nog daargelaten of dat in deze voorlopige voorzieningenprocedure mogelijk is. Daarnaast kan een voorlopige voorziening alleen toegewezen worden zo lang niet op het beroep is beslist, wat in deze uitspraak wel gebeurt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom af. Wel dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank in de zaak UTR 23/5051:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De voorzieningenrechter in de zaak UTR 23/5050:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

In de zaak UTR 23/5051:Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.
In de zaak UTR 23/5050:Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBMNE:2023:4652. In deze uitspraak heeft de rechtbank ook op twee andere zaaknummers beslist.