ECLI:NL:RBMNE:2023:7502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
23/636
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gewijzigde vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van zijn WIA-uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van het Uwv, dat hem een WIA-uitkering toekende met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 70,65%. Na het bezwaar werd dit percentage verlaagd naar 58,75%. Eiser stelde dat zijn klachten waren onderschat en dat hij niet beschikbaar was voor arbeid vanwege zijn psychische klachten. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser per 19 januari 2022 58,75% arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeert dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en voldoen aan de vereisten. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunt. De rechtbank wijst ook het verzoek om een onafhankelijke deskundige af, omdat er geen reden is om aan de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gewijzigde vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Met het besluit van 24 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat aan hem per 19 januari 2022 een WIA-uitkering wordt toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,65%. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 december 2022 heef het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 58,75%.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het Uwv. Eiser en zijn gemachtigde waren niet bij de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat partijen hebben aangevoerd of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser per 19 januari 2022 (de datum in geding) 58,75% arbeidsongeschikt is.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden; en
- zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Medische beoordeling
4. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is omdat zijn klachten zijn onderschat. Volgens eiser is zijn situatie eerder achteruit gegaat dan vooruit. Dit komt volgens eiser omdat hij geen goede behandeling kan vinden voor zijn complexe medische en psychische situatie. Eiser stelt dat hij op dit moment niet voor arbeid beschikbaar is vanwege zijn (psychische) klachten en de behandeling daarvan. Eiser is nu inmiddels onder behandeling en meent dat hij hierdoor niet beschikbaar is voor werk.
5. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. De rechtbank stelt voorop dat het bij de medische beoordeling van de verzekeringsartsen gaat om de gezondheidssituatie van eiser op 19 januari 2022, de datum in geding. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen in hun rapporten duidelijk hebben uitgelegd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. De rechtbank licht dit toe.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het met de primaire verzekeringsarts eens en onderschrijft zijn medische oordeel. Bij haar medische beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de huisarts, de neuroloog, [instelling 1] en [instelling 2] kenbaar betrokken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgde eiser op 19 januari 2022 nog geen behandeling. Ook ten tijde van het opmaken van haar rapport op 1 december 2022 volgde eiser nog geen behandeling. Dat eiser nu wel een behandeling volgt maakt dit niet anders omdat dit ver na de datum in geding ligt en de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar geen rekening mee kan houden.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport ook toegelicht waarom zij vindt dat eiser op 19 januari 2022 (de datum in geding) in staat is om arbeid te verrichten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is eiser niet ADL-afhankelijk of bedlegerig, niet langdurig opgenomen in een WLZ-erkende instelling en er is geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus (zelfverzorging, functioneren in samenlevingsverband en sociale contacten buiten het gezin) op basis van een ernstige psychische stoornis. De rechtbank kan dit volgen en heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport toegelicht dat de beperkingen die door de primaire verzekeringsarts zijn vastgesteld, passend zijn bij het beeld en het verhaal van eiser en dat met zijn cognitieve beperkingen voldoende rekening is gehouden. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om te stellen dat eiser meer beperkt dient te worden geacht. Daarbij is ook rekening gehouden met zijn verhoogde rustbehoefte overdag, zijn cognitieve klachten en zijn twee chronische aandoeningen door de lichte duurbeperking die in de functionele mogelijkhedenlijst van 14 februari 2022 (FML) is opgenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om een verdergaande urenbeperking aan te nemen omdat eiser niet bekend is met een aandoening waarbij werken potentieel schadelijk is voor zijn gezondheid. Ook volgde eiser op 19 januari 2022 geen intensieve behandeling waardoor hij structureel significant verminderd beschikbaar is voor arbeid. De rechtbank kan deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.
9. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die ziet op zijn gezondheid rondom de datum in geding, 19 januari 2022, en waaruit volgt dat hij meer beperkingen heeft. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Reformatio in peius
10. Eiser geeft in zijn beroepschrift aan dat hij door het Uwv in een slechtere positie is gebracht door zijn bezwaar dan daarvoor het geval was. Dat lijkt volgens eiser niet de bedoeling van een bezwaar te zijn. De rechtbank vat deze beroepsgrond zo op dat eiser vindt dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius.
11. De rechtbank overweegt dat, zoals uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] blijkt, het uitgangspunt is dat een heroverweging in bezwaar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van een betrokkene, indien een bestuursorgaan ook zonder dat bezwaar zou zijn ingediend, hiertoe kan overgaan. Deze verslechtering kan in verband met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel, in beginsel eerst per toekomende datum worden geëffectueerd.
12. Hier is, naar het oordeel van de rechtbank, in dit geval sprake van. Uit het bestreden besluit en het primaire besluit blijkt dat de verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid geen wijziging heeft gebracht in de hoogte en duur van de aan eiser toegekende loongerelateerde WGA-uitkering, zodat eiser feitelijk niet in een nadeliger positie is gekomen. Eiser krijgt de loongerelateerde WGA-uitkering volgens het primaire besluit tot en met 26 april 2023. Pas na beëindiging van de loongerelateerde uitkering zal de verlaging arbeidsongeschiktheidspercentage doorwerken in de hoogte van de uitkering. Daarbij staan tegen de besluitvorming hierover weer rechtsmiddelen open. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek benoeming onafhankelijk deskundige
13. Eiser meent dat zijn klachten dusdanig zijn dat een onderzoek en een oordeel door een deskundige noodzakelijk zijn om na het traject dat hij nu volgt, een oordeel te kunnen geven waar het Uwv zich op kan baseren.
14. De rechtbank volgt eiser hierin niet en vindt niet dat er door de rechtbank een onafhankelijke deskundige moet worden ingeschakeld. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft zich in beroep laten bijstaan door zijn gemachtigde en heeft zijn beroep gestaafd met argumenten. Tot slot twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
15. Eiser heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 december 2022 deugdelijk heeft gemotiveerd dat de voorbeeldfuncties de belastbaarheid van eiser niet overschrijden en dus passend zijn. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen. Hieruit volgt ook dat het Uwv de verdiencapaciteit van eiser juist gewijzigd heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32.