Beoordeling door de rechtbank
Het beroep niet tijdig beslissen
6. Nu het college alsnog een beslissing heeft genomen op het bezwaar heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Hij zal daarom ten aanzien van dit beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. Omdat het college eerst na het instellen van beroep alsnog een besluit heeft genomen zal het college worden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten voor zover het betreft het beroep niet tijdig beslissen. Eiser heeft verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten. Dit verzoek wijst de rechtbank af, omdat er in deze zaak geen sprake is van dermate bijzondere omstandigheden, gelegen in het handelen van het college, dat daarvoor aanleiding bestaat.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Zijn de rechtsgevolgen van het primaire besluit gewijzigd?
8. Eiser voert aan dat zijn bezwaargrond het college ertoe heeft gebracht om in lijn met het advies van de bezwaarschriftencommissie, met de beslissing op bezwaar passende voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. Deze voorschriften omvatten de verplichting tot de aanplant van 32 perenbomenbomen en ten minste 15 inheemse streekeigen bomen vóór 1 februari 2024. Volgens eiser zijn de rechtsgevolgen van het primaire besluit gewijzigd. Volgens eiser had het college het besluit moeten herroepen, een nieuw besluit moeten nemen en het verzoek tot proceskostenvergoeding in bezwaar moeten toewijzen.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn met het verbinden van de voorschriften aan de omgevingsvergunning, de rechtsgevolgen van het primaire besluit niet gewijzigd. De rechtbank legt dit hierna uit.
10. De rechtbank stelt vast dat de aanplant van perenbomen in de ontwerptekening bij de aanvraag is opgenomen en dus onderdeel uitmaakt van de aanvraag. In het primaire besluit is daarnaast vermeld dat door het aanleggen van het pad de cultuurhistorische, natuur- en of landschapswaarden niet onevenredig kunnen worden aangetast. De verharding wordt meer landschappelijk ingepast door meer aansluiting te zoeken bij de bestaande, van oudsher aanwezige, afscheidingen zoals de houtwal. Daarnaast wordt een gedeelte van het pad begrensd met oude perenbomen. Ook is vermeld dat de deskundige geen bezwaar heeft tegen het voorgestelde plan. Het aan te leggen pad wordt landschappelijk ingepast en sluit aan bij de cultuurhistorische waarden.
11. Deze toetsing door de deskundige moet schriftelijk worden vastgelegd.Met het advies van 1 maart 2022 is het advies schriftelijk vastgelegd. Uit dit advies volgt dat de cultuurhistorische waarden, natuur- en of landschapswaarden niet worden geschaad door de aanleg van het pad en het pad toelaatbaar is. In het advies is geadviseerd om inheemse bomen langs het pad te planten. Zo wordt het kavelpad beter begeleid door een groene structuur en is deze minder zichtbaar. Daar waar het pad op het perceel van nummer [nummer] komt, zullen perenbomen het pad begeleiden. Hieruit volgt dat de aanplant van perenbomen en inheemse bomen al onderdeel uitmaakte van het primaire besluit.
12. In het kader van de heroverweging van de bezwaarprocedure is door het college beoordeeld of aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden hadden moeten worden. Uit het advies van de deskundige van 25 januari 2023 volgt dat de deskundige de aanplant van de perenbomen en de bomenrij noodzakelijk vindt onder meer omdat het pad dan beter landschappelijk wordt ingepast. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit hierdoor niet inhoudelijk is gewijzigd. Door het verbinden van voorschriften aan de vergunning, is het gemakkelijker geworden de aanplant van de bomen te handhaven. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat er daarom ook geen grond was om het primaire besluit te herroepen. In dat geval is er ook geen grondslag voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Instandhoudingsverplichting als voorschrift?
13. Eiser voert aan dat het college ten aanzien van de verplichting tot de aanplant van de bomen heeft verzuimd om een instandhoudingsverplichting als voorschrift aan de vergunning te verbinden. Zonder een instandhoudingsverplichting zou de aanplantplicht illusoir zijn en kunnen de bomen verwijderd worden, zonder dat daarmee sprake is van overtreding van de vergunningvoorschriften.
14. De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. Volgens het geldende bestemmingsplan ‘‘Rondom de Vecht’’ geldt op het perceel [adres] in [plaats 1] onder meer de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie, landschap en natuur’.
Artikel 32.4.1 onder e van het bestemmingsplan bepaalt dat het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie, landschap en natuur’ zonder een omgevingsvergunning bomen of andere opgaande beplanting te planten, te verwijderen, te kappen of te rooien. Volgens het college bestaat door deze vergunningplicht in het bestemmingsplan geen aanleiding om een instandhoudingsverplichting als voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden. De rechtbank kan dit volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van zijn werkelijk gemaakte proceskosten vanwege het nodeloze stilzitten door het college. Eiser wijst erop dat hij al sinds 8 oktober 2020 bezig is om een beslissing op zijn bezwaar te krijgen. De rechtbank vat het verzoek om een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten op als een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank gaat hierbij uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
16. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 17 augustus 2020, toen het (pro forma) bezwaarschrift door het college was ontvangen. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 16 augustus 2022 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met 15 maanden overschreden. De bezwaarfase heeft ongeveer (naar boven afgerond) 2,5 jaar geduurd en daarmee 24 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 2 maart 2022, bijna (naar boven afgerond) 9 maanden geduurd.
17. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn 15 maanden bedraagt. Eiser heeft daarom, uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar en naar boven afgerond, recht op een schadevergoeding van € 1.500,-. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig veroorzaakt doordat de bezwaarprocedure te lang heeft geduurd en wordt dus geheel aan het college toegerekend. Het college moet dit bedrag aan eiser betalen.