In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap [bedrijf] B.V., handelend onder de naam [handelsnaam], en de eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. De eisers hebben een factuur van € 2.238,78 niet betaald, die was opgesteld door [handelsnaam] voor juridische bijstand. In een eerder verstekvonnis van 5 juli 2023 was de vordering van [handelsnaam] toegewezen, maar [eiser sub 1] heeft verzet aangetekend, stellende dat zij gedwaald had omdat er geen toevoeging was aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat het beroep op dwaling niet slaagt, omdat [eiser sub 1] niet kan aantonen dat zij onjuist is ingelicht door [handelsnaam]. De rechtbank houdt rekening met een eerder betaald voorschot van € 1.000,00, maar oordeelt dat [eiser sub 1] nog € 619,44 moet betalen. Voor [eiser sub 2] geldt hetzelfde bedrag van € 1.619,44. De rechtbank wijst ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 335,82 toe en veroordeelt [eiser sub 1] in de proceskosten van de verzetprocedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.