ECLI:NL:RBMNE:2023:74

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
05/230546-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige nicht door oom met misbruik van afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen verkrachting van zijn bij hem inwonende nichtje. De verdachte, geboren in 1951 op Curaçao, werd schuldig bevonden aan het seksueel misbruik van zijn nichtje, dat in de tienerleeftijd was en bij hem woonde. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij meerdere zittingen hebben plaatsgevonden tussen april 2021 en januari 2023. De officier van justitie, mr. A. Drogt, heeft de verdachte beschuldigd van verkrachting en ontucht, waarbij de tenlastelegging als bijlage aan het vonnis is gehecht. De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer, dat in 2000 is geboren, als bewijs gebruikt, evenals geluidsopnames van gesprekken tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke en geestelijke overwicht als oom, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte ook aansprakelijk werd gesteld voor de schade die het slachtoffer had geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 23.766,12 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 05/230546-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1951 te Curaçao,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [plaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 april 2021, 21 september 2021, 1 februari 2022, 5 juli 2022, 26 juli 2022 en 21 december 2022. Op 11 januari 2023 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en is direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, alsmede de benadeelde partij en haar advocaat, mr. B. Pernot, advocaat te Arnhem naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: in de periode van 22 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 te [plaats] de bij hem inwonende [slachtoffer] heeft verkracht;
Subsidiair: in de periode van 22 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met de bij hem inwonende [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Voor zover relevant voor de beoordeling worden de standpunten van de verdediging besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De aangifte van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2000, d.d. 15 januari 2019
V: Waarvan wil je aangifte doen?
A: Dat hij mij misbruikt heeft en wat er daarna nog gebeurd is.
V: Tegen wie wil je aangifte doen?
A: Tegen [verdachte] .
V: Wat is hij van jou?
A: Een aangetrouwde oom.
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: De eerste keer dat hij het letterlijk deed was op 22 januari 2018. [2]
V: Wat is het adres waar je woonde?
A: [adres 2] in [plaats] . [3]
V: Hoe ging dat?
A: Hij kwam mijn kamer binnen en hij liep naar mij toe. Hij begon mij weer aan te raken. Ik sloeg hem in zijn gezicht. Hij trok de dekens weg en ging toen op mij liggen. Ik schreeuwde dat hij van mij af moest gaan, maar ik kon niks. Ik kon alleen maar slaan en schreeuwen. Hij is echt dik. Toen stopte hij hem erin.
V: Hoe ging dat erin stoppen?
A: Hij trok mijn onderkleding uit. Hij deed dat met een hand en probeerde met zijn andere hand mijn hand vast te houden, omdat ik hem sloeg.
V: Hoe zat het met zijn onderbroek?
A: Die had hij zelf omlaag gedaan. Hij trok zijn lul uit zijn onderbroek.
V: Wanneer deed hij dat?
A: Nadat hij mijn onderkleding uit had getrokken, mijn shirt of trui had ik gewoon aan.
V: En dan?
A: Zijn lul had hij in mijn vagina gezet. Dat deed hij toen hij op mij lag.
V: Hoe deed hij zijn lul in jou?
A: Hij deed met zijn ene hand zijn lul in mij. Met zijn andere hand hield hij mijn hand vast, waarmee ik hem sloeg. Ik schreeuwde ook.
V: Waarom stopte het?
A: Omdat ik hem maar bleef slaan en bleef schreeuwen en huilen. [4]
V: Wanneer was de keer daarna dat er wat gebeurde?
A: De laatste keer was in augustus 2018. Een paar weken daarvoor gebeurde het weer, toen heeft hij mij weer verkracht.
V: Hoe ging dat?
A: Ik was aan het douchen. Hij kwam binnen. Ik schrok. Ik zei tegen hem dat hij eruit moest gaan en mij met rust moest laten. Maar hij ging niet. Ik pakte toen een handdoek en ben naar mijn kamer gegaan. Hij kwam toen achter mij aan. Hij pakte mij bij mijn arm. Ik zei dat hij mij los moest laten en dat ik anders zou gaan schreeuwen. Hij nam mij mee en duwde mij op mijn bed. Hij had weer een boxer aan en een hemd. Het gebeurde weer, het enige dat ik kon was huilen. Ik heb niet geschreeuwd. Het leek op dat moment of mijn ziel mij verliet, ik raakte helemaal verstijfd.
V: Hoe duwde hij jou op bed?
A: Hij had mijn ene arm vast en duwde mij daarmee op bed. Ik kwam op mijn rug, zij op het bed terecht. Ik vroeg of hij mij alsjeblieft met rust wilde laten en alsjeblieft niks wilde doen. Ik raakte helemaal verstijfd en kon op dat moment helemaal niks. Hij ging mij over mijn hele lichaam strelen, mijn borsten en op mijn vagina. Ik zei of hij alsjeblieft niks wilde doen. Hij haalde zijn lul weer uit zijn boxer. Zijn lul was hard.
V: En toen?
A: Ik was aan het huilen. Ik zei niks, ik kon ook niks.
V: Wat deed hij met zijn lul?
A: Hij had zijn boxershort half aan, die had hij niet helemaal uit. Hij deed zijn lul in mijn vagina. Dat had hij ook maar even gedaan. [5]
Een proces-verbaal van 3 maart 2020, inhoudende een uitgewerkt opgenomen gesprek
Door aangeefster [slachtoffer] zijn geluidsopnames gemaakt. Dit zouden opnames betreffen van een gesprek/gesprekken tussen haar en haar oom, verdachte [verdachte] . Het betreffen 2 geluidsbestanden welke van de telefoon van aangeefster zijn veiliggesteld door een digitaal rechercheur. Een deel van deze gesprekken is in het Nederlands gevoerd en een deel in het Papiaments. In verband hiermee is contact gelegd met het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVCN). Op dinsdag 3 maart 2020 zijn de gesprekken beluisterd en vertaald door een tolk Papiaments. [6]
Vertaling:
[verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte): ... [slachtoffer] , ...ik weet mij zuiver te herinneren hoe we zijn begonnen!!... Die dag dat ik naar Curaçao ging, ... heb ik voor jou de telefoon gekocht, toe heb jij mij jouw tieten laten zien daarboven/-ginds! [7]
Een informatiestaat SKDB-persoon, waaruit blijkt dat verdachte is geboren op [geboortedatum 1] 1951
Bewijsoverwegingen
De beoordeling van het bewijs in zedenzaken laat zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen; het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit vaak met zich dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (waaronder het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling heeft als doel de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De Hoge Raad heeft beslist dat deze bewijsminimumregel slechts geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen daarvan mogen wel slechts op een enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron.
Als tweede bewijsmiddel geldt het uitgewerkte gesprek, voorzover inhoudende de mededeling van verdachte dat – kort gezegd – hij zich nog weet te herinneren “hoe we zijn begonnen”. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte op zichzelf erkent dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Hiermee is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vervolgens het volgende vast. Aangeefster heeft aangifte gedaan van verkrachting. Enige tijd later heeft aangeefster heimelijk een gesprek tussen haar en verdachte opgenomen. De verklaring van aangeefster vindt in belangrijke mate steun in deze geluidsopname, die als volgt is uitgewerkt:
[slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: aangeefster): Dat heb jij al gedaan!!...
O (de rechtbank begrijpt: verdachte): Wij hebben het samen gedaan!!...
[slachtoffer] : ...Ik heb niks samen gedaan!!...
O: ...Wat?!...
[slachtoffer] : ...Ben jij gek in je hoofd?!...
O: Wat?!...
[slachtoffer] : Ben jij gek?!...
O: ...Wat heb ik ,...heb ik alleen gedaan?!... [slachtoffer] !?
[slachtoffer] : Jij bent ziek in je hoofd!! ... (stilte)...
O: ....(stilte)... Ik ben niet ziek in mijn hoofd!!...
[slachtoffer] : ...Ben jij wel!!...
O: Nee!!...
[slachtoffer] : ...Ben jij wel!! ....Heel goed, zelfs!!...
O: Alles wat we hebben gedaan, hebben wij samen gedaan!! ... Ik heb jou nooit verkracht!! ...
ik heb je nooit verkracht!! ... Nooit heb ik jou verkracht!! ...
[slachtoffer] : Wat samen gedaan?!!... Jij begon ermee!! ... Hoe bedoel je?!! ...
O: ... [slachtoffer] !!... We zijn samen begonnen!! ...
[slachtoffer] : ...Wij zijn niks samen begonnen!!...
O: ... [slachtoffer] , ...ik weet mij zuiver te herinneren hoe we zijn begonnen!!... Die dag dat ik naar Curaçao ging, ... heb ik voor jou de telefoon gekocht, toe heb jij mij jouw tieten laten zien daarboven/-ginds!...
[slachtoffer] : Helemaal, niet!!? ...U dwong mij daarnaartoe!!...
O: [slachtoffer] , ... [slachtoffer] , ...hoe vaak ben jij niet langsgelopen, ..en dan deed jij zo,...en je liet mij...
[slachtoffer] : ...Wat liegt u?! ...
O: [slachtoffer] , ...(ntv)...
[slachtoffer] : ...Dat doe je zelf! ...Je raakt mij aan, ...alles!!..Hoe bedoel je?!...
O: [slachtoffer] , .... De laatste tijd, he,...hebben we gewoon alles samen gedaan!!
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op deze geluidsopname te horen is. Uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de verbalisant die de opname heeft beluisterd, blijkt dat verdachte onder meer (en al dan niet meermalen) opmerkt “wij hebben het samen gedaan” en “toen heb jij mij jouw tieten laten zien daarboven”. Daarnaast is het verdachte die in de geluidsopname – ogenschijnlijk zonder dat aangeefster het ter sprake heeft gebracht – opmerkt “ik heb jou nooit verkracht”.
Ter terechtzitting heeft verdachte geen verklaring weten te geven voor deze opmerkingen. De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraken zodanig zijn dat van verdachte een verklarende uitleg wordt verlangd. Weliswaar ontkent verdachte in deze geluidsopname dat hij aangeefster heeft verkracht, maar uit de tekst van het gesprek kan zonder meer worden afgeleid dat er kennelijk wel seksueel contact tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden en dat verdachte dat in het gesprek op zichzelf ook niet ontkent. Ter zitting heeft verdachte zich op het standpunt gesteld dat er nooit enige vorm van seksueel contact tussen hem en aangeefster heeft plaatsgevonden. Hij heeft daarbij echter geen enkele uitleg willen geven over de inhoud van het gesprek, en hoe hetgeen in dat gesprek is gezegd anders zou kunnen worden uitgelegd dan dat er sprake is geweest van seksueel contact tussen hem en aangeefster. Hij heeft enkel ontkend ooit grenzen met aangeefster te hebben overschreden. Bij het totale gebrek aan een uitleg van verdachte wat hij dan samen met aangeefster begonnen is, waarom hij sprak over verkrachting en waarom hij dan wel spreekt over het zien van haar borsten, is de rechtbank van oordeel is dat het proces-verbaal van bevindingen betreffende de geluidsopname in belangrijke mate bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster dat er sprake was van seksuele handelingen tegen haar wil. Daarnaast heeft de partner van de kleinzoon van verdachte ( [getuige] ) verklaard dat verdachte heeft gezegd dat “ze het samen wilden” en dat ze “wat hebben samen”. Mede gelet op die verklaring heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat er sprake is van een leeftijdsverschil van 49 jaar tussen aangeefster en verdachte, welk leeftijdsverschil niet anders dan als fors kan worden gemerkt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aangeefster in haar verklaringen (betreffende het informatieve gesprek, de aangifte en de verklaring bij de rechter-commissaris) inconsistent heeft verklaard over de momenten waarop de verkrachtingen plaats hebben gevonden. De rechtbank acht het, gelet op de (lange) periode waarbinnen de verkrachtingen plaats hebben gevonden en de verstreken tijd tussen de verklaringen, niet onbegrijpelijk dat de verklaringen op deze punten niet stroken met elkaar. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de processen-verbaal van het informatieve gesprek en de aangifte van aangeefster op een aantal onderdelen niet zijn uitgewerkt conform de opnamen. De rechtbank stelt vast dat de processen-verbaal niet woordelijk zijn uitgewerkt. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de uitwerkingen niet wezenlijk verschilt van de opnamen. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting heeft aangevoerd met betrekking tot (de afwezigheid van) chlamydia bij verdachte, dwingt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Het feit dat chlamydia bij verdachte niet is vastgesteld sluit geenszins uit dat verdachte het tenlastegelegde kan hebben begaan.

5.DE BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 22 januari 2018 tot en met 31 augustus 2018 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid, te weten door misbruik te maken van zijn fysieke en geestelijke overwicht dat hij had als oom van nader te noemen minderjarige [slachtoffer] , gelegen in het forse leeftijdsverschil en het feit dat die [slachtoffer] bij hem inwonend was en daardoor in een afhankelijke positie stond ten opzichte van verdachte, en door meermalen die [slachtoffer] vast te pakken, op bed te drukken, op haar te gaan liggen en door meermalen voorbij te gaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer] , [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermalen brengen van zijn penis in haar vagina;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
verkrachting.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Meest subsidiair heeft de verdediging verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn nichtje in de tienerleeftijd, die bij hem inwoonde en van hem afhankelijk was voor een dak boven haar hoofd. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefster. Seksuele delicten hebben voor slachtoffers vaak ernstige en langdurige psychische gevolgen. Uit de slachtofferverklaring en de ter terechtzitting door de advocaat van de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat deze verkrachting bij aangeefster tot ernstige psychische gevolgen heeft geleid. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens en geen oog heeft gehad voor de gevoelens en belangen van aangeefster.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 22 maart 2021 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, heeft dit geen invloed op de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 26 augustus 2021. De reclassering heeft niet met verdachte gesproken, ondanks inspanningen daartoe door de reclassering. De rechtbank wijst het (voorwaardelijke) verzoek van de raadsvrouw om een nader rapport door de reclassering te laten opmaken af. Verdachte heeft eerder niet willen meewerken. De rechtbank acht zich met betrekking tot de persoon van de verdachte bovendien voldoende geïnformeerd.
Oplegging van straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Een forse vrijheidsstraf is gelet op de aard en ernst van het feit op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor verkrachting gepaard gaande met een beperkte mate van dwang geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Indien de verkrachting gepaard gaat met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte uitgeoefende geweld relatief gering is geweest. De ernst zit hem met name in het overwicht dat hij als aangetrouwde oom van [slachtoffer] had, en haar afhankelijkheid van hem, waar hij op grove wijze misbruik van heeft gemaakt. De rechtbank acht het uitgangspunt van 24 maanden, mede in vergelijking met andere zaken, passend.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is gewaarborgd het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan de verdachte aanspraak maken op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment waarop sprake is van een 'criminal charge'. De periode waarop de redelijke termijn betrekking heeft, loopt tot en met het moment waarop er aan de vervolging definitief een einde komt. Bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting komt een verleend uitstel van behandeling in beginsel voor rekening van de verdachte (HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:709).
Verdachte is op 20 augustus 2020 in verzekering gesteld en als verdachte verhoord door de politie. Deze datum kan als begindatum van de redelijke termijn gelden. Nu het vonnis wordt uitgesproken op 11 januari 2023 zou de redelijke termijn met bijna vijf maanden zijn overschreden. De behandeling is onder meer aangehouden wegens verhindering van de raadsvrouw en op 26 juli 2022 aangehouden, omdat verdachte toen voor het eerst kenbaar maakte dat hij wilde verklaren en daarvoor een tolk nodig had. De agenda van de rechtbank liet voortzetting van de behandeling vervolgens niet eerder toe dan op 21 december 2022. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn voor vervolging niet is overschreden.
Wel zal de rechtbank in de strafmaat rekening houden met de ouderdom van deze zaak en het feit dat verdachte na 2019 geen strafbare feiten lijkt te hebben gepleegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 30.516,12. Dit bedrag bestaat uit € 16.266,12 aan materiële schade en € 14.250,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, primair vanwege de bepleite vrijspraak, subsidiair omdat het causale verband niet kan worden vastgesteld. Meest subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer] . De opgevoerde materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom geheel toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade. Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen. Om deze vergoeding toe te kennen is een causaal verband vereist tussen het ontstaan van de psychische schade en het gepleegde strafbare feit. De benadeelde dient daartoe een voldoende concrete onderbouwing aan te voeren, waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ter onderbouwing van de vordering heeft de advocaat van de benadeelde partij gewezen op de bij de vordering gevoegde medische informatie (Pro Persona GGZ) waaruit blijkt dat er in diagnostische zin sprake is van een posttraumatische stress- en een depressieve stoornis. Daarnaast blijkt uit de onderbouwing bij de vordering dat aangeefster gedurende de eerste drie maanden van haar opleiding vrolijk was en goed functioneerde, maar dat er na de aangifte van die vrolijkheid weinig overbleef en dat aangeefster sindsdien depressief gedrag vertoonde.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee vast komen te staan dat de benadeelde partij ook immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten wegens aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank acht een vergoeding van € 7.500,00 billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Toewijzing en niet-ontvankelijkheid
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 23.766,12, bestaande uit een vergoeding van € 16.266,12 voor materiële schade en een vergoeding van € 7.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2018 tot de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 23.766,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2018 tot de dag van de algehele voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 153 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 23.766,12;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 23.766,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 153 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en B. Vis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 januari 2023.
Mr. B. Vis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 januari 2018 tot en
met 31 augustus 2018 te [plaats] , althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
door misbruik te maken van zijn fysieke en/of geestelijke overwicht dat hij had als
oom van nader te noemen minderjarige [slachtoffer] , gelegen in het forse
leeftijdsverschil en/of de gezagsverhouding en/of het feit dat die [slachtoffer] bij hem
inwonend was en/of (daardoor) in een afhankelijke positie stond ten opzichte van
verdachte en/of
door (meermalen) die [slachtoffer] vast te pakken en/of op bed te drukken en/of op haar
te gaan liggen en/of
door (meermalen) voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van
verzet en/of weerstand van die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
het meermalen brengen van zijn penis in haar vagina;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 januari 2018 tot en
met 31 augustus 2018 te [plaats] , althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd
met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2000,
door meermalen het brengen van zijn penis in haar vagina;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waarna hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn opgemaakt door de politie Oost-Nederland dan wel Koninklijke Marechaussee en als bijlage gevoegd bij het proces-verbaalnummer PL0600-2018523981 (p. 1-109).
2.Een proces-verbaal van aangifte (van [slachtoffer] ) van 15 januari 2019, p. 11.
3.Een proces-verbaal van aangifte (van [slachtoffer] ) van 15 januari 2019, p. 12.
4.Een proces-verbaal van aangifte (van [slachtoffer] ) van 15 januari 2019, p. 14.
5.Een proces-verbaal van aangifte (van [slachtoffer] ) van 15 januari 2019, p. 15.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2020, p. 24.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2020, inclusief bijlage, p. 28.