ECLI:NL:RBMNE:2023:7281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/16/531198 / FO RK 21-1268
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/531198 / FO RK 21-1268
Informele rechtsingang over gezag
Beschikking van 23 augustus 2023
in de zaak van:
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats 1] , hierna: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats 2] , hierna: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt aan als belanghebbenden in deze zaak:
[vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.E. Jalandoni,
[moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. L.H. Haarsma.
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: de GI,
gevestigd in Utrecht.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 17 december 2021 de beslissing op het verzoek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de informele rechtsingang uitgesteld en advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.2.
De rechtbank heeft daarna het volgende stuk ontvangen: de raadsrapportage van
22 februari 2023 met begeleidend schrijven van 23 februari 2023.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 2 augustus 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI.
1.4.
Op de zitting heeft de advocaat van de moeder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Daarnaast heeft de moeder zelf nog een brief voorgedragen en overgelegd.
1.5.
De rechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw in de gelegenheid gesteld om te hun mening te geven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op 28 juli 2023 met de rechter gesproken.
1.6.
De uitspraak is op heden bepaald. Partijen zijn ook in de gelegenheid gesteld om op 23 augustus 2023 vanaf 10.00 uur het dictum van deze beschikking telefonisch te vernemen. De rechter heeft met [minderjarige 1] afgesproken dat zij op 23 augustus 2023 zelf contact met hem zal opnemen via beeldbellen om hem te uitspraak te vertellen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest. Het huwelijk is ontbonden op [scheidingsdatum] 2017.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen moeten nemen.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds maart 2020 bij de vader. In de beschikking van 17 december 2021 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader vastgesteld.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 5 augustus 2020 onder toezicht. Op 2 augustus 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 5 februari 2024.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de vader voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Toetsingskader
3.2.
In de wet staat dat de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking of bij een latere beschikking kan bepalen dat het gezag over een kind voortaan aan één ouder toekomt, waardoor het gezag van de andere ouder wordt beëindigd, als zij dit in het belang van het kind noodzakelijk vindt of als zij vindt dat er een risico is dat het kind de dupe wordt van de strijd tussen de ouders en de rechtbank niet verwacht dat dat binnenkort beter wordt. [1]
De rechter kan ook ambtshalve een beslissing geven over het gezag als blijkt dat een kind van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt. [2] Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad kan dat ook ná de echtscheidingsprocedure, tenzij in een eerdere procedure al een beslissing is genomen over het gezag. [3]
Ontvankelijkheid
3.3.
In deze zaak heeft de rechtbank niet tijdens de echtscheidingsprocedure, maar wel op een later moment een beslissing genomen over het gezag.
Indien al eerder een beslissing is genomen over het gezag, kan de rechtbank het gezamenlijk gezag op verzoek van een van de ouders beëindigen als de omstandigheden na die beslissing zijn gewijzigd. [4] In die procedure zouden de kinderen, als zij twaalf jaar of ouder zijn, desgewenst worden gehoord. Er zou aan hun mening ook gewicht worden toegekend.
In dit wetsartikel wordt echter voor kinderen niet expliciet de mogelijkheid gegeven om gebruik te maken van de informele rechtsingang.
3.4.
De rechtbank zal in het geval van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar analogie van artikel 1:251a lid 4 BW, ambtshalve toetsen of er reden is om de eerdere beslissing 19 februari 2021 te wijzigen.
De rechtbank is van oordeel dat niet valt uit te leggen waarom kinderen in een eerder stadium wel een eigen rechtsingang hebben en op een later moment, wanneer de situatie verslechterd is en wel voldaan wordt aan een van de criteria voor een wijziging in het gezag, niet meer.
Daar komt bij dat de Hoge Raad in de uitspraak van 4 april 2008 heeft overwogen dat het voor kinderen belangrijk kan zijn om aan de hand van ervaringen na het uiteengaan van de ouders te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is om alsnog een beslissing over het gezag te nemen en die mening aan de rechtbank kenbaar te kunnen maken.
De rechtbank vindt daarom dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , die sinds het uiteengaan van hun ouders al veel hebben meegemaakt, ook nu gebruik moeten kunnen maken van de informele rechtsingang.
3.5.
Hoewel de rechtbank al eerder een beslissing heeft genomen over het voortduren van het gezamenlijk gezag en de wet in dat geval niet expliciet voorziet in de mogelijkheid voor kinderen om gebruik te maken van de informele rechtsingang, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek. Het verzoek is ontvankelijk.
Inhoudelijke beoordeling3.6. In de beschikking van 19 februari 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om het eenhoofdige gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] afgewezen. Die beslissing is mede gebaseerd op een Raadsonderzoek, dat in 2020 is gedaan.
De rechtbank heeft de volgende motivering gegeven voor de afwijzing van het verzoek:

De rechter vindt het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de vader voortaan alleen over hen beslist. Ouders moeten samen beslissingen over hun kinderen nemen, ook als zij uit elkaar zijn. De rechter ziet geen reden om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van dit uitgangspunt af te wijken. Het klopt dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en de ouders kunnen lastig samen belangrijke beslissingen nemen over de kinderen. Maar deze zorgen zijn niet dermate ernstig dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierdoor klem of verloren tussen de ouders dreigen te raken. Daarbij zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kort geleden onder toezicht gesteld, wat betekent dat er wordt gewerkt aan verbetering van de situatie en dat de GI kan ingrijpen wanneer er iets niet goed gaat. Ook de Raad ziet op dit moment geen aanleiding om de gezagssituatie te wijzigen. De rechter zal het gezamenlijk gezag daarom in stand laten.”
3.7.
De situatie is ten opzichte van de beschikking van 19 februari 2021 wezenlijk veranderd. Ten tijde van de beschikking van 19 februari 2021 stonden de kinderen nog maar negen maanden onder toezicht van de GI en woonden zij met een machtiging uithuisplaatsing bij de vader.
Op dat moment was nog het doel om te werken aan de verbetering van de contacten tussen de moeder en de kinderen en aan een betere verstandhouding tussen de ouders. Daarnaast was de situatie destijds niet dermate ernstig dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierdoor klem of verloren tussen de ouders dreigden te raken.
Inmiddels loopt de ondertoezichtstelling al drie jaar en is het nog steeds niet gelukt om de gestelde doelen te behalen. Feitelijk is er geen contactregeling tot stand gekomen tussen de moeder en de kinderen, waarbij zij fysiek contact met elkaar hebben. Integendeel, het contact is verslechterd en verminderd. Op dit moment zijn er vijf belmomenten in het jaar en blijft de weerstand van de kinderen tegen contact met de moeder groeien. Tijdens de belmomenten ontstaan steeds meer strijdmomenten tussen de moeder en de kinderen.
Ook de verstandhouding tussen de ouders is niet verbeterd. Ouders hebben nog steeds geen vertrouwen in elkaar en zijn niet in staat om samen afspraken te maken over de kinderen. De beperkte communicatie die er is, gaat via de mail.
3.8.
De rechtbank stelt nu vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig klem zijn komen te zitten tussen de ouders. Daarnaast vindt de rechtbank het ook anderszins in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd.
Ook de Raad is op dit moment van mening dat een wijziging van het gezag tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het risico is dat de kinderen nog meer klem en verloren dreigen te raken als gevolg van alle spanningen die zich nog steeds voordoen en die voor de kinderen zelf met name spelen rondom het contact met de moeder.
3.9.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn kwetsbare en beschadigde kinderen.
Bij [minderjarige 1] is in 2017 ontwikkelings- en hechtingsproblematiek vastgesteld. Ook is hij gediagnostiseerd met ODD en voldoet hij aan twee van de drie criteria van een separatie-angststoornis. Daarnaast is er sprake van dyslexie. Hij geeft zijn leven op dit moment een 5,5 en vindt dat zijn hoofd leger moet worden. Hij is nog steeds erg boos op zijn moeder, omdat zij maar blijft ontkennen dat er bij haar nog spullen van [minderjarige 1] liggen waar hij erg aan gehecht is en die hij graag zou willen hebben. [minderjarige 1] is een einzelgänger en heeft geen vriendjes. Tegenwoordig maakt hij zich ietsje minder zorgen om zijn vader. Hij is begonnen met hulpverlening bij de Opvoedpoli.
Bij [minderjarige 2] is ADHD vastgesteld. Ook lijkt er bij hem sprake te zijn van verhoogde angst. Hij heeft bij de Opvoedpoli een kindercoach gehad. Daarin is nu het hoogst haalbare bereikt. Op een later moment zal hij ook traumatherapie krijgen.
3.10.
In hun kindertijd zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] al belast met problematiek in de opvoed-situatie en ingrijpende levensgebeurtenissen. Zij hebben met de moeder in 2018 een auto-ongeluk meegemaakt, waarna voor de moeder een lang hersteltraject is gevolgd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] woonden toen ergens anders. Bij de moeder is verder sprake van fibromyalgie, immuun-problematiek, problemen met de lymfevaten en astma. Hierdoor hadden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel te maken met ziekte van de moeder en het niet-beschikbaar zijn van de moeder. Daarnaast speelde de scheiding van hun ouders en een niet-hervonden evenwicht tussen hun ouders.
De kinderen hebben de periode dat zij bij de moeder thuis woonden als erg onprettig ervaren: er was veel ruzie en spanning. In de eerste lockdown vanwege Corona waren de kinderen bij de vader. Zij zijn daar toen gebleven.
De moeder heeft geweigerd mee te werken aan het regelen van de school en de huisarts, waarna de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing werd uitgesproken.
Inmiddels wonen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al bijna 3,5 jaar bij hun vader en hebben zij sporadisch telefonisch contact met hun moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren deze belmomenten als negatief. Zij hebben het gevoel dat de moeder niet naar hen luistert en dat zij hen niet serieus neemt. Hierdoor raken de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] steeds verder van elkaar verwijderd en wordt het negatieve beeld dat zij van de moeder hebben vergroot. Het lukt de moeder nog steeds niet om aan te sluiten bij de kinderen. Zij lijkt hardnekkig te volharden in haar beleving van gebeurtenissen, waarbij zij zich niet kan inleven in wat dit voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betekent en wat dit doet met hen doet.
3.11.
Wat ook niet helpend is, is dat de moeder de vader nog steeds niet lijkt te kunnen accepteren als de verzorgende ouder, bij wie de kinderen inmiddels hun hoofdverblijf hebben. Zij wil haar strijd voortzetten. De kinderen krijgen dit ook mee. Daarbij heeft zij vooral veel aandacht voor alles wat er in het verleden mis is gegaan en in haar ogen nog steeds mis gaat.
3.12.
Daarnaast hebben de kinderen last van de wijze waarop de moeder haar gezag uitoefent. Uit het rapport van de Raad blijkt dat de hulpverlening vertraagt omdat de moeder op een verzoek van de vader in eerste instantie geen toestemming wil geven of niet reageert. De moeder geeft aan dat zij goed geïnformeerd beslissingen wil nemen over de kinderen, maar dat dit vaak niet lukt omdat zij de informatievoorziening vanuit de vader te gering vindt.
De GI vindt niet dat de vader de moeder te weinig informeert. Zolang de moeder niet de informatie krijgt die zij nodig vindt, wil zij geen toestemming geven. Door deze opstelling van de moeder duurt het onnodig lang voordat de nodige hulpverlening opgestart kan worden.
De rechtbank begrijpt dat de moeder, mede vanuit wantrouwen richting de vader, het lastig vindt om snel tot een beslissing te komen als haar toestemming gevraagd wordt, en dat zij fysiek – omdat zij vanwege haar klachten niet goed kan typen – ook niet altijd in staat is om snel via de mail te reageren op de verzoeken om toestemming.
Ook het feit dat zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] amper meer spreekt, maakt dat zij niet meer goed weet wat er in hen omgaat en hoe hun leven eruit ziet. Zij is de verbinding met haar kinderen kwijt geraakt.
Dat alles maakt het ingewikkeld voor haar om vlot tot een weloverwogen beslissing te komen. Maar de kinderen hebben dat wel nodig. In de praktijk is gebleken dat het langer duurt dan in redelijkheid zou kunnen en gewenst is, voordat de moeder toestemming verleent. Dat levert telkens veel spanning op, niet alleen bij de vader, maar ook bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vertraging in het geven van toestemming aan hulpverleners is niet helpend, de kinderen krijgen dit immers ook mee. Dat vindt de rechtbank niet in hun belang.
3.13.
De jarenlange strijd met de moeder heeft ook een enorme impact op de draaglast van de vader gehad. De onzekerheid over de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft tot veel onrust geleid. De vader is ook gestopt met werken zodat hij alle afspraken met de hulpverlening kan nakomen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat voorkomen moet worden dat de draagkracht van de vader wordt overschreden en dat ook hij niet langer emotioneel beschikbaar kan zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dan zouden zij nog verder van huis zijn, terwijl zij het wonen bij de vader in tegenstelling tot hun verblijf bij de moeder, wel als veilig ervaren.
3.14.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het noodzakelijk in het belang van de kinderen om ambtshalve het gezamenlijk gezag te beëindigen en voortaan alleen de vader te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Hopelijk zal dat nu rust brengen in het gezin van de vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder zal moeten leren om invulling te geven aan haar rol als de ouder op afstand, letterlijk en figuurlijk.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.15.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan alleen toekomt aan de vader;
4.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.R. Everaars-Katerberg, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 24 augustus 2023.

Voetnoten

1.Artikel 1:251a lid 2 jo. lid 1 sub a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:251a lid 4 BW.
3.Hoge Raad 4 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2241.
4.Artikel 1:253n BW.