ECLI:NL:RBMNE:2023:7228

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1879
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing bij omgevingsvergunning en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft eiser op 8 september 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een erfscheiding op zijn perceel in Almere. De gemeente Almere heeft op 26 januari 2021 deze vergunning verleend en op 18 februari 2021 een factuur van € 568,25 voor leges gestuurd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur, maar dit bezwaar werd op 10 maart 2023 ongegrond verklaard. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing. De rechtbank heeft op 6 december 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de legesaanslag terecht is opgelegd, omdat de aanvraag omgevingsvergunning door de gemeente in behandeling is genomen. Eiser had de aanvraag gedaan voor meerdere bouwwerken, waaronder een toegangspoort en hek aan de zijkant van zijn woning, wat hij tijdens de zitting betwistte. De rechtbank concludeert dat de leges verschuldigd zijn, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van eiser met betrekking tot zijn buren.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de heffingsambtenaar te laat op zijn bezwaar heeft beslist, wat de rechtbank opvat als een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden en kent eiser een schadevergoeding van € 1.000,- toe. De rechtbank verklaart het beroep tegen de legesaanslag ongegrond, maar veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van de schadevergoeding aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1879

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Klinkhamer).

Inleiding

Eiser heeft op 8 september 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een erfscheiding op zijn perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel). Op 26 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (het college) deze omgevingsvergunning verleend.
Op 18 februari 2021 is aan eiser een factuur gezonden voor de betaling van € 568,25 aan leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag om omgevingsvergunning.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur. Met de uitspraak op bezwaar van 10 maart 2023 (de bestreden uitspraak op bezwaar) is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser is in beroep gegaan tegen de bestreden uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Aanwezig waren eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Het geschil

1. In deze zaak gaat het om de vraag of de legesaanslag terecht aan eiser is opgelegd. Eiser vindt om verschillende redenen dat de legesaanslag onterecht is. De heffingsambtenaar blijft bij de opgelegde leges. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het standpunt van de heffingsambtenaar juist is.

Het toetsingskader

2. Leges worden geheven door de gemeente in verband met vergunningaanvragen of andere gemeentelijke diensten. De heffingsambtenaar heeft de legesaanslag van € 568,25 gebaseerd op de ‘Verordening op de heffing en invordering van leges 2021’ (de Legesverordening) die ten tijde van het opleggen van de legesaanslag van toepassing was. In deze verordening heeft de gemeenteraad - kort gezegd - geregeld voor welke diensten van de gemeente leges worden geheven en de tarieven voor die leges.

Beoordeling door de rechtbank

De legesaanslag
3. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht leges ter hoogte van € 568,25 van eiser geheven. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot die conclusie is gekomen.
4. Eiser is het niet eens met de opgelegde legesaanslag. Hij voelt zich compleet overdonderd door de bestreden uitspraak op bezwaar. Vanwege onenigheid hebben de oude buren geklaagd over de te hoge hek aan de voorzijde. Daarop is de gemeente langs gekomen die hem meedeelde dat de hek te hoog was. Ook deelde de gemeente mee dat voor de poort en hekken aan de zijkant een vergunning moest worden aangevraagd en dat die anders eveneens moesten worden verwijderd. Dit terwijl over de poort en de hekken aan de zijkant nooit iemand heeft geklaagd, zo stelt eiser. Bovendien geldt volgens eiser dat de meeste zijhekken en poorten in de gemeente niet aan de eisen voldoen, ook die van de buren niet.
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld wat eiser precies heeft aangevraagd. De rechtbank stelt vast dat de factuur van 18 februari 2021 betrekking heeft op het in behandeling nemen van de aanvraag met kenmerk 203510 dat ziet op de verleende omgevingsvergunning van 26 januari 2021. Daaruit blijkt dat het gaat om een houten erfafscheiding vóór de woning, een toegangspoort vóór de woning, een hedera met hekwerk vóór de woning en een houten erfafscheiding aan de zijkant van de woning. Eiser heeft op de zitting gesteld zich niet meer te kunnen herinneren ook een omgevingsvergunning te hebben aangevraagd voor de toegangspoort en het hek aan de zijkant van de woning. Bij zijn weten heeft hij alleen een omgevingsvergunning aangevraagd voor het hek aan de voorzijde van de woning, omdat de oude buren alleen daarover hadden geklaagd. Naar het oordeel van de rechtbank laat het in het dossier aanwezige aanvraagformulier van 8 september 2020 echter geen andere conclusie toe dan dat eiser ook een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor de toegangspoort en het hek aan de zijkant van zijn woning. In het aanvraagformulier staat immers dat de aanvraag betrekking heeft op: “2 bestaande hekwerken van hout met betonnen palen, 2 meter hoog en 3 jaar geleden geplaatst. In de bocht metalen poort en metalen hek begroeid met hedra (
lees: hedera), hoog 1.5 m, 20 jaar geleden geplaatst”. Dit sluit aan bij de toelichting van eiser op de zitting dat het hek aan de zijkant al 20 jaar staat.
6. De rechtbank is dus van oordeel dat eiser de aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend voor de bouwwerken waarop de omgevingsvergunning van 26 januari 2021 ziet. Daarmee staat vast dat het college de aanvraag in behandeling heeft genomen. Het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning is een dienst waarvoor leges worden geheven. [1] Dit betekent dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan en dat de heffingsambtenaar dus bevoegd was hiervoor leges te heffen van eiser. Eiser is dus leges verschuldigd. De rechtbank begrijpt dat eiser in een vervelende situatie met de buren verkeerde, maar de door eiser genoemde omstandigheden kunnen niet meewegen bij de vraag of eiser leges is verschuldigd.
7. Uit het voorgaande volgt dat eiser de opgelegde legesaanslag van € 568,25 moet betalen.
Overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar veel te laat op zijn bezwaar heeft beslist.
9. Zoals ter zitting besproken, vat de rechtbank deze beroepsgrond van eiser op als een verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voor de behandeling van zijn bezwaar en beroep. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [2] De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
10. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 26 februari 2021, toen het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 25 februari 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ongeveer tien maanden overschreden. Eiser heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000,-. De bezwaarfase heeft ongeveer (naar boven afgerond) iets langer dan twee jaar geduurd en daarmee anderhalf jaar te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 23 maart 2023, bijna (naar boven afgerond) negen maanden geduurd. Dat is binnen de maximale termijn van anderhalf jaar. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor rekening komt van de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar moet de immateriële schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser betalen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen de legesaanslag is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht, want voor het verzoek om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn is geen griffierecht verschuldigd. [3] Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2, eerste lid, onder a, van de Legesverordening en artikel 2.3 van de Tarieventabel bij de Legesverordening 2021 (de Tarieventabel).
3.Zie artikel 8:91, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:94, tweede lid, van de Awb.