ECLI:NL:RBMNE:2023:7227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2439
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een nokverhoging en dakkapel, geschil over beroepsgronden en weigeringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2023 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nokverhoging aan de voorzijde en een dakkapel aan de achterzijde van een perceel in Almere. Eiser, die naast het perceel woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning en heeft beroep ingesteld nadat het college van burgemeester en wethouders zijn bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een hybride zitting op 6 december 2023, waarbij zowel eiser als de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser met betrekking tot de nokverhoging buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat deze na afloop van de beroepstermijn zijn ingediend. De rechtbank richt zich vervolgens op de dakkapel aan de achterzijde. Eiser stelt dat de dakkapel in strijd is met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank concludeert dat de dakkapel voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, omdat de goothoogte niet wordt overschreden. Eiser's argumenten over mogelijke schade aan zijn zonnepanelen worden verworpen, omdat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de omgevingsvergunning.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.A. Faber),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, verweerder
(gemachtigden: N. Christiaens en F. Landwerd).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. J. Vrijdag).

Inleiding

Vergunninghouder woont aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] (het perceel). Op 18 maart 2022 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een nokverhoging aan de voorzijde en een dakkapel aan de achterzijde van het perceel.
Met het primaire besluit van 15 juli 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend.
Eiser woont naast het perceel aan de [straat] [nummeraanduiding 2] en heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Met het besluit van 20 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op een hybride zitting behandeld. Eiser, zijn vader, [A] , en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder, zijn partner en zijn gemachtigde hebben via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Omvang van het geschil

1. De omgevingsvergunning heeft voor wat betreft de dakkapel aan de achterzijde van de woning betrekking op de activiteit ‘bouwen’ en voor wat betreft de nokverhoging aan de voorzijde van de woning op de activiteit ‘bouwen’ en de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn pro forma beroepschrift van 23 april 2023 alleen (het in stand laten van) de omgevingsvergunning voor het bouwen van de dakkapel aan de achterzijde van de woning heeft bestreden. Dit is ook in lijn met het eerdere standpunt in het bezwaarschrift van eiser, waarin hij het volgende schreef:
“Vrijdag 19 augustus 2022 kwam mijn buurman […] toestemming vragen om zijn nieuw te bouwen dakopbouw aan te mogen sluiten op mijn dakopbouw. Hierin gaf ik toestemming. Echter kwam ik erachter dat hij ook een dakkapel wilde plaatsen aan de achterzijde van de woning. Daarom maak ik bezwaar tegen de omgevingsvergunning […]. Mijn bezwaar is het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde van de woning i.v.m. grote verstoring van mijn zonnepanelen door schaduw van de dakkapel.”
3. Nadat eisers gemachtigde zich heeft gesteld, is op 1 mei 2023 een (aanvullend) beroepschrift ingediend waarbij de beroepsgronden opnieuw alleen zijn gericht tegen het bouwwerk aan de achterzijde van de woning. Pas in een brief van 25 november 2023 heeft eiser ook het deel van de omgevingsvergunning aangevochten dat ziet op de nokverhoging aan de voorzijde van de woning. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee de omvang van het geschil heeft uitgebreid en na afloop van de beroepstermijn, die eindigde op 1 mei 2023, een nieuw besluitonderdeel van de omgevingsvergunning heeft aangevochten.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), moet binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, vast staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, alsook de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid door het aanvechten van een nieuw besluitonderdeel. [1] Wat eiser alsnog naar voren heeft gebracht tegen het deel van de omgevingsvergunning dat ziet op de nokverhoging aan de voorzijde van de woning, valt buiten de omvang van het geschil en wordt in deze procedure daarom buiten beschouwing gelaten.
5. Deze uitspraak beperkt zich daarom tot het bespreken van de beroepsgronden tegen het bouwen van de dakkapel aan de achterzijde van de woning. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het college de omgevingsvergunning voor de dakkapel heeft mogen verlenen. Daarbij geldt het volgende toetsingskader.

Het toetsingskader

6. Voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De in dit artikel vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat als de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich niet voordoen, de omgevingsvergunning voor bouwen moet worden verleend. [2] Als het college een vergunning moet verlenen, dan mag het college geen ruimer toetsingskader hanteren en kan het college dus niet toekomen aan een belangenafweging, waaronder de belangen van eiser.
7. Of het college de omgevingsvergunning voor de dakkapel terecht heeft verleend, hangt dus af van de vraag of de dakkapel in strijd is met één van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde weigeringsgronden. Die weigeringsgronden doen zich onder meer voor wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan of met de redelijke eisen van welstand.
8. Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [.] ’ (het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming ‘Wonen’. Op grond van artikel 12.2.1, onder b, van het bestemmingsplan mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de goothoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte. Op de verbeelding die bij dit bestemmingsplan hoort is bij het perceel aangegeven dat de goothoogte maximaal 6,5 meter mag bedragen.

De beoordeling van het geschil

9. Tussen partijen is in geschil of de dakkapel voldoet aan het bestemmingsplan en aan redelijke eisen van welstand.
Strijd met het bestemmingsplan?
10. Volgens het college past de dakkapel binnen het bestemmingsplan, omdat met het bouwplan de goothoogte niet wijzigt. Daarbij verwijst het college naar de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 [3] , waarin is overwogen hoe de goothoogte moet worden bepaald.
11. Eiser is het daar niet mee eens en stelt dat met de dakkapel de toegestane maximale goothoogte wordt overschreden. Daarbij wijst eiser erop dat de dakkapel een plat dak heeft en met een breedte van 5,10 meter zo goed als de volle breedte van de woning beslaat waardoor de afwatering hoofdzakelijk via dit platte dak verloopt. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de bovenkant van de dakkapel daarom aangemerkt moet worden als de nieuwe goot. Deze nieuwe goothoogte is 7,7 meter en dat is hoger dan in het bestemmingsplan is toegestaan. Daarbij wijst eiser erop dat de dakkapel is voorzien van een boeiboord en een dakrand. Gezien de omvang van de dakkapel en hoe de afwatering op het nieuwe dak plaatsvindt met een nieuwe goot, had de gevraagde omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan geweigerd moeten worden, zo stelt eiser. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018. [4]
12. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door het plaatsen van de dakkapel de maximaal toegestane goothoogte van de woning niet wordt overschreden. De rechtbank legt dat hierna uit.
13. Het begrip ‘goothoogte’ is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. Wel is in artikel 2.4 van het bestemmingsplan omschreven hoe de goothoogte moet worden gemeten: “vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel.” Zoals in de door het college aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is overwogen (ten aanzien van een gelijkluidende bepaling uit een ander bestemmingsplan), is daarmee gekozen voor een duidelijk onderscheid tussen gevel en dakvlaklijn. Anders dan eiser meent, volgt uit de door hem aangehaalde uitspraak van 11 april 2018 niet dat de goothoogte wordt bepaald door het boeibord op de dakkapel. In die uitspraak is immers juist geoordeeld dat met situering van het boeibord aan de voorzijde van de dakopbouw niet gesproken kon worden van een boeibord ter bepaling van de goothoogte in de zin van het bestemmingsplan. Daarbij werd in aanmerking genomen dat de bestaande goot voor afwatering zorgde en de hoogte van deze goot niet wijzigde met het bouwplan. De rechtbank leest artikel 2.4 van het bestemmingsplan dan ook zo, dat voor de goothoogte de plaats waar het water vanaf druipt in dit geval uiteindelijk bepalend is.
14. Uit de tekeningen en de door vergunninghouder daarop gegeven toelichting blijkt dat de dakkapel in het schuine deel van het dakvlak wordt geplaatst. Partijen zijn het erover eens dat aan de rechterzijde van de dakkapel 30,4 cm dakvlak overblijft en aan de linkerzijde 14,6 cm. Daarmee staat vast dat de dakkapel wordt omringd door schuin dakvlak. Dat de dakkapel ten opzichte van de rest van het dak een groot volume heeft, wil nog niet zeggen dat de bovenkant van de dakkapel functioneert als waterafvoer. Omdat het dak rondom de dakkapel schuin afloopt en regenwater via de uitlopen aan beide zijden van de dakkapel op het schuine dakvlak verzamelt, watert het regenwater hoofdzakelijk af aan de onderkant van het schuine dakvlak via de bestaande goot. Eiser heeft op de zitting nog gesteld dat, gezien de beperkte ruimte van 14,6 cm tussen de dakkapel en zijn woning, hij vreest voor wateroverlast en daardoor kortsluiting van zijn zonnepanelen. Het valt echter niet zonder méér in te zien dat de genoemde afstand van 14,6 cm te beperkt is voor de afwatering van het regenwater langs die kant van het schuine dakvlak, en eiser heeft die stelling ook niet verder onderbouwd.
15. Gelet op het voorgaande bevindt de goothoogte (als bedoeld in het bestemmingsplan) zich naar het oordeel van de rechtbank ter hoogte van de bestaande dakgoot. Deze goot wijzigt niet met het bouwplan. Er is dus geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
Strijd met de redelijke eisen van welstand?
16. Eiser voert aan dat zonder een goed welstandsadvies niet kan worden aangenomen dat de omgevingsvergunning verleend had mogen worden. Daarbij stelt eiser dat binnen de gemeente geen vast beleid is waar te nemen. De gemeente keurt zeer wisselende bouwwerken in de wijk goed zonder dat hierin een duidelijke lijn zit. Dit levert volgens eiser een chaotisch beeld op in de straat over wat is toegestaan.
17. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft toegelicht dat het perceel is gelegen in een welstandsvrij gebied, zodat er ook geen welstandstoets heeft plaatsgevonden. Eiser heeft dit niet betwist. Van strijdigheid met redelijk eisen van welstand kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zijn.
Belangenafweging?
18. Eiser stelt dat hij grote schade lijdt bij het realiseren van de dakkapel aan de achterzijde van de woning. Door de dakkapel zullen zijn zonnepanelen aan de achterkant van zijn dak geen zonlicht meer krijgen, of in ieder geval veel minder dan nu. Volgens eiser blijkt uit opgevraagde offertes dat hij alleen met een nieuwe investering van € 10.000,- in extra/nieuwe zonnepanelen het verlies aan zonlicht kan opvangen.
19. Zoals hierboven is aangegeven móet het college de gevraagde vergunning verlenen als die niet in strijd is met één van de genoemde weigeringsgronden. Het is het college dan niet toegestaan om de belangen van eiser nog mee te wegen. De gedachte van de wetgever is hierbij geweest dat die belangafweging al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan en de keuze die daarbij is gemaakt voor een maximale goothoogte van 6,5 meter. De rechter moet die keuze van de wetgever respecteren. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
20. Voor zover eiser stelt dat het bouwplan leidt tot schade aan zijn woning, is dit een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen eiser en vergunninghouder. Deze kwestie kan in het kader van het nu ingestelde beroep niet aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

21. De conclusie is dat er geen sprake is van een weigeringsgrond uit artikel 2.10 van de Wabo. De beroepsgronden met betrekking tot de goede ruimtelijke ordening en dat ten onrechte niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure is gevolgd, laat de rechtbank daarom buiten beschouwing. Het college heeft de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de dakkapel aan de achterzijde van de woning op het perceel terecht verleend.
22. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6372 en 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1722, overweging 5.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2649.