ECLI:NL:RVS:2018:1177

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
201702793/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor dakopbouw en dakterras in Noordwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van [appellant] tegen de omgevingsvergunning voor een dakopbouw en dakterras op het perceel [locatie 1] te Noordwijk ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk had op 3 maart 2016 omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw en dakterras, ondanks bezwaren van [appellant] die vreesde voor nadelige gevolgen voor de bezonning, het uitzicht en zijn privacy. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de vergunning te verlenen, maar [appellant] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 februari 2018 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat het college niet bevoegd was om de vergunning te verlenen, omdat er geen sprake zou zijn van een dakopbouw in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook stelde hij dat de bouwhoogte in strijd was met het bestemmingsplan "Zeewaardig". De Afdeling oordeelde dat de dakopbouw niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de vergunning terecht was verleend. De rechtbank had, hoewel op andere gronden, terecht geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunning had verleend. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Wabo en de relevante bestemmingsplanregels, waarbij de definitie van bouwhoogte en goothoogte cruciaal was voor de beoordeling van de vergunning. De Afdeling concludeerde dat er geen andere weigeringsgronden waren en dat het college gehouden was om de vergunning te verlenen. De zaak illustreert de juridische afwegingen rondom omgevingsvergunningen en de bescherming van belangen van omwonenden.

Uitspraak

201702793/1/A1.
Datum uitspraak: 11 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te [woonplaats], (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2017 in zaken nrs. 16/7099 en 16/7078 in het geding tussen:
[appellant]
[partij], wonend te Noordwijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw en dakterras op de woning op het perceel [locatie 1] te Noordwijk.
Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2018, waar [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, en mr. K. Hobeijn, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder].
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] is eigenaar van de woning op het perceel [locatie 2] te Noordwijk. Dit perceel grenst aan het perceel [locatie 1]. [appellant] vreest nadelige gevolgen voor de bezonning van de woonkamer op de tweede verdieping en in de achtertuin, alsmede voor het uitzicht vanuit de woning over het dorp. [appellant] vreest voorts een inbreuk op zijn privacy als gevolg van de realisering van de dakopbouw en het dakterras.
2.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het, reeds gerealiseerde, bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zeewaardig", nu de maximaal toegestane bouwhoogte van 8 m door de dakopbouw met 1,10 m wordt overschreden. Het college heeft voor het bouwplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
3.    De relevante artikelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en het bestemmingsplan "Zeewaardig" zijn opgenomen in een bijlage die integraal onderdeel is van deze uitspraak.
Beroepsgronden
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen, nu geen sprake is van een dakopbouw in de zin van het Bor. [appellant] betoogt voorts, voor zover het college bevoegd moet worden geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen, dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan de vergunde goothoogte van 6,30 m overschrijdt en ook in zoverre in strijd is met het bestemmingsplan. Hij stelt dat aan de voorzijde van de opbouw op een hoogte van 8,70 m sprake is van een boeiboord dat hoger ligt dan de vergunde goothoogte. Voorts wijst hij er op dat de opbouw een plat dak heeft waardoor de ontmoeting met de schuine dakvlakken, te weten de dakrand, in feite de boeiboordhoogte is. [appellant] betoogt verder dat rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op zijn belangen en die van de bewoner van [locatie 3], niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan.
4.1.    Vast staat dat in de bouwregels geen maximale bouwhoogte is bepaald voor het pand [locatie 1]. Ingevolge artikel 22.4 van de planregels mag in dat geval de bouwhoogte niet meer bedragen dan de maximale goothoogte vermeerderd met drie meter. Voor het bepalen van de maximale bouwhoogte dient ingevolge artikel 22.4 dan ook eerst bepaald te worden wat de maximale goothoogte is. Ingevolge artikel 16.2.1, aanhef en onder f, van de planregels mag ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ de goothoogte niet meer bedragen dan aangegeven. Op de plankaart is op het perceel [locatie 1] een maximale goothoogte van 5 m aangegeven. Bij besluit van 12 februari 1924 is evenwel een vergunning verleend voor een hoofdgebouw met een goothoogte van 6,30 m. Uit artikel 22.2, onder a, onder 1, van de planregels volgt dat de vergunde goothoogte van 6,30 m als maximale afmeting dient te worden aangemerkt. De bouwhoogte mag, gelet hierop, 9,30 m bedragen. Het bouwplan heeft een bouwhoogte van 9,10 meter en is in zoverre, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan de vergunde goothoogte van 6,30 m overschrijdt door de situering van een boeiboord op 8,70 m hoogte en op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan, wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 2.6 van de planregels wordt de goothoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Het bestemmingsplan kent geen definitie van het begrip boeibord. In het woordenboek ‘Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal’ (hierna: Van Dale wordt het begrip boeiboord omschreven als "een op-staande kant van een dakgoot of -rand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal". De rechtbank heeft bij haar oordeel terecht in aanmerking genomen dat blijkens de ter zitting getoonde foto het door [appellant] bedoelde boeideel zich niet aan de onderzijde van het dak bevindt, dat de onderste bestaande opbouw is afgetopt door een rand van het dak en dat het boeideel niet op dezelfde hoogte als deze opbouw is gesitueerd. Voorts is in aanmerking genomen dat de bestaande goot voor afwatering zorgt en de hoogte van deze goot niet wijzigt met het bouwplan. Dit is door [appellant] niet bestreden. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat uitgaande van voormelde definitie van het begrip boeiboord in de Van Dale en de situering van het boeiboord aan de voorzijde van de dakopbouw niet gesproken kan worden van een boeiboord in de zin van de planregels. [appellant] wordt voorts, gelet op de definitie van boeiboord, niet gevolgd in zijn stelling dat, nu de opbouw een plat dak heeft, de dakrand moet worden aangemerkt als boeiboordhoogte. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de bestaande vergunde goothoogte van 6,30 m met het bouwplan niet wordt gewijzigd.
Uit het voorgaande volgt dat de dakopbouw niet in strijd is met het bestemmingsplan en daarvoor geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist. Nu zich voorts geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo voordoen, was het college gehouden omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan en bestaat geen ruimte voor een belangenafweging. De rechtbank heeft dan ook terecht, zij het op andere gronden, overwogen dat het college op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning heeft verleend.
De betogen falen.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen dient, met verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018
580. BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
[..]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;
[..]."
Artikel 2.10 luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[..]."
Bestemmingsplan "Zeewaardig"
Artikel 2 van de planregels luidt:
"Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
[..]
2.6 Goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel."
Artikel 16.2.1 luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[..]
f. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ mag de goothoogte niet meer bedragen dan aangegeven."
Artikel 22.2 luidt:
a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afmetingen en afstandsmaten afwijken van de in hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
1. Indien de bestaande afmetingen groter zijn dan de genoemde afmetingen, de afmetingen van de bestaande bouwwerken de maximale afmetingen zijn;
[..]"
Artikel 22.4 luidt:
"Voor zover in de bouwregels in hoofdstuk 2 ‘Bestemmingsregels’ van deze regels geen maximale bouwhoogte van een bouwwerk is bepaald, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de maximale goothoogte, vermeerderd met drie meter."
Op de plankaart is op het perceel [locatie 1] een goothoogte van 5 m aangegeven.