ECLI:NL:RBMNE:2023:7212

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1169 en UTR 23/2235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsrechten in het kader van gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 16 november 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de bijstandsverlening aan eiser, die samenwoont met zijn (ex)partner en hun twee kinderen. Eiser had in 2022 een wijzigingsformulier ingediend, waarin hij aangaf dat hij per 9 februari 2022 een alleenstaande ouder was geworden. Echter, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort heeft in zijn besluiten gesteld dat er nog steeds sprake is van een gezamenlijke huishouding, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.

Het primaire besluit van 9 mei 2022, waarin het recht op bijstand naar de norm voor gehuwden werd ingetrokken, werd door verweerder herroepen na een bezwaar van eiser. Dit leidde tot de voortzetting van het recht op bijstand per 9 februari 2022. Eiser heeft echter ook beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, wat resulteerde in een tweede procedure.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, aangezien eiser en zijn (ex)partner hun hoofdverblijf op hetzelfde adres hebben en samen kinderen hebben. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding en de gevolgen daarvan voor het recht op bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1169 en UTR 23/2235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigden: mr. C.R.C. Bosman en A. Koelewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2022 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand naar de norm voor gehuwden van eiser ingetrokken vanaf 9 februari 2022. Tevens heeft verweerder het recht op bijstand over de maanden december 2021 en januari 2022 herzien waardoor eiser nog een bedrag moet terugbetalen van € 1.053,15.
Bij afzonderlijk besluit van 9 mei 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser dat is gericht tegen het primaire besluit I gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het recht op bijstand per 9 februari 2022 zal worden voortgezet naar de norm voor gehuwden. Hierdoor komt de herziening en de terugvordering van het recht op bijstand te vervallen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer UTR 23/1169.
Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser dat is gericht tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard. Tevens is een dwangsom toegekend van € 1.442,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer UTR 23/2235.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt bijstand naar de norm voor gehuwden. Eiser woont samen met zijn (ex)partner en hun twee kinderen op het adres [adres] in [woonplaats] . Eiser heeft op 16 februari 2022 een wijzigingsformulier ingediend waarop hij heeft verklaard dat hij per 9 februari 2022 een alleenstaande ouder is geworden. Hij heeft op 10 maart 2022 aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Over UTR 23/1169
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er tussen eiser en zijn (ex)partner (nog steeds) sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder heeft daarom het primaire besluit herroepen en verweerder heeft bepaald dat het recht op bijstand per 9 februari 2022 zal worden voortgezet naar de norm voor gehuwden.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft opgenomen dat de vakafdeling nog moet beoordelen of hij ook aan de overige voorwaarden voor het recht op bijstand voldoet. Volgens eiser heeft verweerder aldus nagelaten om het recht op bijstand vast te stellen. Eiser stelt tot slot dat verweerder zich niet over het verzoek om schadevergoeding heeft uitgelaten.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en zijn (ex)partner (nog steeds) sprake is van een gezamenlijke huishouding. Voor dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen is opgenomen onder UTR 23/2235. De beroepsgrond dat verweerder heeft nagelaten om het recht op bijstand van eiser vast te stellen volgt de rechtbank niet. In het bestreden besluit staat immers: “
Dit betekent dat het recht op bijstand per 9 februari 2022 zal worden voortgezet naar de norm voor gehuwden.” In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat alleen de hoogte van het recht op bijstand ten tijde van het bestreden besluit nog niet kon worden vastgesteld omdat verweerder niet beschikte over de inkomensgegevens van de (ex)partner van eiser. Na ontvangst van deze gegevens is verweerder overgegaan tot uitbetaling van het aanvullend recht op bijstand, inclusief wettelijke rente. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het recht op bijstand in het verleden op dezelfde manier werd vastgesteld. Wat betreft het verzoek om schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat eiser hier in bezwaar niet om heeft gevraagd. Van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit is dan ook geen sprake.
Over UTR 23/2235
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser ten tijde van de aanvraag voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder zijn hoofdverblijf had op hetzelfde adres als zijn (ex)partner en hun kinderen. Er is daarom sprake van een gezamenlijke huishouding. Eiser kan hierdoor niet als zelfstandig subject in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering.
6. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een gezamenlijke huishouding omdat er geen sprake is van wederzijdse zorg.
7. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht als de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Dat is een onweerlegbaar rechtsvermoeden dat volgt uit artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw [1] . Tussen partijen is niet in geschil dat eiser en zijn (ex)partner samen twee kinderen hebben. Voor de beantwoording van de vraag of eiser en zijn (ex)partner in de een gezamenlijke huishouding voerden, is daarom alleen maar van belang of zij hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Nu eiser niet heeft betwist dat hij en zijn (ex)partner hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, heeft verweerder de aanvraag voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande terecht afgewezen.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:931).