ECLI:NL:RBMNE:2023:7210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging thuisbegeleiding als besluit in de zin van de Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die thuisbegeleiding ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Eiser ontving thuisbegeleiding, maar deze werd per brief van 21 februari 2023 door het college stopgezet, omdat eiser een medewerker van het college zou hebben bedreigd. Het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, omdat de brief volgens hen geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser ging hiertegen in beroep.

Tijdens de zitting op 7 december 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de brief van 21 februari 2023 wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de thuisbegeleiding een publiekrechtelijke rechtshandeling is die gericht is op rechtsgevolg. De rechtbank verwierp het standpunt van het college dat de begeleiding niet was beëindigd, maar alleen de vorm was veranderd. De rechtbank oordeelde dat de rechtsverhouding tussen eiser en het college was veranderd door de beëindiging van de thuisbegeleiding.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 2.271,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juridische kwalificatie van besluiten in het bestuursrecht en de rechten van burgers in relatie tot overheidsbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Bredius),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Huitema en B. Leeuwenkamp).

Procesverloop

Bij brief van 21 februari 2023 heeft verweerder (het college), om de veiligheid van de medewerkers van het college te borgen, besloten dat er per direct geen medewerkers van het college meer bij eiser thuis mogen komen. Dit betekent dat de thuisbegeleiding stopt. Verder is besloten dat eiser nog wel telefonisch contact kan opnemen.
Bij besluit van 28 april 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens zijn de twee zoons van eiser verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontving thuisbegeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De begeleiding bestond eruit dat er gesprekken plaatsvonden tussen eiser, zijn zoon en een medewerker van het college bij eiser thuis. Bij brief van 21 februari 2023 heeft het college deze thuisbegeleiding per direct stopgezet omdat eiser een medewerker van het college zou hebben bedreigd.
2. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van
21 februari 2023 volgens het college geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [1] Volgens het college is de thuisbegeleiding die eiser ontving een algemene voorziening zoals omschreven in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo. Aan deze algemene voorziening ligt volgens het college geen toekenningsbesluit ten grondslag. Omdat er geen sprake is van een toekenningsbesluit, hoeft over de stopzetting van de thuisbegeleiding ook geen besluit te worden genomen. Volgens het college is de algemene voorziening niet gestopt, maar is alleen de vorm veranderd. Vanaf 21 februari 2023 vindt de begeleiding aan eiser telefonisch plaats.
3. Eiser voert in beroep aan dat de brief van het college van 21 februari 2023 is aan te merken als een besluit en dat het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De thuisbegeleiding is door het college beëindigd. Er is daarom sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling die is gericht op rechtsgevolg. Volgens eiser heeft het college ten onrechte niet de juridische grondslag van de thuisbegeleiding aangegeven.
4. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5. De rechtbank is van oordeel dat de brief van het college van 21 februari 2023 is aan te merken als een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
6. Niet in geschil is dat de brief van 21 februari 2023 een schriftelijke beslissing is die afkomstig is van een bestuursorgaan. Verder is niet in geschil dat eiser begeleiding bij hem thuis ontving in de vorm van gesprekken die plaatsvonden tussen hemzelf, zijn zoon en een medewerker van het college. Bij brief van 21 februari 2023 is deze begeleiding bij eiser thuis beëindigd. Hierdoor heeft eiser geen recht meer op individuele begeleiding bij hem thuis. Daarmee is de rechtsverhouding tussen eiser en het college veranderd. De brief is daarom gericht op rechtsgevolg. De omstandigheid dat aan het toelaten van mensen tot een algemene voorziening in het algemeen geen schriftelijke beschikking voorafgaat, maakt niet dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. [2] Dat eiser zelf telefonisch contact kan opnemen met het college betreft een wezenlijk andere vorm van begeleiding dan de begeleiding die eiser thuis ontving van het college. Hierbij is van belang dat ter zitting is gebleken dat de begeleiding die eiser thuis ontving ook was gericht op begeleiding aan zijn zoon. Het standpunt van het college dat de begeleiding niet is beëindigd maar dat alleen de vorm is veranderd, volgt de rechtbank daarom niet.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat de rechtbank daarvoor onvoldoende informatie heeft. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.271,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.271,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2023.
griffier rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM3583) en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:267).