In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W.B. van Middelaar, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]. Eiser had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 16 november 2022, waarin de WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld op € 546.000,-. Tijdens de zitting op 27 juli 2023 werd duidelijk dat de WOZ-waarde niet langer in geschil was, aangezien eiser geen bezwaar meer had tegen de vastgestelde waarde. Eiser stelde echter dat hij recht had op vergoeding van proceskosten, omdat hij gedwongen was om beroep in te stellen, aangezien de heffingsambtenaar pas in de beroepsfase de waarde aannemelijk had gemaakt met een taxatiematrix.
De rechtbank overwoog dat er geen aanleiding was voor toekenning van de gevraagde proceskostenveroordeling. Zowel eiser als verweerder waren het erover eens dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning aannemelijk had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser geen procesbelang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van proceskosten en het griffierecht af, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.