ECLI:NL:RBMNE:2023:706

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
10103135 MC EXPL 22-5199 HvS/1268
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en stilzwijgende aanvaarding van oplevering in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil ontstaan tussen een stukadoorsbedrijf, vertegenwoordigd door eiser, en een particulier, vertegenwoordigd door gedaagde, over de uitvoering van stuc- en schilderwerkzaamheden in een nieuwbouwwoning. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 18.435,- voor de geleverde werkzaamheden, terwijl gedaagde in reconventie vordert dat eiser wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens gebreken aan het geleverde werk. De procedure is gestart na een reeks van communicatie tussen partijen via WhatsApp, waarin afspraken over de werkzaamheden en de prijs zijn gemaakt. Eiser heeft op 19 mei 2020 het werk opgeleverd, maar gedaagde heeft dit betwist en stelt dat er gebreken zijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde het werk stilzwijgend heeft aanvaard, omdat hij niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd op de oplevering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde nog een bedrag van € 11.000,- aan eiser verschuldigd is, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van gedaagde in reconventie zijn afgewezen, omdat het werk als opgeleverd wordt beschouwd en gedaagde geen verborgen gebreken heeft aangetoond. De proceskosten zijn toegewezen aan eiser, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 10103135 MC EXPL 22-5199 HvS/1268
Vonnis van 15 februari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.B. Dubach,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.K. Tuithof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding met 20 producties (genummerd: 1-20),
 de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met 14 producties (genummerd: 1-14),
 de akte met een vermeerdering van eis in reconventie en met vier producties
(genummerd: 15-18),
 de akte met een vermeerdering van eis in reconventie en met twee producties
(genummerd: 19 en 20),
 de conclusie van antwoord in reconventie met een productie (genummerd: 21),
 de brief van 5 september 2022 van [gedaagde] met een productie (genummerd: 21),
 de akte met een vermindering van eis in conventie,
 de mondelinge behandeling van 22 september 2022 en de ter gelegenheid daarvan door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
De zaak is verwezen van de handelskamer naar de kantonrechter.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een stukadoorsbedrijf.
2.2.
[gedaagde] heeft een nieuwbouwwoning in [plaats] gekocht (hierna: de woning) en heeft [eiser] benaderd voor het uitvoeren van stuc- en schilderwerkzaamheden in de woning. [eiser] heeft met een whatsappbericht van 9 maart 2020 de volgende prijsopgave aan [gedaagde] gedaan:
“[…] Hierbij de prijsopgave voor je woning in [plaats] . € 16250,-[…]
Bedrag is exclusief btw inclusief materiaal. […]”
2.3.
Partijen hebben op 12 maart 2020 onder meer de volgende whatsappberichten naar elkaar gestuurd. Die berichten luiden, voor zover hier van belang, als volgt (met tussen teksthaakjes het tijdstip van verzending en de naam van de verzender):
“[21:06:37, [eiser] ] Bro, trap ook schilderen toch zoals besproken van beneden tot zolder en de trapleuningen zwart.
[21:15:03, [gedaagde] ] Jaa graag alleen trap moet ik eff kleur kijken
[21:15:48, [gedaagde] ] Leuningen sowieso zwaarst
[21:1:51, [gedaagde] ] Zwart”
2.4.
Partijen hebben op 23 maart 2020 onder meer de volgende whatsappberichten naar elkaar gestuurd:
“[21:14:32, [eiser] ] Heb je sleutel gehad
[21:15:02, [gedaagde] ] Ja man vandaag
[…]
[21:16:45, [eiser] ] Kunnen we morgen daar afspreken dan kunnen we de laatste dingen bespreken en afronden. Ik kan woensdag starten met stucen en [A] kan morgen middag beginnen met afmonteren.
[21:17:04, [gedaagde] ] Is goed […]”
2.5.
Partijen zijn een prijs van € 21.000,- overeengekomen. Met een whatsappbericht van 25 maart 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat [eiser] 50% zo spoedig mogelijk zou krijgen en 50% als alles klaar zou zijn. [gedaagde] heeft op 26 maart 2020 een bedrag van € 10.000,- in contanten aan [eiser] betaald. [eiser] dan wel door hem ingeschakelde personen zijn vervolgens begonnen met het uitvoeren van stuc- en schilderwerkzaamheden in de woning.
2.6.
[gedaagde] heeft op zondag 17 mei 2020 via whatsapp een aantal foto’s van uitgevoerd schilderwerk naar [eiser] gestuurd en aan [eiser] bericht dat hij (in dat verband) in shock was. Partijen hebben op diezelfde dag nog onder meer de volgende whatsappberichten naar elkaar gestuurd:
“[17:32:51, [eiser] ] Geen […] stress man. Dat kan altijd gebeuren omdat de muren pas geschilderd zijn heb je altijd risico dat er verf meekomt met het tape.
[17:33:00, [eiser] ] Dat wordt allemaal bijgewerkt
[17:33:41, [gedaagde] ] Jaa morgen ben je er toch?
[17:34:02, [eiser] ] Morgen is die schilder nog bezig.
[17:34:08, [eiser] ] Die andere jongen
[17:34:36, [gedaagde] ] Jaa
[17:34:49, [gedaagde] ] Wanneer word de afdek vloer weg gehaald?
[17:35:45, [eiser] ] Hij gaf mij vorige week aan dat hij maandag klaar zou zijn dan kunnen we dinsdag alles weghalen
[17:36:55, [gedaagde] ] Oke is goed
[17:37:27, [gedaagde] ] Want heb iemand die dinsdag komt om huis stofvrij Te maken en dat duurt 3 dagen
[17:37:36, [gedaagde] ] Vrijdag ga ik verhuizen”
2.7.
Partijen hebben op 18 mei 2020 onder meer de volgende whatsappberichten naar elkaar gestuurd:
“[13:25:08, [eiser] ] Kom je langs straks?
[13:25:42, [eiser] ] Kunnen we alvast afrekenen.
[13:26:59, [eiser] ] Komt nog 2500,- voor al het meerwerk. Plinten, trap, deurtjes etc
[13:28:04, [eiser] ] Openstaand bedrag is in totaal 13.500
[13:28:11, [gedaagde] ] Huh?
[13:28:18, [gedaagde] ] Dit hebben wij nooit afgesproken?
[13:28:40, [gedaagde] ] Jij hebt zelf gezegd, dat schilderwerk alles is?
[13:28:47, [gedaagde] ] Het hele huis?
[13:29:16, [eiser] stuurt foto]
[13:33:04, [gedaagde] ] Volgens mij ben jij het vergeten
[13:33:08, [gedaagde] ] Jij zei letterlijk
[13:33:14, [gedaagde] ] Dit krijg je van mij
[13:33:45, [gedaagde] ] We stonden met zn drieën
[13:33:52, [eiser] ] Exclusief houtwerk broer
[13:34:13, [gedaagde] ] Dit is niet zo afgesproken man
[13:34:46, [gedaagde] ] Zou niet om zo iets liegen
2.8.
[eiser] heeft met een factuur van 24 mei 2020 een totaalbedrag van € 18.435,- (incl. btw) in rekening gebracht. Dit bedrag is op de factuur als volgt gespecificeerd: € 21.000,- aan stuc- en schilderwerkzaamheden plus € 2.500,- aan meerwerk, vermeerderd met € 4.935,- aan btw over € 23.500,- en verminderd met het betaalde bedrag van € 10.000,-.
2.9.
[gedaagde] heeft [eiser] op 10 augustus 2020 in gebreke gesteld. [gedaagde] heeft de overeenkomst op 23 augustus 2020 ontbonden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
I. een bedrag van € 18.435,- in hoofdsom, met rente,
II. een bedrag van € 959,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente, en
III. de proceskosten, met rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering in hoofdsom, samengevat, het volgende ten grondslag.
Partijen zijn een bedrag van € 21.000,- (excl. btw) aan stuc- en schilderwerkzaamheden overeengekomen. [eiser] heeft die werkzaamheden verricht. Verder heeft [eiser] tot een bedrag van € 2.500,- (excl. btw) aan meerwerk verricht. [eiser] heeft het werk op 19 mei 2020 opgeleverd. [gedaagde] is gelet daarop en op de betaling van een bedrag van € 10.000,- een bedrag van € 18.435,- (incl. btw) verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. De kantonrechter zal onder 4 ingaan op de stellingen van partijen voor zover die stellingen van belang zijn voor de beoordeling van de vorderingen.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, na vermeerderingen van eis, samengevat, veroordeling van [eiser] tot betaling van:
I. een bedrag van € 13.209,71, met rente,
II. een bedrag van € 1.954,15, met rente, en
III. een bedrag van € 25.000,- aan proceskosten.
3.5.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Het werk is niet opgeleverd en vertoont diverse gebreken. [eiser] is met een brief van 10 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld om de gebreken binnen zeven dagen te herstellen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. [gedaagde] heeft de overeenkomst vervolgens op 23 augustus 2020 ontbonden. De kosten van herstel van de gebreken bedragen € 13.209,71. [gedaagde] heeft ter hoogte van dat bedrag schade geleden. [eiser] moet die schade vergoeden. Daarnaast heeft [gedaagde] tot een bedrag van € 1.954,15 aan kosten gemaakt in verband met de beoordeling van het werk door derden. Ook die kosten moet [eiser] vergoeden.
3.6.
Tot slot maakt [gedaagde] aanspraak op vergoeding van € 25.000,- aan daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] misbruik van procesrecht gemaakt door [gedaagde] in deze en in andere procedures te betrekken.
3.7.
[eiser] voert verweer. De kantonrechter zal onder 4 ingaan op de stellingen van partijen voor zover die stellingen van belang zijn voor de beoordeling van de vorderingen.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Vaststaat dat tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst tot aanneming van werk tot stand is gekomen. Op basis hiervan zijn door of namens [eiser] werkzaamheden verricht in de woning.
De oplevering van het werk
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het werk is opgeleverd. [gedaagde] meent dat dit niet zo is. Volgens hem heeft hij het werk herhaaldelijk en onder aanwijzing van gebreken geweigerd. [eiser] meent dat wel is opgeleverd. Hij heeft op 17 mei 2020 aan [gedaagde] meegedeeld dat hij op 19 mei 2020 alles zou weghalen. Hij heeft daarmee te kennen gegeven dat het werk toen klaar zou zijn om te worden opgeleverd. Na 19 mei 2020 zijn [eiser] of door hem ingeschakelde personen niet meer in de woning geweest. [gedaagde] had het werk toen binnen redelijke termijn moeten keuren. [gedaagde] heeft dat niet gedaan, zodat hij moet worden geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard.
4.3.
De kantonrechter wijst eerst op het volgende. Een oplevering heeft belangrijke gevolgen. Na oplevering is de opdrachtgever de prijs van het werk verschuldigd (artikel 6:38 BW). Verder is na oplevering het werk voor risico van de opdrachtgever (artikel 7:758 lid 2 BW) en is de aannemer alleen nog aansprakelijk voor verborgen gebreken (artikel 7:758 lid 3 in samenhang met artikel 7:759 BW).
4.4.
De vraag die moet worden beantwoord is of [eiser] het werk heeft opgeleverd. Daarbij zijn de volgende rechtsregels van belang. Artikel 7:758 BW bepaalt dat indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, de opdrachtgever geacht wordt het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd. De kennisgeving van oplevering is vormvrij en kan ook bestaan uit het feitelijk ter beschikking stellen van het werk door de aannemer aan de opdrachtgever. Aanvaarding van het opgeleverde werk is ook vormvrij en kan bestaan in het feitelijk in gebruik nemen van het werk door de opdrachtgever.
4.5.
Vaststaat dat [eiser] zijn werkzaamheden zou verrichten vóór vrijdag 22 mei 2020, de dag waarop [gedaagde] zou verhuizen. [eiser] heeft dat ook gedaan. [eiser] heeft op zondag 17 mei 2020 aan [gedaagde] meegedeeld dat hij op dinsdag 19 mei 2020 alles zou weghalen (zie 2.5; whatsappbericht van 17:35:45). Dat kwam [gedaagde] ook goed uit, omdat vanaf die dag een persoon drie dagen lang bezig zou zijn met het stofvrij maken van de woning (zie 2.5; whatsappbericht van 17:37:27). [eiser] heeft op 19 mei 2020 zijn werkzaamheden afgerond en heeft op 24 mei 2020 de eindfactuur aan [gedaagde] gestuurd. De kantonrechter concludeert op grond van het voorgaande dat [eiser] aan [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat het werk op 19 mei 2020 klaar was om te worden opgeleverd.
4.6.
[gedaagde] heeft het werk toen niet binnen redelijke termijn gekeurd en al dan niet onder voorbehoud aanvaard dan wel onder aanwijzing van de gebreken geweigerd. Het door [gedaagde] gestelde feit dat zijn vader [eiser] en door hem ingeschakelde personen tot 3 mei 2020 herhaaldelijk heeft gewezen op volgens hem gebrekkig uitgevoerd werk, kan hier, anders dan [gedaagde] meent, niet aan afdoen. Het gaat immers om de stand van het werk op 19 mei 2020. [gedaagde] had op die datum dan wel uiterlijk op 22 mei 2020, toen de woning door hem in gebruik werd genomen, aan [eiser] moeten melden wat er volgens hem toen nog aan het werk schortte. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. Het door hem aan [eiser] gestuurde whatsappbericht van 18 mei 2020 met de tekst:
“Bij de zolder moet het opnieuw gedaan worden”is, nog daargelaten dat het vóór 19 mei 2020 is gestuurd, veel te vaag. Voor de via whatsapp op 17 mei 2020 verstuurde foto’s (zie 2.6) geldt, naast het feit dat die foto’s ook vóór 19 mei 2020 zijn verstuurd, dat daarop weliswaar is te zien dat er gebreken zijn, namelijk schade aan schilderwerk door het verwijderen van tape, maar uit de berichten van die datum blijkt ook dat die gebreken de volgende dag, dus op 18 mei 2020, zouden worden verholpen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] moet worden geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Het werk moet dus als opgeleverd worden beschouwd.
De prijs van het werk
4.8.
Het gevolg hiervan is dat [gedaagde] de prijs van het werk verschuldigd is. De kantonrechter begrijpt dat partijen de prijs van € 21.000,- op 24 maart 2020 zijn overeengekomen. Uit de WhatsAppberichten van 23 maart 2020 (zie 2.4) blijkt immers dat [gedaagde] op die dag de sleutel van de woning heeft gekregen en dat partijen de volgende dag in de woning de laatste dingen zouden bespreken en afronden. Dat is ook gebeurd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen de prijs van € 21.000,- zijn overeengekomen direct na bezichtiging van de woning.
4.9.
[eiser] stelt dat [gedaagde] naast die prijs ook een bedrag van € 2.500,- aan meerwerk is verschuldigd voor het schilderen van houtwerk, met name voor het schilderen van de trap. De kantonrechter verwerpt deze stelling. Uit de WhatsAppberichten van 12 maart 2020 (zie 2.3) blijkt dat het de bedoeling van partijen was dat ook de trap door [eiser] zou worden geschilderd. [gedaagde] moest alleen nog de kleur voor een deel van de trap kiezen. De kantonrechter heeft geen reden om aan te nemen dat die bedoeling van partijen daarna is gewijzigd. Het schilderen van de trap moet dan ook worden geacht te zijn inbegrepen bij de werkzaamheden die partijen op 24 maart 2020 tegen een prijs van € 21.000,- zijn overeengekomen.
4.10.
Het enkele feit dat [eiser] , zoals hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard, destijds (naar de kantonrechter aanneemt: op 24 maart 2020) een papiertje aan [gedaagde] heeft overhandigd waarop stond dat alles exclusief houtwerk was, betekent bovendien niet dat ervan uitgegaan moet worden dat het schilderen van houtwerk - dat onbetwist wel door of namens [eiser] is gedaan – door [gedaagde] als meerwerk moet worden vergoed. Artikel 7:755 BW bepaalt dat de aannemer slechts verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever, in geval van door deze gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk tijdig op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging heeft gewezen, tenzij de opdrachtgever de noodzaak van prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Nergens blijkt uit dat [eiser] [gedaagde] heeft gewaarschuwd voor de noodzaak van een prijsverhoging. Dus al zou [eiser] het hiervoor genoemde papiertje aan [gedaagde] hebben overhandigd, dan nog wil dat niet zeggen dat hij het houtwerk als meerwerk aan [gedaagde] in rekening mocht brengen. Dat [gedaagde] zelf had moeten begrijpen dat het schilderen van het houtwerk de prijs zou verhogen blijkt ook nergens uit en is ook niet aannemelijk nu het op 12 maart 2020 nog de bedoeling was dat ook het schilderwerk van de trap was overeengekomen.
4.11.
Anders dan [eiser] gaat de kantonrechter er van uit dat in het overeengekomen bedrag 21% aan btw is begrepen. [gedaagde] heeft immers op 25 maart 2020 aan [eiser] toegezegd zo spoedig mogelijk 50% van het verschuldigde aan [eiser] te betalen. Vervolgens heeft hij op 26 maart 2020 een bedrag van € 10.000,- in contanten, iets minder dan de helft van € 21.000,-, aan [eiser] betaald. [eiser] heeft dit geaccepteerd. Als over het bedrag van € 21.000,- nog 21% btw zou moeten worden berekend, dan zou niet het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 10.000,- ongeveer 50% van het verschuldigde zijn geweest, maar een bedrag van bijna € 13.000,- (50% van € 25.410,-).
4.12.
Dit betekent dat [gedaagde] nog een bedrag van € 11.000,- (€ 21.000,- minus € 10.000,-) aan [eiser] verschuldigd is. Dit bedrag is in hoofdsom toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2020.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
De vordering aan buitengerechtelijke incassokosten moet worden afgewezen. [gedaagde] is een natuurlijk persoon die in deze zaak niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit betekent dat aan hem een aanmaning overeenkomstig de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW had moeten worden gezonden. Dat dit is gebeurd is niet gesteld of gebleken.
De proceskosten
4.14.
[gedaagde] zal, omdat hij grotendeels in het ongelijk gesteld is, worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
  • dagvaarding € 123,60
  • griffierecht - 693,00
  • salaris gemachtigde - 792,00 (2 punten x tarief € 396,00)
_______
- Totaal € 1.608,60
4.15.
De wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.
in reconventie
De vorderingen onder I, II en III
4.16.
De vordering onder I in reconventie moet worden afgewezen. Het werk is immers opgeleverd. Het werk, inclusief mogelijke gebreken, komt daarom voor risico van opdrachtgever [gedaagde] . De kantonrechter overweegt hierbij dat niet is gesteld of gebleken dat er verborgen gebreken zijn waarvoor aannemer [eiser] aansprakelijk is. Van schade die voor vergoeding in aanmerking komt, kan dus geen sprake zijn.
4.17.
Omdat het werk na oplevering voor risico van opdrachtgever [gedaagde] is gekomen, zijn nadien gemaakte kosten ter beoordeling van het werk niet redelijk in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder c BW. De vordering onder II in reconventie moet dus evenzeer worden afgewezen.
4.18.
[gedaagde] vordert onder III in reconventie een bedrag van € 25.000,- aan daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten in deze en andere door [eiser] tegen hem gevoerde procedures.
[gedaagde] stelt dat [eiser] misbruik van procesrecht heeft gemaakt.
4.19.
De kantonrechter wijst ook deze vordering af. Volgens vaste rechtspraak is van misbruik van procesrecht pas sprake als eiser het instellen van de vordering(en), gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten laten. Hiervan kan alleen sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden [1] .
4.20.
Niet is gebleken dat [eiser] vorderingen heeft ingesteld die evident ongegrond zijn in de hiervoor bedoelde zin. In de bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevoerde art. 720 Rv/art. 843a Rv-procedure zijn de vorderingen van [eiser] zelfs voor een groot deel toegewezen. In hoger beroep is de uitspraak van de voorzieningenrechter weliswaar voor een deel teruggedraaid, maar dat brengt nog niet mee dat de vorderingen van [eiser] achteraf bezien evident ongegrond in de hiervoor bedoelde zin waren. Ook is niet gebleken dat de in deze procedure door [eiser] ingestelde en later ingetrokken vorderingen, vorderingen die verband houden met gesteld onrechtmatige handelen van [gedaagde] , evident ongegrond in de hiervoor bedoelde zin zijn. Het feit dat [gedaagde] van mening is dat de vorderingen zeer weinig kans van slagen hadden, doet hier niet aan af.
De proceskosten
4.21.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Die proceskosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.058,00 (twee punten maal € 529,- per punt) aan salaris gemachtigde.
4.22.
De wettelijke rente over de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover zullen worden toegewezen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 11.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2020 tot de volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.608,60, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.058,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde] , indien hij niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan de veroordelingen onder 5.1 en 5.6 van dit vonnis heeft voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden met de explootkosten van de betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de 15e dag na betekening van het vonnis,
5.8.
verklaart de veroordeling onder 5.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 6 april 2012; ECLI:NL:HR:2012:BV7828.