ECLI:NL:RBMNE:2023:7023

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
C/16/564756 / HL RK 23-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van bestuurder van stichting op grond van artikel 2:298 lid 2 BW

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 21 december 2023, is het verzoek van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder om de bestuurder van een stichting te schorsen afgewezen. De zaak betreft een verzoekschrift dat op 27 oktober 2023 is ingediend, waarin de verzoeker stelt dat de bestuurder van de stichting, [verweerster sub 2], in strijd met de statuten handelt door een eenhoofdig bestuur te voeren en wanbeleid vertoont. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende grond is om de bestuurder te schorsen, aangezien de verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van verwaarlozing van de taken door de bestuurder of andere gewichtige redenen die een schorsing rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat het ontslag van een bestuurder een ingrijpende maatregel is die met terughoudendheid moet worden behandeld. De verzoeker heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claims van wanbeleid en niet-integer handelen door de bestuurder. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de bestuurder niet verplicht is om informatie te verstrekken over het verkoopproces van de onderneming en dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat de bestuurder haar taken verwaarloost. De rechtbank heeft de verzoeker in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.196,00. De beslissing om de voorlopige voorziening af te wijzen, betekent dat de bestuurder van de stichting in functie blijft en dat er geen tijdelijke bestuurder wordt benoemd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/564756 / HL RK 23-47
Beschikking van 21 december 2023
in de zaak van
mr. [verzoeker] ,
in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
1. de stichting
[verweerster sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[verweerster sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweersters,
advocaten mr. S.J. Bais, mr. B. Verkerk en mr. L. Gasseling te Rotterdam.
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd. Verweerster sub 1 wordt hierna [verweerster sub 1] genoemd. Verweerster sub 2 wordt hierna [verweerster sub 2] genoemd. Gezamenlijk worden verweersters [verweersters sub 1 en sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 27 oktober 2023, met producties 1 t/m 54;
  • het verweerschrift met producties 1 t/m 27;
  • productie 55 ingebracht door [verzoeker] ;
  • de spreekaantekeningen van mr. De Bakker;
  • de spreekaantekeningen van mr. Gasseling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 november 2023.
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 23 november 2023 heeft de rechtbank bepaald dat op 23 november 2023 alleen de voorlopige voorziening (het schorsingsverzoek) behandeld zal worden.
1.3.
De beschikking in de voorlopige voorziening is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2022 is mevrouw [erflaatster] (hierna te noemen: erflaatster) overleden. Tot de nalatenschap van erflaatster behoren onder andere alle door [verweerster sub 1] uitgegeven certificaten van aandelen (hierna te noemen: de certificaten) in het kapitaal van [naam holding] B.V. (hierna te noemen: [naam holding] ). [verweerster sub 2] is enig bestuurder van [verweerster sub 1] en van [naam holding] .
2.2.
In het testament heeft erflaatster vijf van haar kinderen aangewezen als erfgenamen. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaardt. De wens van erflaatster was om de onderneming te verkopen.
2.3.
In artikel 3 van de statuten van [verweerster sub 1] staat het doel van de stichting als volgt omschreven:
“a. het tegen uitgifte van certificaten op naam, waaraan geen vergaderrecht is verbonden, verwerven van aandelen in de vennootschap;
b. het houden van aandelen in de vennootschap;
c. het uitoefenen van alle aan de aandelen verbonden rechten, zoals het ontvangen van uitkeringen en het uitoefenen van stemrecht;
d. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.”
2.4.
In artikel 4 van de statuten van [verweerster sub 1] is onder meer het volgende bepaald over het bestuur van de stichting:
“1. Het bestuur van de stichting bestaat uit:
a. één bestuurder indien de oprichter bestuurder van de stichting is;
b. minimaal twee bestuurders indien het sub a bepaalde niet van toepassing is, met
in achtneming van het sub 2 bepaalde.
2. Het aantal bestuurders wordt door het bestuur vastgesteld.
3. De bestuurders worden benoemd en geschorst door het bestuur. In vacatures moet zo spoedig mogelijk worden voorzien. Ingeval het bestuur uit meer dan één bestuurder bestaat, kiest hij uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. Deze functies kunnen door één persoon worden vervuld.”
2.5.
[naam holding] is de holdingmaatschappij van de [verweersters sub 1 en sub 2] -groep en houdt alle aandelen in het geplaatste kapitaal van [Holding] B.V. (hierna te noemen: Holding) en [Directie] B.V. (hierna te noemen: Directie). Enig bestuurder van Holding is [naam holding] en enig bestuurder van Directie is mevrouw [verweerster sub 2] .
2.6.
Holding houdt alle aandelen in het geplaatste kapitaal van de werkmaatschappijen van de [verweersters sub 1 en sub 2] -groep. De werkmaatschappijen worden bestuurd door Directie.
2.7.
Erflaatster heeft in haar testament de heer [A] (hierna te noemen: [A] ) als executeur-afwikkelingsbewindvoerder van een deel van de nalatenschap aangewezen. De taakomschrijving van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder volgt uit artikel VII sub 2 van het testament:
“De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.
De executeur is derhalve, voor zover van toepassing, onder meer bevoegd legaten af te geven, aan verblijvensbedingen en overnemingsbedingen uitvoering te geven en schulden ter zake van legitieme porties te voldoen.”
2.8.
Op 20 januari 2023 worden [A] en [verweerster sub 2] door de vergadering van aandeelhouders van [naam holding] benoemd als bestuurders van [naam holding] . [A] wordt op 23 maart 2023 door de vergadering van aandeelhouders van [naam holding] ontslagen. In de notulen van die vergadering staat daarover onder meer het volgende:
“Besloten wordt (unaniem) om op grond van artikel 16 lid 2 van de akte van oprichting de volgende persoon te ontslaan als bestuurder van de vennootschap: de heer [A] , wonen te ( [postcode] ) [plaats] aan de [adres] en hem décharge te verlenen voor het door hem als bestuurder gevoerde beleid ten aanzien van de vennootschap tot en met de datum van ondertekening van deze notulen. Voor zover de heer [A] uit hoofde van zijn ontslag als bestuurder van de vennootschap enige aanspraak zou hebben jegens de vennootschap, doet de heer [A] daarvan bij deze uitdrukkelijk afstand.
Genoemde persoon aanvaardt en accepteert zijn ontslag vrijwillig.”
2.9.
Op of omstreeks 19 april 2023 heeft [A] [verzoeker] in zijn plaats als executeur-afwikkelingsbewindvoerder gesteld.
2.10.
Op 22 september 2023 heeft de Belastingdienst een brief gestuurd aan de erven van erflaatster met een voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2022. De Belastingdienst verzoekt om een bedrag van € 3.376.847,00 te betalen. Op 2 november 2023 is een bedrag van € 2.200.000,00 vanuit één van de werkmaatschappijen van de [verweersters sub 1 en sub 2] -groep aan de Belastingdienst voldaan.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in de voorlopige voorziening
[verweerster sub 2] met onmiddellijke ingang als bestuurder van [verweerster sub 1] te schorsen en mr. De Bakker dan wel een door deze rechtbank aan te wijzen onafhankelijke derde te benoemen tot tijdelijk bestuurder van [verweerster sub 1] ;
in de hoofdzaak
[verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] te ontslaan en mr. De Bakker dan wel een door deze rechtbank aan te wijzen onafhankelijke derde te benoemen tot bestuurder van [verweerster sub 1] ;
in de hoofdzaak en in de voorlopige voorziening
[verweerster sub 2] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan deze verzoeken legt [verzoeker] – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [verweerster sub 2] handelt in strijd met de statuten door een eenhoofdig bestuur te voeren. Verder is er sprake van wanbeleid en handelt [verweerster sub 2] niet integer. Ook heeft [verweerster sub 2] [A] als bestuurder ontslagen en is dat besluit niet te rechtvaardigen. [verweerster sub 2] verstrekt geen informatie over het verkoopproces van de onderneming, werkt niet mee aan de aangiften inkomstenbelasting en erfbelasting en zij zorgt er niet voor dat de belastingschulden van de nalatenschap worden voldaan. Volgens [verzoeker] is daarmee aan alle criteria uit artikel 2:298 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voor ontslag van [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] voldaan. Er is sprake van een zodanige onwerkbare en ernstige situatie dat direct ingrijpen in het bestuur noodzakelijk is. Daarom verzoekt [verzoeker] bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 2:298 lid 2 BW schorsing van [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] .
3.3.
[verweerster sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de voorlopige voorziening met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze beschikking neemt de rechtbank alleen een beslissing op de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening. Ten aanzien van het verzochte moet de rechtbank beoordelen of [verweerster sub 2] met onmiddellijke ingang als bestuurder van [verweerster sub 1] geschorst moet worden. De rechtbank komt tot de conclusie dat daar geen aanleiding voor is.
Toetsingskader
4.2.
Op grond van artikel 2:298 BW kan de rechter op verzoek van een belanghebbende beslissen om een bestuurder van een stichting te schorsen of ontslaan wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter de nodige terughoudendheid in acht nemen bij de toetsing van bestuurlijk gedrag. Het is niet de bedoeling dat de rechter op de stoel van het bestuur plaatsneemt. Het ontslag van een bestuurder is een middel dat zwaar ingrijpt in de governance van de stichting en verstrekkende gevolgen heeft voor de bestuurder(s), mede gezien het aan het ontslag gekoppelde bestuursverbod.
4.4.
Gedurende het onderzoek naar de ontslaggronden, heeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van partijen voorlopige voorzieningen te treffen. Een bestuurder kan worden geschorst indien er een zwaarwegende reden is die meebrengt dat van de vennootschap in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de bestuurder nog langer zijn taken uitoefent. Uit de rechtspraak en de wetsgeschiedenis (zie onder meer HR 10 november 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AY8290 en Kamerstukken II 1972/73, 11 005,11 416, nr. 7, p. 16) blijkt dat daarvoor aansluiting kan worden gezocht bij de onmiddellijke voorzieningen uit het enquêterecht. Het is onder meer mogelijk om bij wijze van voorlopige voorziening een tijdelijke bestuurder aan te wijzen. De rechter is niet gebonden aan de door partijen verzochte voorzieningen en is ook niet gehouden om voorlopige voorzieningen te treffen.
4.5.
Tegen de achtergrond van dat wat hiervoor is weergegeven zal de rechtbank de zes door [verzoeker] gemaakte verwijten jegens [verweerster sub 2] beoordelen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het beoordelingskader zich beperkt tot het handelen van [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] . Voor zover [verzoeker] meent dat [verweerster sub 1] en de certificaathouders dezelfde belangen hebben, gaat hij daarbij uit van een onjuiste rechtsopvatting.
4.6.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [verzoeker] een belanghebbende is in de zin van artikel 2:298 BW.
Voeren van eenhoofdig bestuur
4.7.
[verzoeker] stelt dat de statuten van [verweerster sub 1] voorschrijven dat er minimaal twee bestuurders moeten zijn. Omdat [verweerster sub 2] heeft nagelaten een tweede bestuurder te noemen, leidt dat volgens [verzoeker] niet tot een evenwichtige besluitvorming en handelt zij in strijd met de statuten.
4.8.
De rechtbank constateert dat artikel 4 sub 1 van de statuten van [verweerster sub 1] bepaalt dat het bestuur van de stichting uit minimaal twee bestuurders bestaat met inachtneming van het in sub 2 bepaalde. Uit artikel 4 sub 2 volgt dat het aantal bestuurders door het bestuur wordt vastgesteld.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het, gelet op het in artikel 4 sub 2 van de statuten van [verweerster sub 1] bepaalde, vooralsnog niet vast dat het voeren van een eenhoofdig bestuur in strijd is met de statuten van [verweerster sub 1] . Voor zover het vast kom te staan dat het voeren van een eenhoofdig bestuur wel in strijd met de statuten is, heeft [verzoeker] onvoldoende onderbouwd waarom daarmee de belangen van [verweerster sub 1] worden geschaad.
Wanbeleid en niet integer handelen
4.10.
[verzoeker] stelt dat [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] haar zeggenschapsrechten als aandeelhouder van [naam holding] moet uitoefenen bij misstanden binnen de onderneming. [verzoeker] verwijt [verweerster sub 2] het niet nakomen van afspraken, gemis aan integriteit en transparantie en haar houding rondom het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met het Openbaar Ministerie. Als bestuurder van [verweerster sub 1] verwacht [verzoeker] dat [verweerster sub 2] in de gegeven omstandigheden actie onderneemt en onderzoek doet naar de misstanden.
4.11.
[verweerster sub 2] heeft betwist dat sprake is van wanbeleid en niet integer handelen. Het is dan ook aan [verzoeker] om zijn stellingen die daarop betrekking hebben te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker] dit volstrekt onvoldoende gedaan. [verzoeker] bedient zich van de termen als “wanbeleid” en “niet integer handelen” zonder concreet aan te geven waaruit dat bestaat en blijkt. Het feit dat [verweerster sub 2] niet doet wat [verzoeker] wil, levert nog geen wanbeleid als bestuurder van [verweerster sub 1] op. Hetzelfde geldt voor het feit dat [verweerster sub 2] [verzoeker] niet toestaat om contact met de accountant – waarmee een geschil is – op te nemen. De vaststellingsovereenkomst met het Openbaar Ministerie is geen aangelegenheid waarin [verweerster sub 1] of [verweerster sub 2] een rol vervult en kan dus niet als wanbeleid van de laatste gelden.
Ontslag van [A] als bestuurder
4.12.
[verzoeker] stelt dat het ontslag van [A] als bestuurder van [naam holding] op geen enkele manier te rechtvaardigen is. Dat brengt volgens [verzoeker] met zich mee dat [verweerster sub 2] haar taken als bestuurder van [verweerster sub 1] heeft verwaarloosd.
4.13.
[verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd waarom [verweerster sub 2] haar taak als bestuurder van [verweerster sub 1] heeft verwaarloosd door in te stemmen met het ontslag van [A] als bestuurder van [naam holding] . Daar komt bij dat uit de notulen van de (buitengewone) vergadering van aandeelhouders van [naam holding] van 23 maart 2023, ingebracht door [verzoeker] , volgt dat [A] zijn ontslag vrijwillig heeft aanvaard en geaccepteerd. De notulen zijn door [A] ondertekend. Hieruit blijkt dat sprake was van ontslag met wederzijds goedvinden en niet valt in te zien hoe aan [verweerster sub 2] daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
Geen informatie verstrekken over verkoopproces
4.14.
[verzoeker] stelt dat [verweerster sub 2] geen informatie deelt over het verkoopproces van de ondernemingen. Volgens [verzoeker] heeft zij deze plicht wel. [verzoeker] wil die informatie ontvangen om te voorkomen dat de belangen van erfgenamen en legatarissen worden benadeeld en om te voorkomen dat het testament niet uitgevoerd kan worden.
4.15.
[naam holding] heeft volgens [verweersters sub 1 en sub 2] geen activa die verkocht zullen worden en daarom vindt de verkoop plaats op het niveau van Holding en de werkmaatschappijen. Dit uitgangspunt is door [verzoeker] niet bestreden. [verweersters sub 1 en sub 2] . heeft in haar verweerschrift toegelicht dat verkoop van de activa van Holding en de werkmaatschappijen naar verwachting de hoogste opbrengst zal opleveren.
4.16.
Volgens vaste jurisprudentie behoort het bestuur van een vennootschap bij de vervulling van zijn bij wet of statuten opgedragen taken het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming voorop te stellen en de belangen van alle betrokkenen, waaronder die van de aandeelhouders, bij zijn besluitvorming in aanmerking te nemen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2010:BM0976, r.o. 4.4.1). De door Holding en de werkmaatschappijen te volgen verkoopstrategie is een aangelegenheid van het bestuur van die vennootschappen. Het bestuur van die vennootschappen heeft weliswaar verantwoording af te leggen aan haar aandeelhouders, maar is niet verplicht hen vooraf in haar besluitvorming te betrekken.
4.17.
De rechtbank is hiermee van oordeel dat [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] geen taak heeft in het proces van de verkoop van de ondernemingen. Van verwaarlozing van haar taak als bestuurder van [verweerster sub 1] is dan ook geen sprake.
Aangiften inkomstenbelasting en erfbelasting
4.18.
[verzoeker] stelt dat hij zonder overleg met de accountant niet kan komen tot juiste aangiften inkomstenbelasting en erfbelasting. Volgens [verzoeker] is direct ingrijpen noodzakelijk om tot tijdige deponering van de jaarrekening 2021 te komen. [verzoeker] wil rechtstreeks met de accountant over dergelijke zaken spreken.
4.19.
Omdat [verweerster sub 1] geen onderneming drijft, valt zij niet onder de verplichtingen uit titel 9 Boek 2 BW voor het vaststellen en deponeren van jaarrekeningen. De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] doelt op het deponeren van de jaarrekening 2021 van [naam holding] . Ingevolge artikel 2:210 BW is het aan het bestuur van [naam holding] om een jaarrekening op te maken en ter vaststelling aan te bieden aan de algemene vergadering (in dit geval [verweerster sub 1] ). Op grond van artikel 2:393 lid 7 BW kan de algemene vergadering de jaarrekening niet vaststellen zonder dat het kennis heeft kunnen nemen van de accountantsverklaring. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat er nog geen accountantsverklaring is afgegeven vanwege een geschil met de desbetreffende accountant. Uit het voorgaande volgt dat [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] geen taak heeft bij het opmaken van de jaarrekening 2021 van [naam holding] . Voorts heeft [verzoeker] niet onderbouwd in welk opzicht [verweerster sub 2] haar taak als bestuurder van [verweerster sub 1] heeft verwaarloosd door [verzoeker] niet toe te staan rechtstreeks met de accountant over het voorgaande te spreken.
Voldoen van belastingschulden
4.20.
[verzoeker] heeft onvoldoende vertrouwen dat de belastingschulden door de onderneming betaald gaan worden. Volgens [verzoeker] is het vanzelfsprekend dat de aanslag inkomstenbelasting betaald wordt met het geld dat uit de onderneming komt, maar neemt [verweerster sub 2] geen enkele actie. [verweerster sub 2] moet gebruik maken van haar zeggenschapsrechten. Als bestuurder van [naam holding] kan [verweerster sub 2] bestuurders van de werkmaatschappijen ontslaan en een bestuurder benoemen die de belastingschulden wel voldoet, aldus [verzoeker] . Op de verhoudingen tussen [verweerster sub 1] , [verweerster sub 2] en de certificaathouders zijn de artikelen 6:2 BW, 6:248 BW en 2:8 BW van toepassing. De redelijkheid en billijkheid die in die wetsartikelen besloten liggen brengt volgens [verzoeker] met zich mee dat de middelen voor het voldoen van de belastingschulden ter beschikking worden gesteld door de ondernemingen.
4.21.
Ingevolge artikel 4:7 lid 1 sub a BW en artikel VII sub 2 van het testament van erflaatster behoort het tot de taak van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Een (rechts)grond waaruit volgt dat [verweerster sub 1] , [naam holding] of de overige maatschappijen de aanslag inkomstenbelasting van de nalatenschap moet voldoen is niet gesteld en daar is ook anderszins niet van gebleken.
4.22.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de redelijkheid en billijkheid eisen dat [verweerster sub 1] deze aanslag moet voldoen. Dat is helemaal niet in haar belang en dus kan ook niet gezegd worden dat [verweerster sub 2] haar taak als bestuurder van [verweerster sub 1] verwaarloost. Bovendien heeft [verweersters sub 1 en sub 2] . betwist dat zij en de andere ondernemingen binnen [verweersters sub 1 en sub 2] -groep over voldoende liquide middelen beschikken om de belastingschuld te betalen en toegelicht dat zij voor hun eigen liquiditeitsposities moeten waken.
Conclusie
4.23.
De voorgaande beoordeling van de zes verwijten van [verzoeker] jegens [verweerster sub 2] als bestuurder van [verweerster sub 1] leidt tot de slotsom dat de rechtbank geen aanleiding ziet om [verweerster sub 2] met onmiddellijke ingang als bestuurder van [verweerster sub 1] te schorsen. Dat brengt met zich mee dat de rechtbank geen tijdelijke bestuurder van [verweerster sub 1] zal benoemen. De door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
Omdat de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening wordt afgewezen, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [verweersters sub 1 en sub 2] . begroot op € 1.196,00 (salaris advocaat 2 punten x tarief II € 598,00).

5.De beslissing

De rechtbank
met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening:
5.1.
wijst de verzochte voorlopige voorziening af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de voorlopige voorziening, aan de zijde van [verweersters sub 1 en sub 2] . begroot op € 1.196,00,
met betrekking tot de hoofdzaak:
5.3.
bepaalt dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden,
5.4.
bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na heden hun verhinderdata over de periode januari 2024 tot en met april 2024 (waarbij rekening wordt gehouden dat de mondelinge behandeling plaatsvindt op woensdagmiddag in de even weken) aan de rechtbank moeten opgeven,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.