ECLI:NL:RBMNE:2023:7015

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/2664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2023, wordt het verzoek van de verzoeker om veroordeling van de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten beoordeeld. De verzoeker, woonachtig in Duitsland, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 11 april 2023, maar trok dit beroep in nadat de Belastingdienst op 11 oktober 2023 het bestreden besluit had ingetrokken. De rechtbank heeft de Belastingdienst in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar er kwam geen reactie.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. De rechtbank legt uit dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de Belastingdienst tegemoetgekomen aan het beroep van de verzoeker door het bestreden besluit in te trekken. De verzoeker heeft echter geen recht op proceskostenvergoeding, omdat het beroepschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De kosten die de verzoeker heeft gemaakt voor juridische advisering door zijn accountant komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien deze niet namens de verzoeker bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld.

De rechtbank wijst erop dat de Belastingdienst wel verplicht is om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden, wat ook in het besluit van 11 oktober 2023 is bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Indien partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij binnen zes weken een verzetschrift indienen bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] in Duitsland, verzoeker

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Uit verzoekers bericht van 11 oktober 2023 leidt de rechtbank af dat verzoeker heeft beoogd om dat verzoek te doen bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van verweerder van 11 april 2023. Hij heeft het beroep ingetrokken, omdat verweerder op 11 oktober 2023 dit besluit heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 16 april 2023 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. Verweerder heeft op 11 oktober 2023 het bestreden besluit ingetrokken. Hiermee is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
4.2.
Eiser heeft op 18 oktober 2023 een declaratie van zijn proceskosten bij de rechtbank ingediend van € 342,-,. Dit bedrag bestaat uit twee facturen van € 103,08 en € 162,60 van zijn boekhouder voor de bespreking van zijn beroepszaak en € 50,- aan betaald griffierecht aan de rechtbank.
Moet verweerder deze proceskosten van verzoeker vergoeden?
5. Verweerder is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verzoeker stelt dat hij kosten heeft gemaakt voor juridische advisering van zijn accountant en dat hij daarna zelf beroep heeft ingesteld. Dergelijke advieskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Alleen als de juridisch adviseur of de accountant namens verzoeker bezwaar maakt en/of beroep instelt, kan die activiteit voor vergoeding in aanmerking komen. [3] De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [4] Verweerder heeft in het besluit van 11 oktober 2023 verzoeker ook bericht dat hij het betaalde griffierecht aan verzoeker zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Zie deze uitspraken op www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2010:BM3254, punt 2.11 en ECLI:NL:CRVB:2022:1156, punt 5.
4.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.