ECLI:NL:RBMNE:2023:7013

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
10761199 \ UV EXPL 23-244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelaten werknemer tot gebruikelijke werkzaamheden in het kader van een verbetertraject

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, een publiekrechtelijke rechtspersoon aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde om in staat te worden gesteld zijn gebruikelijke werkzaamheden als administratief medewerker voor de doelgroep [afkorting 2] uit te voeren, na een periode van klachten over zijn functioneren en een daaropvolgend verbetertraject. De werknemer was sinds 1 augustus 1995 in dienst en had zijn werkzaamheden altijd verricht voor de doelgroep [afkorting 2]. Na signalen van disfunctioneren werd een verbetertraject gestart, maar de werkgever stelde dat de werknemer niet meer voor deze doelgroep mocht werken. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op zijn bedongen arbeid en dat het verbetertraject gericht moest zijn op zijn oorspronkelijke werkzaamheden. De rechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had aangetoond dat er een redelijke grond was om de werknemer niet toe te laten tot zijn planningswerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2]. De vordering van de werknemer werd toegewezen, met een dwangsom voor de werkgever bij niet-naleving van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10761199 UV EXPL 23-244 SV/40160
Kort geding vonnis van 5 december 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.E.M. Kapel,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon: Openbaar lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.M.A.C. Theunissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 15
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7
  • het herstelexploot bij de betekende dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de gemachtigde van [eiser]
  • de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde]
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Kapel. [gedaagde] werd vertegenwoordigd door [A] , interim manager Service Center [afdeling] , [B] , HR-adviseur, bijgestaan door de gemachtigde, mr. Theunissen. Aan het einde van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor overleg tussen partijen. Op 20 november 2023 heeft mr. Kapel namens beide partijen de rechtbank bericht dat partijen onderling geen overeenstemming hebben bereikt en verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was vanaf 1 augustus 1995 in dienst bij het [afkorting 1] als administratief medewerker. [eiser] werd tijdens dit dienstverband door het [afkorting 1] als planner gedetacheerd naar diverse locaties van de [naam gedaagde] -organisatie, vanaf 1 januari 2010 bij [gedaagde] . [eiser] is per 1 augustus 2017 aangesteld in vaste dienst van [gedaagde] ( [gedaagde] ), in de functie van administratief medewerker voor 16 uur per week voor de afdeling [afdeling] ( [afdeling] ), standplaats [plaats] . [eiser] verricht sinds zijn indiensttreding in 1995 bij het [afkorting 1] planwerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2] . Na indiensttreding bij [gedaagde] is [eiser] deze werkzaamheden blijven verrichten.
2.2.
Als planner voor de doelgroep [afkorting 2] is [eiser] verantwoordelijk voor het inplannen van intakes van kinderen die binnenkomen op het [afkorting 2] en van afspraken met verpleegkundigen voor de vaccinaties. Ook houdt [eiser] als planner de in- en uitstroom van kinderen op de [afkorting 2] ’s in de gaten, zodat hij weet hoeveel kinderen op de [afkorting 2] ’s verblijven en wanneer deze kinderen ingepland moeten worden, voor een intake of een vaccinatie.
2.3.
[eiser] is lid van de ondernemingsraad, waarvoor hij vier uur per week werkzaam is. [eiser] verricht daardoor 12 uur per week planwerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2] .
2.4.
Op 27 februari 2023 heeft [A] , de interimmanager Service Center [afdeling] bij [gedaagde] , met [eiser] gesproken en hem kenbaar gemaakt dat er signalen (in feite klachten) van collega’s zijn over zijn functioneren. [gedaagde] heeft daarom een mediator ingeschakeld. Vervolgens hebben in de periode van 23 maart 2023 tot en met 5 juli 2023 onder leiding van een mediator gesprekken tussen [gedaagde] en [eiser] plaatsgevonden. Partijen hebben afgesproken de inhoud van de mediation in deze procedure te betrekken.
2.5.
Uit het verslag van het mediationgesprek van 5 juli 2023, waarbij [eiser] , [A] , [B] en mr. Kapel aanwezig waren, blijkt dat er vijf mogelijke scenario’s aan bod zijn gekomen:
Zelfde functie binnen Service Centre, maar andere doelgroep, dus geen [afkorting 2] ;
Blijven in oude functie en oude doelgroep, dus binnen [afkorting 2] , zijnde huidige situatie;
Interne andere functie(s) binnen [gedaagde] (bijv. voorlichter of andere functie);
Van werk naar werk (dus extern) – op kosten van werkgever;
VSO – einde dienstverband.
[gedaagde] heeft deze opties na afloop van het gesprek uitgewerkt en aan [eiser] toegezonden. [eiser] heeft daarna, bij brief van 27 juli 2023, gekozen voor optie 2: blijven in de huidige functie en doelgroep. Dit betekende dat een verbetertraject zou worden gestart. [gedaagde] heeft daartoe een verbeterplan opgesteld dat zij op 6 september 2023 aan [eiser] heeft verstrekt.
2.6.
In dit verbeterplan, met als startdatum 1 oktober 2023 en als einddatum 31 maart 2024, is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Doel van het Verbeterplan: [eiser (voornaam)] wenst werkzaam te blijven in zijn administratieve functie (Administratief medewerker 05, salarisschaal 5) binnen Service Center voor de planningswerkzaamheden. Hij wil deze laatste verbeterkans benutten.
Er wordt [eiser (voornaam)] de kans tot verbetering geboden, waarbij hij – net als zijn directe collega’s – wordt ingezet voor de gehele afdeling [afdeling] .
DOEL:[eiser (voornaam)] is in staat
zelfstandigen zoveel mogelijk allround planningswerkzaamheden uit te voeren voor de afdeling [afdeling] op een niveau voldoende
NB: de allround-planningsmethodiek is op dit moment nog niet geïmplementeerd. Dat zal wel gaan gebeuren, maar een harde datum is nog niet bepaald. Anticiperend op deze ontwikkeling zal [eiser (voornaam)] worden ingewerkt op het planningssysteem waarmee hij nog niet heeft gewerkt en op de daaraan verbonden planningswerkzaamheden.
(..)”
2.7.
Naar aanleiding van dit verbeterplan heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] hierover vragen gesteld, waaronder de vraag bij welke doelgroepen hij tijdens het verbetertraject zou worden ingezet. [gedaagde] heeft daarop in de e-mail van 21 september 2023 geantwoord dat zij wil starten met het inwerken van [eiser] op de planningswerkzaamheden voor het basisonderwijs (BO) en dat de verwachting is dat [gedaagde] in februari kan starten met inwerken op de planningswerkzaamheden voor het voortgezet onderwijs (VO). Daarbij heeft [gedaagde] vermeld dat de focus zal liggen op de planningswerkzaamheden voor BO en later VO.
2.8.
[eiser] heeft [gedaagde] op 24 september 2023 verzocht om aanpassing van het verbeterplan omdat de doelgroep [afkorting 2] een essentieel onderdeel is van zijn werkzaamheden en hij gekozen heeft voor optie 2: terugkeer naar zijn werkzaamheden als planner voor de doelgroep [afkorting 2] . Het verbetertraject zoals het nu is opgesteld is volgens [eiser] geen verbetertraject maar een inwerktraject.
2.9.
[gedaagde] heeft daarna aan [eiser] laten weten dat het verbetertraject ziet op de planning binnen de afdeling [afdeling] , waarvoor het niet noodzakelijk is dat [eiser] zijn planningswerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2] verricht.
2.10.
[eiser] heeft het door [gedaagde] opgestelde verbeterplan vervolgens niet ondertekend.
2.11.
[gedaagde] heeft [eiser] niet meer toegelaten om planningswerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2] te verrichten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
I. [gedaagde] te veroordelen om [eiser] binnen 24 uur na dagtekening van dit vonnis in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als administratief medewerker op de afdeling [afdeling] voor de doelgroep [afkorting 2] , uit te voeren, met alle faciliteiten en bevoegdheden die hem uit hoofde van deze functie toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, tot een maximum van
€ 75.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat middels een verworven recht de werkzaamheden als planner voor de doelgroep [afkorting 2] de bedongen arbeid zijn geworden. [gedaagde] is kennelijk van mening dat [eiser] onvoldoende functioneert, waardoor zij als werkgever de verplichting heeft [eiser] in de gelegenheid te stellen zichzelf te verbeteren. Het verbeterplan is niet gericht op verbetering van de eigen werkzaamheden als planner voor de doelgroep [afkorting 2] , waardoor [eiser] de toegang tot zijn bedongen arbeid wordt ontnomen. Daarnaast is het plaatsen van [eiser] als planner voor andere doelgroepen een éénzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Van [eiser] kan niet gevergd worden met deze wijziging in te stemmen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] dan wel afwijzen van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde] meent dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat hij aan het werk kan bij de planning en hij waar nodig wordt begeleid. [gedaagde] stelt zich namelijk op het standpunt dat de arbeidsvoorwaarden niet zijn gewijzigd omdat [eiser] zijn functie als administratief medewerker behoudt en de daarbij behorende planningswerkzaamheden, die de bedongen arbeid zijn. [gedaagde] bestrijdt dat [eiser] een recht heeft verworven om uitsluitend voor de doelgroep [afkorting 2] te werken. Het is in het belang van de organisatie niet gewenst dat [eiser] de planningswerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2] weer opstart, vanwege een moeizame samenwerking met collega’s van de doelgroep [afkorting 2] en omdat [eiser] in staat moet zijn de planningswerkzaamheden afdelingsbreed te verrichten om in de toekomst bij Service Center als planner te kunnen blijven werken. Voor het geval wel sprake is van een verworven recht, is sprake van gewijzigde omstandigheden die meebrengen dat [eiser] de eenzijdige wijziging moet aanvaarden. Van [eiser] kan in redelijkheid worden gevergd het voorgestelde verbetertraject, alleen voor de doelgroepen BO en VO, te volgen.
3.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, worden ingegaan.

4.De beoordeling

toetsingskader in kort geding

4.1.
In een kort geding wordt aan de rechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na dit kort geding een bodemprocedure zal komen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. In een kort geding beoordeelt de rechter of het waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij zal zijn. Als dat voldoende waarschijnlijk is, kan de maatregel die daarop vooruit loopt, in een kort geding worden toegewezen. De beoordeling in dit kort geding is een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
(voorlopig) inhoudelijk oordeel
4.2.
De vraag die in deze procedure voorligt is of [gedaagde] [eiser] in staat moet stellen tot het verrichten van zijn gebruikelijke werkzaamheden als administratief medewerker voor de doelgroep [afkorting 2] .
4.3.
[eiser] heeft erkend dat zijn werk beter kan. Niet in geschil is dan ook dat het functioneren van [eiser] als planner voor de doelgroep [afkorting 2] onvoldoende is en dat [eiser] middels een verbetertraject in de gelegenheid moet worden gesteld zijn functioneren te verbeteren. [eiser] wil het verbetertraject volgen mits dat is gericht op zijn werkzaamheden als planner voor de doelgroep [afkorting 2] , [gedaagde] wil dat [eiser] dit traject volgt voor planningswerkzaamheden voor de doelgroepen BO en VO, of - zoals zij tijdens de zitting heeft gemeld - (eventueel) uitsluitend de doelgroep BO.
4.4.
De kantonrechter begrijpt uit het standpunt van [gedaagde] , zoals dat op de zitting is toegelicht, dat zij zich zorgen maakt over het slagen van een verbetertraject van [eiser] als planner voor de doelgroep [afkorting 2] , gelet op de signalen van collega’s over zijn functioneren. De kantonrechter moet echter beoordelen of het aangeboden verbetertraject in overeenstemming is met de arbeidsrechtelijke regels, met name de verplichting tot goed werkgeverschap, op grond van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet het geval.
4.5.
Uit de algemene maatstaf van het goed werkgeverschap in artikel 7:611 BW volgt dat een werknemer in beginsel het recht heeft om tewerk te worden gesteld. Als een werknemer onvoldoende functioneert bepaalt de wet niet op welke wijze de werkgever de werknemer in de gelegenheid moet stellen zijn functioneren te verbeteren. Omdat een disfunctioneren ingrijpende gevolgen kan hebben voor de werknemer, namelijk het einde van de arbeidsovereenkomst, moet de werkgever, ook gelet op de eisen van goed werkgeverschap, de werknemer een serieuze en reële gelegenheid tot verbetering bieden (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933). Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat een werknemer in beginsel een zwaarwegend belang heeft bij het kunnen verrichten van de bedongen arbeid. Van een goed werkgever mag dan ook worden verwacht dat zij de werknemer de mogelijkheid biedt de overeengekomen arbeid te verrichten, tenzij de werkgever een redelijke en – tegenover het zwaarwegende belang van de werknemer – voldoende zwaarwegende grond heeft om de werknemer die mogelijkheid te ontzeggen.
4.6.
Voor de beoordeling van de (spoedeisendheid van de) vordering van [eiser] moet allereerst de vraag beantwoord worden wat de bedongen arbeid is. Uit het aanstellingsbesluit van 30 juni 2017 blijkt dat de functie ‘administratief medewerker’ na de indiensttreding van [eiser] bij [gedaagde] zijn functie is gebleven. Er zijn geen andere (schriftelijke) afspraken gemaakt over de feitelijke werkzaamheden van [eiser] . Niet is in geschil dat het verrichten van planningswerk, dat [eiser] vanaf augustus 1995, zowel vóór als na indiensttreding bij [gedaagde] , heeft verricht, de bedongen arbeid vormt. [eiser] heeft het planningswerk vanaf augustus 1995, ruim 27 jaar, uitsluitend voor de doelgroep [afkorting 2] , verricht. [eiser] heeft voldoende onderbouwd, en ter zitting toegelicht, dat de planning voor de doelgroep [afkorting 2] bestaat uit ander soort werkzaamheden dan de planning voor de doelgroepen BO of VO. Voor de werkzaamheden als planner doelgroep [afkorting 2] gelden andere werkprotocollen, andere systemen en de werkzaamheden worden op verschillende locaties, grotendeels bij het [afkorting 2] , verricht. [gedaagde] gaat er zelf vanuit dat het voor de start van het verbetertraject heel belangrijk is dat [eiser] begeleid wordt bij het planwerk voor de doelgroep BO. In het verbeterplan - voor de doelgroepen BO en VO - staat dat [eiser] wordt ingewerkt op een planningssysteem waarmee hij nog niet heeft gewerkt en de daarbij behorende planningswerkzaamheden. Dit bevestigt dat de planningswerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2] wezenlijk verschillen van de werkzaamheden voor de doelgroepen BO en VO. Gelet op de lange periode, van 27 jaar, dat [eiser] alleen planningswerk voor de doelgroep [afkorting 2] heeft verricht, mocht [eiser] erop vertrouwen dat deze werkzaamheden (stilzwijgend) zijn bedongen arbeid zijn geworden. De kantonrechter is dan ook voorlopig van oordeel dat [eiser] het recht heeft verworven om te werken als planner voor de doelgroep [afkorting 2] , waardoor de planningswerkzaamheden voor de doelgroep [afkorting 2] de bedongen arbeid zijn. Dit kan anders worden als [gedaagde] op termijn gaat werken met één planbureau voor alle doelgroepen (zie hierna onder 4.10). Nu [gedaagde] [eiser] weigert toe te laten tot zijn planningswerk voor de doelgroep [afkorting 2] , is de spoedeisendheid van de vordering daarmee gegeven.
4.7.
Vervolgens is de vraag of [gedaagde] een redelijke en voldoende zwaarwegende grond heeft om [eiser] niet in staat te stellen een verbetertraject te volgen voor het werk als planner voor de doelgroep [afkorting 2] . [gedaagde] moet aannemelijk maken dat zij hiervoor een redelijke en voldoende zwaarwegende grond heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] hierin onvoldoende geslaagd. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.8.
[gedaagde] heeft als belangrijkste reden genoemd dat signalen en klachten van collega’s een goede begeleiding van [eiser] en samenwerking met [eiser] als planner voor de doelgroep [afkorting 2] in de weg staan. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er al eerder een verbetertraject heeft plaatsgevonden in de periode van 2013 tot 2016. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] echter erkend dat er na 2015 in het geheel géén functioneringsgesprekken meer met [eiser] hebben plaatsgevonden. Aan het gevolgde verbetertraject is dus na 2015 geen verder vervolg meer gegeven, terwijl [gedaagde] [eiser] (die bij haar gedetacheerd was) vervolgens in 2017 in vaste dienst heeft genomen. Hieruit concludeert de kantonrechter dat het eerder gevolgde verbetertraject kennelijk positief was afgesloten. Pas eind februari 2023 heeft [A] , die in oktober 2022 was gestart als interim manager Service Center voor [gedaagde] , met [eiser] besproken dat er signalen en klachten van collega’s zijn ontvangen over zijn functioneren. Opnieuw is toen geen functioneringsgesprek gevoerd; wel is in maart 2023 een mediationtraject gestart. In het kader van dit mediationtraject heeft [eiser] gekozen voor optie 2, blijven in zijn oude functie met als werkzaamheden planner voor de doelgroep [afkorting 2] (met een verbetertraject). In het opgestelde verbeterplan heeft [gedaagde] deze optie 2 echter niet verwerkt, maar feitelijk - en zonder dat te bespreken - eenzijdig alsnog voor optie 1 gekozen.
4.9.
Van [gedaagde] als goed werkgever mag worden verwacht dat zij jaarlijks functioneringsgesprekken met haar medewerkers houdt, zodat medewerkers weten of hun functioneren voldoende is en zij zich zo nodig kunnen verbeteren. Als er problemen zijn in de samenwerking tussen medewerkers - en dat is wat [gedaagde] hier in feite aanvoert - mag van haar worden verwacht dat zij die problemen tijdig en op professionele wijze adresseert. Als [eiser] niet goed functioneert, mag en moet [gedaagde] hem daar op aanspreken en hem de gelegenheid bieden zich te verbeteren. [gedaagde] heeft met [eiser] echter geen functioneringsgesprekken gevoerd en heeft tegelijkertijd signalen dat er zaken niet goed gingen op zijn beloop gelaten. Vervolgens beroept zij zich nu op de volgens haar moeizame verhoudingen om [eiser] het verbetertraject zoals dat zou moeten zijn ‘in zijn eigen belang’ te onthouden. Daarmee zou hij afscheid moeten nemen van de doelgroep die hem dierbaar en vertrouwd is, terwijl hij bovendien zich in een half jaar moet gaan bewijzen
terwijlhij zich moet gaan verdiepen in een nieuwe doelgroep, in andere protocollen en een ander computersysteem. Ook als [gedaagde] dit met de beste bedoelingen heeft bedacht, is dit niet de juiste aanpak. Het is aan [gedaagde] ervoor te zorgen dat [eiser] een verbetertraject kan volgen op basis van zijn eigen werkzaamheden, dus als planner voor de doelgroep [afkorting 2] , zodat het traject zuiver is en hij daarin een ‘eerlijke kans’ heeft. Ook is het aan [gedaagde] om daar de randvoorwaarden voor te creëren. Met de keuze voor de begeleider van [eiser] in het verbetertraject heeft zij een goede zet gedaan nu beide partijen zeggen daar veel vertrouwen in te hebben en [eiser] goed met haar kan samenwerken. Voor het overige heeft [gedaagde] niet laten blijken dat van voldoende serieuze en recente pogingen sprake is geweest om eventuele problemen tussen collega’s en [eiser] op te lossen. Dat zal zij alsnog moeten adresseren.
4.10.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat zij een brede inzetbaarheid van de planners voorstaat met het oog op haar wens om op termijn bij het Service Center een all round-planningssystematiek te introduceren. Uit het verbeterplan blijkt echter reeds dat dit idee nog niet is geïmplementeerd. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd bevestigd dat het om een plan gaat en dat zij met het inwerkplan van [eiser] op dat plan vooruit wenst te lopen. Desgevraagd is ook bevestigd dat het plan nog niet als zodanig aan de Ondernemingsraad is voorgelegd.
Nu de besluitvorming hierover nog moet plaatsvinden acht de kantonrechter het niet juist daar in de relatie tot [eiser] op dit moment en in de huidige omstandigheden op vooruit te lopen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter vormt de toekomstige inzetbaarheid van planners voor meerdere of alle doelgroepen thans geen zwaarwegende grond om [eiser] niet meer toe te laten tot zijn planningswerk voor de doelgroep [afkorting 2] .
4.11.
Omdat het onvoldoende aannemelijk is dat [gedaagde] een redelijke en voldoende zwaarwegende grond heeft om [eiser] niet toe te laten tot zijn werk als planner voor de doelgroep [afkorting 2] , is de kantonrechter voorshands van oordeel dat [gedaagde] handelt in strijd met haar verplichtingen als goed werkgever. [eiser] heeft recht op het verrichten van zijn bedongen arbeid en moet voldoende in de gelegenheid worden gesteld zijn functioneren, nu dit door [gedaagde] onvoldoende wordt geacht, te verbeteren in zijn bedongen arbeid, het planningswerk voor de doelgroep [afkorting 2] . De kantonrechter zal de vordering van [eiser] daarom toewijzen.
4.12.
[eiser] heeft tijdens de zitting gezegd dat hij in een verbetertraject voor het planningswerk voor de doelgroep [afkorting 2] zijn best gaat doen zijn functioneren te verbeteren. [gedaagde] moet er voor zorgen dat zij [eiser] daarvoor een eerlijke kans biedt. Zoals hiervoor al is overwogen houdt dat ook in dat [gedaagde] als goed werkgever de taak heeft eventuele samenwerkings- en communicatieproblemen tussen collega’s en [eiser] weer vlot te trekken.
4.13.
Tegen de hoogte van de gevraagde dwangsom en het bijbehorende maximum is geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal deze ambtshalve enigszins matigen en stellen op € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-.
4.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,42
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
793,00(vast tarief gemiddeld kanton kort geding)
Totaal € 1.011,42
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.15.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen 24 uur na dagtekening van dit vonnis in staat te stellen om zijn gebruikelijke werkzaamheden als administratief medewerker op de afdeling [afdeling] voor de doelgroep [afkorting 2] , uit te voeren, met alle faciliteiten en bevoegdheden die hem uit hoofde van deze functie toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, tot een maximum van
€ 50.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.011,42, waarin begrepen € 793,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 december 2023.