Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van [verzoekster] met 15 producties, ter griffie ingekomen op
- het verweerschrift van [verweerder] van 9 oktober 2023 met 13 producties;
- de brieven van de gemachtigde van [verzoekster] van 10, 18 en 19 oktober 2023 met producties 16 tot en met 45;
- de brief van de gemachtigde van [verweerder] van 17 oktober 2023 met producties
mr. Van der Aa. Ook waren voor [verzoekster] aanwezig [B] , directeur-eigenaar van [verzoekster] en [C] , bedrijfsleider. [verweerder] was aanwezig met zijn partner, en werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Andriessen. Verder was voor [verweerder] aanwezig [D] , adviseur. De gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. [verzoekster] heeft haar verzoek schriftelijk gewijzigd en verzocht om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per
1 oktober 2023 uit te spreken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de zitting is uitspraak bepaald.
2.De feiten
[onderneming 1] B.V. (hierna: ‘ [onderneming 1] ’), aanvankelijk als metaalbewerker. Tijdens dit dienstverband met [onderneming 1] is de functie van [verweerder] per 1 mei 2013 gewijzigd in de functie van ‘medewerker bedrijfsbureau’, met als functie-inhoud: ‘Werkvoorbereiding en alle overige voorkomende werkzaamheden die daarmee samenhangen’. De functie van [verweerder] is later, in een verslag van 7 oktober 2021, aangeduid als ‘werkvoorbereider/assistent bedrijfsleider’.
1 mei 2023 zou overnemen, inclusief personeel. Op dat moment waren bij [onderneming 1] tien personen werkzaam, onder wie [verweerder] .
29 juni 2023 ziek gemeld, waardoor het vervolggesprek niet is doorgegaan.
16 augustus 2023 zijn werkzaamheden als assistent-bedrijfsleider te hervatten. [verweerder] heeft dit al tijdens het gesprek geweigerd.
3.Het verzoek
1 mei 2023 verzette tegen de aanwezigheid van [C] , lid van het managementteam, en dat zij [verweerder] op verschillende momenten heeft verzocht weer aan het werk te gaan, wat hij bij herhaling heeft geweigerd. Nadat overleg over een vaststellingsovereenkomst tussen partijen op niets was uitgelopen en [verweerder] op 15 augustus 2023 werd gesommeerd de volgende dag op het werk te verschijnen, heeft [verweerder] geprobeerd hieraan te ontkomen door zich ’s avonds ziek te melden.
4.Het verweer en voorwaardelijk tegenverzoek
5.De beoordeling
19 oktober 2023 om 16:52 uur door [verzoekster] is ingediend, kort voor de zitting op
20 oktober 2023 om 9.00 uur. Ter zitting is de mogelijkheid voor een leespauze besproken. Nu beide partijen kort voor de zitting producties hebben overgelegd, [verweerder] van de leespauze geen gebruik heeft gemaakt en hij tijdens de zitting voldoende gelegenheid heeft gekregen om op deze verklaring te reageren, is de kantonrechter van oordeel dat het bij de beoordeling betrekken van productie 45 niet leidt tot strijd met de goede procesorde. Deze productie zal daarom aan de gedingstukken worden toegevoegd.
mei 2023 de functie van bedrijfsleider staat vermeld, is een administratieve fout die daarna is hersteld, aldus [verzoekster] . Deze halsstarrige houding van [verweerder] heeft tot gevolg dat sprake is van verwijtbaar handelen. [verweerder] heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
[verzoekster] . Gelet op de discussie over de voortdurende functie van [verweerder] moet worden vastgesteld dat [verzoekster] per datum overname klaarblijkelijk niet beschikte over actuele functie-en taakbeschrijvingen van de 10 overgenomen werknemers, althans in ieder geval niet die van [verweerder] . Het ligt evenwel in de risicosfeer van [verzoekster] als verkrijger dat zij daarnaar niet voldoende onderzoek heeft gedaan. [verzoekster] heeft met het oog op die leidende rol met [verweerder] gesproken over een positie in het managementteam en ook over een aandelenparticipatie, waarvoor een intentie-overeenkomst is opgesteld. Gelet op deze gang van zaken was het voor [verzoekster] eind april 2023 duidelijk dat [verweerder] ook binnen [verzoekster] in een leidende rol wilde werken. Hoewel het [verzoekster] als verkrijger vrij staat om organisatorische aanpassingen te doen, dienen daarbij wel de rechten en verplichtingen van de overgenomen werknemers te worden nageleefd. De omstandigheid dat [verzoekster] al voor datum overname een rol weggelegd zag voor [C] , ontslaat haar niet van de verplichting om de door haar zelf gecreëerde omstandigheid van twee leidinggevenden naast elkaar – zonder hierover duidelijke afspraken vast te leggen – in goede banen te leiden. Pas eind juni 2023 heeft [verzoekster] voor het eerst aan [verweerder] duidelijk gemaakt dat hij een rol zou krijgen als assistent-bedrijfsleider, onder eindverantwoordelijkheid van [C] . [verweerder] heeft toen duidelijk gemaakt dat hij dat niet zag zitten, wat, gelet op de taken die hij voor datum overname vervulde en de verwachtingen die [verzoekster] voor en na de overname bij hem had gewekt, de communicatie aan de medewerkers en de gesprekken met [verweerder] waarin onder meer een aandelenparticipatie in het vooruitzicht is gesteld, goed voorstelbaar is.
15 augustus 2023 het ontbindingsverzoek ingediend. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit deze gang van zaken niet dat [verweerder] (herhaaldelijk) zonder reden heeft geweigerd zijn werk te verrichten, zelf een impasse heeft laten ontstaan en verwijtbaar heeft gehandeld. Het ontbindingsverzoek op e-grond zal dan ook worden afgewezen.
[C] verantwoordelijk zou zijn voor de groei van de nieuwe onderneming en [verweerder] meer de lopende zaken zou afhandelen is niet uitgekomen. [verweerder] heeft blijkbaar van meet af aan ook bedenkingen gehad, zo blijkt uit zijn toelichting ter zitting dat hij de intentie-overeenkomst bij nader inzien zelf niet wilde tekenen omdat hij geen goed gevoel had bij rol van derden bij de nieuwe onderneming. De samenwerking tussen [verweerder] en [C] verliep echter niet goed. Daar is een aantal keren over gesproken. Toen [verzoekster] eind juni 2023 aan [verweerder] te kennen gaf dat de beoogde samenwerkingsvorm niet werkte en [C] eindverantwoordelijk zou worden, waardoor [verweerder] aan hem verantwoording zou moeten afleggen, accepteerde [verweerder] deze rol niet. Daarna hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden om tot een oplossing te komen, maar dat is niet gelukt. [verzoekster] wilde niet meewerken aan de door [verweerder] voorgestelde mediation. [verweerder] werd vervolgens 6 juli 2023 vrijgesteld van werkzaamheden. Ook de in augustus 2023 hervatte gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsrelatie zodanig is verstoord dat het voortduren van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van [verzoekster] gevergd kan worden.
.2014, 538) wordt het loonbegrip voor de transitievergoeding vermeerderd met de overeengekomen vaste looncomponenten die zijn verschuldigd in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, gedeeld door twaalf. Hieruit volgt dat de overwerkvergoeding, ook al is die maar gedurende twee maanden genoten, een vaste looncomponent is, die moet worden betrokken bij het rekenloon voor de transitievergoeding. De kantonrechter zal daarom de overwerktoeslag die [verweerder] voor de maanden juni 2023 (€ 1.115,84 bruto) en juli 2023 (€ 89,21 bruto) heeft ontvangen, in totaal € 1.205,05 bruto, delen door 12 maanden. Dat leidt tot een gemiddelde overwerktoeslag van € 100,42 bruto, waarmee het rekenloon van € 4.520,19 bruto + 8% vakantietoeslag, moet worden vermeerderd. Dit leidt dit tot een transitievergoeding van:
€ 26.292,83 bruto per datum ontbinding als hierna overwogen.
€ 5.600,- bruto volgt de kantonrechter niet. Deze afspraak wordt niet onderbouwd en niet is gesteld of gebleken dat dit salaris is betaald. Het wordt in onderhavige procedure ook niet gevorderd. Er zijn geen aanwijzingen dat het salaris binnen afzienbare tijd zou worden verhoogd. Ook de stelling dat [verweerder] nog zeker vijf jaar in dienst zou zijn gebleven, volgt de kantonrechter niet. Er is weliswaar gesproken over een mogelijke aandelenparticipatie door [verweerder] , maar de hiervoor opgestelde intentie-overeenkomst is niet ondertekend en de gesprekken hierover zijn niet voortgezet. Ter zitting heeft [verweerder] voorts verklaard de intentie-overeenkomst zelf ook niet (meer) te hebben willen ondertekenen. Verder blijkt uit de door [verzoekster] overgelegde verklaringen van
[E] , dat [verweerder] nog in februari 2023 heeft aangegeven dat hij weg wilde bij
[onderneming 1] , waarvoor ook een (concept) vaststellingsovereenkomst is opgesteld. [verweerder] heeft zelf aangevoerd dat hij [onderneming 1] zelf wel had willen overnemen, maar dat dit om financiële redenen niet mogelijk bleek. Dat [verweerder] nog lange tijd bij [verzoekster] in dienst zou blijven, acht de kantonrechter daarom onvoldoende aannemelijk. Het ligt eerder voor de hand dat [verweerder] - als [verzoekster] anders had gehandeld -, na de overname maximaal nog een half jaar bij [verzoekster] zou zijn blijven werken, omdat hij als bedrijfsleider wil werken en hij - gelet op de huidige krapte op de arbeidsmarkt -, relatief snel een vergelijkbare functie met bijbehorend salaris bij een andere werkgever kan vinden. De transitievergoeding van € 26.292,83 bruto zal bij de hoogte van de billijke vergoeding worden betrokken. Tegen deze achtergrond acht de kantonrechter, alles afwegend in de gegeven omstandigheden, een vergoeding van € 5.000,00 bruto billijk. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.