Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met productie 1,
- de conclusie van repliek tevens houdende akte vermindering van eis met productie 1 tot en met 6,
- de conclusie van dupliek met producties 2 en 3,
- de akte uitlating producties tevens houdende akte vermindering van eis van [handelsnaam] .
2.De feiten
1. PLAATSING GELDAUTOMAAT
2.EIGENSCHAPPEN EN EIGENDOM GELDAUTOMAAT EN INHOUD
6.VERGOEDING, KOSTEN EN RECLAME
7.OVERIGE VERPLICHTINGEN DE CLIËNT
10.LOOPTIJD EN BEËINDIGING OVEREENKOMST
Bijlage 1
[gedaagde] plaats voor een proefperiode van 12 maanden bij [handelsnaam] , [adres] te [plaats] een door [gedaagde] geleverde Lobby ATM.
In het kort:
De vergoeding is als volgt opgebouwd.
Hoi [A (voornaam)] , als u alle verschuldigde bedrag betaalt, zou ik met u samenwerken. Anders kunt u u atm machine terugnemen.”.
Ik snap u standpunt. De machine wordt straks opgehaald. Had ik inmiddels begrepen Ik kom maandag even langs om de zaak te bespreken over het bedrag wat open staat. voor we de nieuwe atm terug plaatsen.”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
voor een periode vermeld in Bijlage 1 met een proeftijd van het aantal maanden vermeld in Bijlage 1”. Dat in dit geval de proefperiode de gehele duur van de overeenkomst beslaat, betekent niet dat de looptijd pas na het verstrijken van de proefperiode zou aanvangen. Dat de proefperiode onderdeel is van de looptijd kan ook worden afgeleid uit de artikelen 1.1 en 7.1 van de overeenkomst. Op grond van deze artikelen is [handelsnaam] verplicht de locatie in haar bedrijfsruimte aan [gedaagde] beschikbaar te stellen (artikel 1.1) en de geldautomaat tijdens haar openingstijden continu in werking en voor het publiek optimaal toegankelijk te houden (artikel 7.1). Deze verplichting voor [handelsnaam] geldt “
gedurende de looptijd van de Overeenkomst”. Zou de looptijd pas na het verstrijken van de proefperiode aanvangen, dan zou dat tot het niet logische gevolg leiden dat de (kern)verplichtingen voor [handelsnaam] uit de artikelen 1.1 en 7.1 niet zouden gelden tijdens de overeengekomen proefperiode. Uit de context van de bepalingen in de overeenkomst moet dan ook worden afgeleid dat onder de term ‘looptijd’ in Bijlage 1 ook de proefperiode van twaalf maanden valt. Dat gedurende de proefperiode de vergoeding van € 1.000,- niet zou zijn verschuldigd, is bovendien op geen enkele wijze uit de overeenkomst op te maken. Daar komt nog bij dat [gedaagde] in de periode vanaf 15 januari 2021 tot en met 15 juli 2021 in totaal € 6.000,- aan vergoedingen aan [handelsnaam] heeft betaald. Volgens [gedaagde] heeft zij deze betalingen uit coulance verricht vanwege de moeilijke tijden voor winkeliers tijdens de sluiting van de winkels door de overheid wegens COVID-19. Het door [gedaagde] ingediende betalingsoverzicht en de daarin weergegeven omschrijvingen bij de betalingen vanaf 15 januari 2021 tot en met 25 juni 2021 (“
huur”, “
vergoeding januari 21”, “
Fee maart 2021” en “
commissie mei 2021”) schetsen echter een ander beeld, nu deze omschrijvingen erop duiden dat [gedaagde] zich verplicht achtte deze vergoeding te voldoen. Zou [gedaagde] enkel uit coulance hebben betaald dan valt niet goed te begrijpen dat zij dan voor deze omschrijvingen kiest. Daarnaast heeft [handelsnaam] Whatsapp-correspondentie uit de maanden januari, februari en mei 2021 ingediend, waarin [gedaagde] op betalingsverzoeken van [handelsnaam] aangeeft dat het geld zal worden overgemaakt. Kennelijk ging [gedaagde] er destijds – tijdens de proefperiode – van uit dat zij de vergoeding van € 1.000,- aan [handelsnaam] verschuldigd was. Ook deze gedragingen wijzen er niet op dat tijdens de proefperiode geen betalingsverplichting voor [gedaagde] gold. Op grond van het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat de proefperiode onderdeel is van de looptijd van de overeenkomst, zodat [gedaagde] gedurende de proefperiode van twaalf maanden € 1.000,- vergoeding per maand aan [handelsnaam] verschuldigd is. Het verweer van [gedaagde] faalt.
Anders kunt u u atm machine terugnemen”) dat tussen partijen over de beëindiging van de overeenkomst geen misverstand bestond. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit dit bericht slechts dat [handelsnaam] de overeenkomst zelf zou willen beëindigen als [gedaagde] haar betalingsverplichting niet zou nakomen. Daaruit moet worden afgeleid dat [handelsnaam] er juist van uitging dat de overeenkomst zou voortduren. Daar komt bij dat [handelsnaam] uit de reactie van [gedaagde] van 20 augustus 2021 (“
Ik kom maandag even langs om de zaak te bespreken over het bedrag wat open staat. voor we de nieuwe atm terug plaatsen.”) mocht opmaken dat [gedaagde] de overeenkomst – ook na het wegnemen van de geldautomaat – wenste voort te zetten. Kortom: uit de Whatsappcorrespondentie blijkt niet dat [handelsnaam] begreep of behoorde te begrijpen dat [gedaagde] de overeenkomst wenste te beëindigen toen zij de geldautomaat op 23 augustus 2021 verwijderde. [gedaagde] voert tot slot nog aan dat zij na 23 augustus 2021 is gestopt met betaling van de maandelijkse vergoeding van € 1.000,-. Naar het oordeel van de kantonrechter had [handelsnaam] ook uit deze omstandigheid niet kunnen en moeten begrijpen dat [gedaagde] de overeenkomst met het wegnemen van de geldautomaat heeft willen opzeggen. Uit het door [gedaagde] ingediende betalingsoverzicht blijkt immers dat [gedaagde] haar betalingsverplichting ook vóór 23 augustus 2021 al meerdere keren niet was nagekomen. Zo had [gedaagde] bijvoorbeeld de vergoedingen voor de maanden oktober 2020, november 2020 en februari 2021 niet aan [handelsnaam] betaald. Uit het feit dat [gedaagde] haar betalingsverplichting na 23 augustus 2021 niet nakwam, hoefde [handelsnaam] dus nog niet af te leiden dat [gedaagde] de overeenkomst had opgezegd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de slotsom dat uit geen van de door [gedaagde] aangedragen omstandigheden volgt dat [handelsnaam] het wegnemen van de geldautomaat als een opzegging kon en moest opvatten. Derhalve kan [gedaagde] het wegnemen van de geldautomaat niet als opzegging in de zin van artikel 10.1 van de overeenkomst aan [handelsnaam] tegenwerpen. Het verweer van [gedaagde] faalt.