ECLI:NL:RBMNE:2023:699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/5855
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een Woo-verzoek met betrekking tot openbaarmaking van documenten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, heeft een verzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, naar aanleiding van een Woo-verzoek van een derde-partij. De derde-partij had op 19 augustus 2022 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een bouwkundig conflict. Verweerder heeft een deel van de documenten openbaar gemaakt, maar verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze openbaarmaking, omdat hij meent dat er persoonsgegevens in de documenten staan die verwijderd moeten worden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 19 januari 2023 en heeft vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de zaak. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de documenten openbaar te maken zonder verzoeker tijdig te informeren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening deels toegewezen, waarbij verweerder is opgedragen om bepaalde persoonsgegevens te lakken. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5855

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (verweerder)

(gemachtigde: mr. J. van Vulpen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] (de derde-partij).

Inleiding

Op 19 augustus 2022 heeft de derde-partij verweerder op grond van de Wet open overheid (Woo) verzocht om openbaarmaking van alle documenten over het bouwkundig conflict tussen het gemeentebestuur en de eigenaar van het pand [adres 1] . Er wordt specifiek verzocht om alle documenten die berusten bij de gemeente Utrecht met betrekking tot de panden [adres 3] , [adres 1] en [adres 2] en de pandeigenaar
[verzoeker] vanaf 1 november 2017.
Verzoeker is gevraagd om een zienswijze in te dienen op de door verweerder voorgenomen openbaarmaking. De zienswijze is op 10 november 2022 door verzoeker ingediend.
Verweerder gaat in deelbesluiten beslissen op het verzoek. Bij het eerste deelbesluit van 17 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een eerste deel van de gevraagde documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt in een viertal bijlagen. Een ander deel is geweigerd. Tegen dit bestreden besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Op 23 december 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Deze uitspraak gaat over dat verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder. Tevens is namens verweerder verschenen mr. [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is eigenaar van het pand [adres 1] te [woonplaats] . De derde-partij, een journalist die werkt voor het [uitgever] , heeft verzocht om openbaarmaking van documenten. Verweerder heeft daarop op 17 november 2022 het bestreden besluit genomen en dat, samen met een deel van de in de inventarislijst genoemde documenten toegestuurd aan de derde-partij. Verweerder heeft dit alles, samen met het onderliggende Woo-verzoek, openbaar gemaakt voor een ieder door het op 15 december 2022 op de website van de gemeente Utrecht te plaatsen.
Wat is de omvang van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening?
3. Verzoeker heeft gevraagd om een voorlopige voorziening die inhoudt dat verweerder de documenten die naar aanleiding van en ter uitvoering van het Woo-verzoek bij wijze van openbaarmaking op 15 december 2022 op internet zijn geplaatst verwijdert en deze niet eerder op internet terugplaatst dan nadat ieder gegeven dat als persoonsgegeven in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) moet worden aangemerkt is weggelakt dan wel anderszins onleesbaar is gemaakt. Dit alles op straffe van een dwangsom, of enig ander geschikt dwangmiddel. In de geopenbaarde documenten wordt verwezen naar de adressen [adres 1] en [adres 2] . Dit zijn volgens verzoeker indirecte persoonsgegevens in de zin van de AVG die moeten worden verwijderd.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker enerzijds in het verzoekschrift heeft verzocht om lakking van ieder gegeven dat als persoonsgegeven in de zin van de AVG moet worden aangemerkt maar het verzoek anderzijds lijkt te specificeren tot de adressen [adres 1] en [adres 2] . Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker bevestigd dat het verzoek zich tot deze twee adressen beperkt. Verzoeker heeft zelf, later tijdens de zitting, verzocht de omvang van het verzoek uit te breiden met nog een buuradres en namen van derden. De voorzieningenrechter laat deze uitbreiding niet toe, gelet op de bewoordingen van het ingediende verzoek en het daaraan gekoppelde bezwaarschrift.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang bij deze procedure?
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat sprake is van spoedeisend belang. Zolang de documenten via internet te raadplegen zijn, kan een ieder vrijelijk over de documenten beschikken. Dat schaadt verzoekers privacy zolang de documenten gegevens bevatten die tot de persoon van verzoeker herleidbaar zijn. Dat gevolg is onomkeerbaar. Bovendien ondergraaft verweerder met deze handelwijze het doel van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 december 2022 in de zaak met kenmerk UTR 22/5026. [1] Als in de ene zaak de persoonsgegevens worden verwijderd en in de andere zaak niet, terwijl het verband tussen beide zaken vrij eenvoudig kan worden gelegd, heeft de op 5 december 2022 opgelegde verwijdering van persoonsgegevens geen enkele zin.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat in de onderhavige zaak is komen vast te staan dat verweerder geen afschrift aan verzoeker heeft toegezonden van het bestreden besluit. Verweerder heeft, na bekendmaking aan de derde-partij, het Woo-verzoek, het bestreden besluit en de bijlagen met documenten op 15 december 2022 op de website van de gemeente Utrecht geplaatst. Niet is betwist dat verzoeker pas op 23 december 2022 kennis heeft genomen van het bestreden besluit en de geopenbaarde documenten. Het verzoek om voorlopige voorziening is derhalve ingediend zodra verzoeker kennis nam van de geopenbaarde documenten aan een ieder door publicatie op internet.
7. De voorzieningenrechter vindt daarom in dit geval, gelet op wat eiser heeft aangevoerd, een spoedeisend belang aanwezig. De voorzieningenrechter zal hieronder dan ook gaan beoordelen of het bezwaar naar haar (voorlopig) oordeel kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beoordeelt zij aan de hand van de (bezwaar)gronden van verzoeker. Het antwoord op die vraag draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de (eventuele) bodemzaak.
Bezwaargrond I: Is er sprake van een onrechtmatig besluit?
8. Verzoeker voert aan dat sprake is van een onrechtmatig besluit. Verzoeker is als belanghebbende bij het bestreden besluit niet gelijktijdig met de derde-partij over de bekendmaking van het bestreden besluit geïnformeerd. Dit is in strijd met artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo. De documenten zijn samen met het onderliggende verzoek en het besluit van 17 november 2022 geopenbaard door ze op diezelfde datum aan de derde-partij toe te sturen en door ze op 15 december 2022 op de website van de gemeente te plaatsen. Verzoeker moest de openbaarmaking zelf ontdekken.
9. Verweerder heeft zowel in het verweerschrift van 13 januari 2023 als ter zitting zijn excuses aangeboden voor deze gang van zaken, maar zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Het had op verzoekers weg gelegen om, na het indienen van een zienswijze, te verzoeken om uitgestelde verstrekking, gelet op de juridische ondersteuning die hij krijgt. In dit geval is weliswaar onvoldoende toepassing gegeven aan artikel 4.4, vijfde en zesde lid, van de Woo, maar verweerder heeft inmiddels de openbaar gemaakte informatie alsnog van de gemeentelijke website afgehaald met uitzondering van de volgens hem al openbare informatie. Hiermee is alsnog voldaan aan artikel 4.4, vijfde en zesde lid, van de Woo, aldus verweerder.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo volgt dat als het bestuursorgaan besluit informatie openbaar te maken en verwacht dat een derde daartegen bezwaar heeft, de informatie wordt verstrekt twee weken na bekendmaking van het besluit. De belanghebbende kan dan tegen de beslissing bezwaar maken en een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter vragen teneinde de uitvoering van het besluit op te schorten. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat het wenselijk is dat derde-belanghebbenden zowel voordat een beslissing wordt genomen, als daarna hun belangen kunnen verdedigen, maar dat dit niet ten koste mag gaan van de snelle afhandeling van een verzoek om informatie. Conform dit artikel lag het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze zaak in de lijn der verwachting dat verzoeker bezwaar zou hebben tegen verstrekking van de informatie. Hij heeft immers in zijn zienswijze van 10 november 2022 aangegeven waar zijn bezwaren rondom een openbaarmaking op zien en in de besluitvorming van 17 november 2022 is verweerder daar niet volledig aan tegemoetkomen. Reeds daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder een fout heeft gemaakt door bij het verstrekken van de documenten de tweewekentermijn niet in acht te nemen. Verweerder heeft dat ook erkend. De redenering van verweerder dat verzoeker had moeten vragen om uitgestelde verstrekking van de informatie gaat niet op.
11. De stelling van verzoeker dat het besluit op 17 november 2022 zowel aan de derde-partij als aan hem als belanghebbende had moeten worden verstrekt, is qua inhoud ook terug te leiden naar artikel 4.4, zesde lid, van de Woo. Uit dit lid volgt dat ter waarborging van de proces-belangen van de derde-belanghebbende, de mededeling aan de derde-belanghebbende gelijktijdig met de bekendmaking aan de verzoeker van het Woo-verzoek moet worden verzonden. Omdat de instructie in het zesde lid moet leiden tot de mogelijkheid voor de derde-belanghebbende om op grond van het vijfde lid binnen twee weken (pro forma) bezwaar te maken en een voorlopige voorziening tegen de verstrekking te vragen bij de bestuursrechter, leidt de toets van de bezwaargrond ook langs de weg van het zesde lid niet tot een ander resultaat dan in randnummer 10 genoemd.
12. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld tegenover verzoeker door bij het verstrekken van documenten aan de derde-partij en de publicatie op de website de tweewekentermijn van artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo niet in acht te nemen. Het naleven van die bepaling stelt een belanghebbende, in dit geval verzoeker, immers in staat om rechtsmiddelen tegen het besluit tot openbaarmaking aan te wenden waarmee in afwachting van de uitkomst van die procedure de onomkeerbare gevolgen kunnen worden voorkomen. Het onzorgvuldig handelen van verweerder kan echter niet leiden tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit omdat openbaarmaking een feitelijke handeling is.
Bezwaargrond II: Is openbaarmaking van de adressen [adres 1] en [adres 2] in het kader van het Woo-verzoek van de derde-partij toegestaan?
13. Verzoeker voert voorts aan dat verweerder documenten integraal op internet heeft geplaatst, waarin veelvuldig de adressen [adres 1] en [adres 2] worden genoemd. Onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2022 moet volgens verzoeker op dit handelen de conclusie volgen dat verweerder daarmee onrechtmatig indirecte persoonsgegevens op internet heeft geplaatst. Volgens verzoeker vindt de voorzieningenrechter het in de genoemde uitspraak van belang dat deze informatie in verband staat met het feit dat verweerder grote bedragen aan dwangsommen aan verzoeker heeft moeten uitkeren. Ook in het Woo-verzoek dat aan het onderhavige bestreden besluit ten grondslag ligt, wordt dit verband genoemd. Verzoeker ondervindt last en hinder van de berichtgeving over de dwangsommen. Verzoeker wijst erop dat verweerder de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2022 negeert, door met de openbaarmaking op 15 december 2022 in de onderhavige zaak, de adressen [adres 1] en [adres 2] wederom op internet te plaatsen. Verweerder doet dit terwijl het oordeel van de voorzieningenrechter qua inhoud, strekking en reikwijdte zeer wel geschikt is voor alle zaken waarin deze gegevens van verzoeker de inzet vormen.
14. Verweerder stelt daar in het verweerschrift en op zitting tegenover dat hij het niet eens is met het oordeel van de voorzieningenrechter dat een adresgegeven in de uitspraak van 5 december 2022 als een indirect persoonsgegeven is aangemerkt. Verweerder houdt vast aan het standpunt dat de adresgegevens [adres 1] en [adres 2] in combinatie met de term ‘buren’ als een objectgegeven en niet als een persoonsgegeven moet worden aangemerkt. Daar komt bij dat in het kader van de openbaarmaking op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, de relatieve openbaarmakingsgrond, slechts een belangenafweging is vereist. Verweerder voert aan dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 5 december 2022 in dat kader alleen maar het risico heeft betrokken dat bekend wordt dat het verzoeker is die een hoog bedrag aan geldsommen heeft ontvangen, maar verweerder vindt deze belangenafweging te beperkt. Het adres van verzoeker is in andere Wet openbaarheid van bestuur (Wob)- en Woo-dossiers van verweerder al voor een ieder openbaar gemaakt door publicatie op de website. Voor het adresgegeven [adres 1] geldt dan ook: eenmaal openbaar is altijd openbaar. [2] Daarnaast acht verweerder van belang dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor de vele ontstane procedures en dus voor openbaarmakingen in dat kader. Ook is zijn adresgegeven reeds alom bekend, door veel publiciteit rondom het pand vanwege het bouwconflict en de verbeurde dwangsommen. Met het oog op het algemeen belang hecht verweerder eraan om adresgegevens zo veel mogelijk bekend te maken.
-
Over welke documenten gaat het?
15. Omdat het voor de voorzieningenrechter in het geheel niet duidelijk was welke documenten ten tijde van de behandeling van het onderhavige verzoekschrift op de gemeentelijke website stonden en welke niet, is dit met partijen besproken tijdens de zitting. Het is de voorzieningenrechter gebleken dat de opsomming in het verweerschrift niet correct is en dat de opsomming in de inventarislijst van het bestreden besluit ook niet correct is. Ook is gebleken dat de overwegingen in het besluit op pagina 4 met betrekking tot het niet openbaar maken van bepaalde stukken, niet overeenkomen met de openbaar gemaakte documenten in bijlage 1. Verder blijkt dat de opsomming in het bestreden besluit op pagina 4 van de documenten die reeds openbaar zouden zijn niet in overeenstemming is met hetgeen ter zitting hierover is besproken. Tot slot zijn de documenten die geopenbaard zijn niet genummerd, terwijl ze dat op de inventarislijst wel zijn. De voorzieningenrechter hecht er daarom aan te benadrukken dat verweerder in het vervolg nog secuurder kijkt naar de gegeven motivering en opsomming in een besluit en de documenten die hij al dan niet openbaart. Het levert de rechtbank onnodig veel werk op indien de documenten van het geding niet overeenkomen met de werkelijke gang van zaken. De voorzieningenrechter geeft verweerder mee in de beslissing op bezwaar hieromtrent orde op zaken te stellen.
16. De voorzieningenrechter heeft hiervoor al vastgesteld dat het Woo-verzoek met het bestreden besluit en de beoogde te openbaren documenten in hun geheel vanaf
15 december 2022 zijn geopenbaard voor een ieder op de website van de gemeente Utrecht en dat al deze documenten al eerder naar de derde-partij zijn verzonden. In de week van 9 januari 2023 heeft verweerder deze openbaarmaking deels ingetrokken door de documenten die niet reeds openbaar waren offline te halen. De voorzieningenrechter beschouwt deze set aan offline documenten als de eerste set waarover uitspraak moet worden gedaan.
17. Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat op de website, ten tijde van de behandeling ter zitting van onderhavig verzoek, nog het Woo-verzoek, het bestreden besluit en de daarbij behorende vier bijlagen met daarin een aantal documenten staan. Dit zijn volgens verweerder documenten die al openbaar waren. De voorzieningenrechter constateert echter dat deze documenten niet overeenkomen met de opsomming van openbare documenten op pagina 4 van het besluit. De voorzieningenrechter stelt vast dat als ‘reeds openbare documenten’ door verweerder blijkbaar zijn aangemerkt en geopenbaard:
- Bijlage 1: documenten over een integriteitsmelding (nummer 1 t/m 6 van integriteitsdossier van de inventarislijst bij het bestreden besluit);
- Bijlage 2: een omgevingsvergunning van 17 mei 2018 (nummer 3 van dossier bouwrapportage van de inventarislijst);
-Bijlage 3: een omgevingsvergunning van 4 november 2019 (nummer 42 van dossier bouwrapportage van de inventarislijst); en
- Bijlage 4: archiefmateriaal uit het gemeentearchief (nummer 69 van dossier bouwrapportage van de inventarislijst).
Dit is dus de tweede set met online documenten waarover deze uitspraak moet gaan. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in deze set van online documenten, ten tijde van de zitting, de adressen [adres 1] en [adres 2] zichtbaar zijn.
18. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegezegd om de adressen [adres 1] en [adres 2] te lakken uit het het Woo-verzoek en bestreden besluit uit deze tweede set aan online documenten. Deze twee documenten waren immers niet al openbaar en reeds daarom ging verweerders redenering niet op. De voorzieningenrechter begrijpt uit de verweerders ter zitting gedane toezegging dat deze documenten op deze manier gelakt blijven tot zes weken nadat is beslist op het bezwaar.
-
Oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van bezwaargrond II
19. De bezwaargrond die de voorzieningenrechter heeft te beoordelen ziet dus op twee verschillende sets aan documenten. Enerzijds ligt de vraag voor of de offline set aan documenten (waaronder door de voorzieningenrechter ook worden gerekend het Woo-verzoek en het bestreden besluit) alsnog openbaar mogen worden gemaakt voor een ieder door middel van publicatie op de website met daarin vermeld de adressen [adres 1] en [adres 2] . Anderzijds ligt die de vraag voor wat betreft de al eerder geopenbaarde documenten die met de publicatie op 15 december 2002 wederom geopenbaard zijn.
20. Uit de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2022 volgt dat dit een zaak is waarin verzoeker zelf een Woo-verzoek heeft ingediend. Verweerder heeft besloten dat verzoek niet te behandelen wegens misbruik van recht en dit besluit te publiceren op internet. Door verweerder is in dat besluit expliciet een verband gelegd tussen het adres van het pand bij verzoeker in eigendom ( [adres 1] ) en het extreem hoge bedrag aan dwangsommen dat verzoeker toekomt. De voorzieningenrechter heeft in de context van die zaak geoordeeld dat verzoekers belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan verweerders belang bij de openbaarmaking van informatie, gelet op het risico dat verzoeker heeft genoemd als bekend wordt dat hij het is die het hoge bedrag aan dwangsommen heeft ontvangen. Daarom is, kortgezegd, bepaald dat het adres [adres 1] en [adres 2] gelakt moesten worden in de documenten.
21. De vraag is vervolgens of verzoekers belang van eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in de onderhavige zaak in dezelfde context geplaatst kan worden. Relevant is daarbij dat verweerder, tegenover de stelling van verzoeker dat dat zo is, in deze zaak in het verweerschrift zeer uitgebreid heeft onderbouwd waarom de belangenafweging tot een andere uitkomst moet leiden, daar waar verweerder zich in de andere zaak voornamelijk baseerde op de stelling dat het adres van het object geen persoonsgegeven is. De voorzieningenrechter dient de argumentatie die door verweerder en verzoeker in dit kader in deze zaak is aangevoerd te wegen. De voorzieningenrechter zal dat doen naar de stand van zaken op het moment van deze uitspraak.
22. De voorzieningenrechter acht het relevant dat uit dit Woo-verzoek in deze zaak blijkt dat de derde-partij reeds bekend is met (onder andere) de twee adressen en de naam van verzoeker. Ter zitting is verder besproken dat het verzoeker was die begon met het indienen van Wob-verzoeken naar aanleiding van het bouwgeschil waarin het adres [adres 1] een rol speelt. Hoewel tussen partijen ter discussie staat of dat informatieverzoeken zijn of Wob-verzoeken, heeft verzoeker eerder dan de derde-partij verzocht om openbaarmaking van informatie waarin de adressen [adres 1] en [adres 2] vermeld stonden. Voor zover de voorzieningenrechter bekend is was openbaarmaking van de twee adressen voorafgaand aan de uitspraak van 5 december 2022 voor verzoeker niet problematisch en werd het dat eerst op het moment dat er in een document een koppeling werd gemaakt tussen de adressen, verzoeker als buur, en het recht van verzoeker op een hoog bedrag aan dwangsommen. Door de hoeveelheid en de soort procedures is inmiddels een punt bereikt dat derden kennis hebben van in ieder geval het adres [adres 1] . Het feit dat er in het daaraan gekoppelde bouwconflict dwangsommen zijn verbeurd maakt dat op dit moment bij de belangenafweging enkel nog sprake kan zijn van een zwaarwegender belang van verzoeker indien het adres [adres 1] in een document wordt genoemd samen met het hoge bedrag (of een hoog bedrag) van aan verzoeker toekomende dwangsommen.
23. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder alle documenten in de set van offline documenten waarin enkel de adressen [adres 1] en [adres 2] zonder de vermelding van het (of een hoog) bedrag aan dwangsommen mag openbaren. Wat betreft het Woo-verzoek, waarin het adres [adres 1] wel vermeld wordt in combinatie met het hoge bedrag aan verbeurde dwangsommen, geldt dat dit offline moet blijven of dat verweerder deze onderdelen [3] van het documenten lakt voordat het weer online wordt gezet. Verzoeker heeft weliswaar niet gevraagd om lakking van het bedrag aan dwangsommen en het woord ‘dwangsommen’, maar omdat de enkele lakking van het adres [adres 1] niet in lijn zou zijn met de uitspraak van 5 december 2022 ziet de voorzieningenrechter vanwege proceseconomische redenen aanleiding om dit in het verzoek in te lezen.
24. Wat betreft de set aan online documenten (die volgens verweerder al openbaar waren), geldt dat verweerder deze in dat geval niet openbaar had hoeven maken omdat uit de Woo volgt dat had kunnen worden volstaan met de mededeling dat de documenten al openbaar zijn, onder verwijzing naar de vindplaats. [4] De motivering hiertoe dient in de beslissing op bezwaar nog wel in overeenstemming met de openbare documenten te worden gemaakt. Het gegeven dat verweerder die documenten nu voor de tweede keer heeft geopenbaard leidt, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 12 is opgenomen, niet tot enig rechtsgevolg. Relevant is dat deze documenten, omdat ze (met vermelding van het adres [adres 1] en eventueel [adres 2] ) al openbaar waren, niet verwijderd en gelakt hoeven te worden.

Conclusie en gevolgen

25. Gelet op het voorgaande slagen de gronden van verzoeker, zoals die nu zijn beoordeeld, niet. Daarom heeft het bezwaar op dit moment geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet echter, gelet op randnummer 23, vanuit proceseconomisch oogpunt, aanleiding tot het toewijzen van het ambtshalve ingelezen verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wat betreft de openbaarmaking van het Woo-verzoek. Verweerder dient daarin het bedrag aan dwangsommen en het woord ‘dwangsommen’ uit het Woo-verzoek te lakken tot zes weken nadat is beslist op het bezwaar. Omdat verweerder op de zitting heeft toegezegd ook de adressen [adres 1] en [adres 2] te lakken uit het Woo-verzoek en het Woo-besluit, bestaat er geen aanleiding om hiervoor een voorziening te treffen. Ter instructie van partijen herhaalt de voorzieningenrechter dat de lakking van het adres [adres 2] nadien niet meer nodig is.
26. Verder ziet de voorzieningenrechter, gelet op de betrokken belangen, waaronder het zwaarwegende belang van openbaarheid, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals verzoeker die heeft verzocht.
27. Omdat de voorzieningenrechter bovengenoemde voorziening heeft toegewezen, ziet zij op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb aanleiding om te bepalen dat verweerder het griffierecht aan verzoeker moet vergoeden. Dit oordeel wordt mede ingegeven doordat door het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening verweerder de nog niet openbare documenten van internet heeft gehaald en de adressen [adres 1] en [adres 2] in het Woo-verzoek en het Woo-besluit heeft gelakt.
28. Verzoeker krijgt hierom op basis van artikel 8:84, vijfde lid juncto 8:75, eerste lid van de Awb ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert met 2 punten een bedrag van € 1.674,- op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd van in totaal 3 uur en de zittingstijd) van € 196,- per uur. Verweerder heeft zich tegen de vergoeding van de gevraagde reiskosten verzet. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter met verzoeker zijn reistijd besproken, in afwezigheid van verweerder, gelet op het geheime adres van verzoeker. De voorzieningenrechter stelt aan de hand van dit gesprek, verzoekers reistijd vast op drie kwartier voor een enkele reis naar de rechtbank en dus op 1,5 uur in totaal. De zittingstijd bedroeg 1,5 uur. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bpb bedraagt de vergoeding voor de verletkosten maximaal € 98,-. De voorzieningenrechter stelt de verletkosten daarom vast op € 294,- (3 maal € 98,-). De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed bedragen € 1.968,- (€ 1.674,- + € 294,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening deels toe;
- bepaalt dat verweerder het bedrag aan dwangsommen en het woord ‘dwangsommen’ in het Woo-verzoek lakt tot zes weken nadat is beslist op het bezwaar;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.968,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Verwezen wordt naar o.a. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2055).
3.[adres 2] wordt daarin niet in combinatie met het woord ‘buren’ gebruikt en komt daardoor op grond van de uitspraak van 5 december 2022 niet voor lakking in aanmerking.
4.Conform artikel 4.5, tweede lid, van de Woo.