8.2Als gronden van bezwaar voert verzoeker aan dat de openbaarmaking niet voldoet aan het vereiste van artikel 4.5, eerste lid, van de Woo, nog daargelaten dat verzoeker überhaupt niet om openbaarmaking van de documenten heeft verzocht en dat niet is gebleken welk belang verweerder hiermee denkt te dienen. Tot slot is, in afwijking van artikel 6, eerste lid, sub a, van de AVG, verzoeker niet om toestemming gevraagd om deze documenten inclusief persoonsgegevens op internet te plaatsen.
Conclusie over het spoedeisend belang
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van wat verzoeker heeft aangevoerd in het licht van zijn juridische handelingen na openbaarmaking geen sprake is van een spoedeisend belang. Tussen het openbaar maken van de documenten op de website van de gemeente op 27 september 2022 en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening op 28 oktober 2022 zit een maand. Gelet op dit tijdsverloop en de volgens verzoeker gestelde zware belangen was het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aangewezen dat hij daags na openbaarmaking een (pro forma) bezwaar en een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Dat heeft verzoeker namelijk wel in het andere ingediende verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer UTR 22/4078 gedaan, dat gelijktijdig met dit verzoek op zitting is behandeld. Dat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat hij druk was met het schrijven van bezwaar- en beroepschriften en dat dit verzoek verwant is aan het ingediende verzoek met zaaknummer UTR 22/4078 en verzoeker in afwachting was van behandeling van die zaak, laat onverlet dat verzoeker dit verzoek eerder had kunnen en moeten indienen, gelet op de door hem gestelde zwaarwegende belangen. Omdat de voorzieningenrechter meent dat een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit en de daarbij in het geding zijnde belangen van invloed kunnen zijn op de vraag of er niet een ander zwaarwegend belang aanwezig is, wordt hieronder verder beoordeeld of deze factoren van invloed zijn op het al dan niet toewijzen van een voorlopige voorziening.
Is er sprake van een evident onrechtmatig besluit?
10. Omdat de voorzieningenrechter vindt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan zij de voorziening alleen nog treffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is of als de belangenafweging in het voordeel van verzoeker uitvalt. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat het voor de voorzieningenrechter overduidelijk is dat het standpunt van verweerder niet klopt en in de bezwaarfase dus geen stand zal houden. De voorzieningenrechter moet dit kunnen vaststellen zonder grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en/of de wettelijke bepalingen van de zaak.
11. De voorzieningenrechter oordeelt dat het op basis van de bezwaargronden niet evident is dat het besluit van 20 september 2022 in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Verzoeker heeft bezwaren naar voren gebracht en verweerder zal hierop moeten reageren in een beslissing op bezwaar. Het kan zijn dat verzoeker gelijk krijgt in bezwaar, maar dat is dus niet evident. Hierin wordt dus geen aanleiding gezien de verzochte voorlopige voorziening te treffen. Dit kan slechts nog anders zijn na weging van de betrokken belangen.
Belangenafweging – zijn de adressen te beschouwen als een persoonsgegeven?
12. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het besluit van 20 september 2022 ook niet evident onrechtmatig is. Gelet op de belangen die verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter aanleiding de belangen van partijen af te wegen om te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat een voorlopige voorziening moet worden toegewezen.
13. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het adres van het pand van verzoeker (hierna: het adres) en het daarnaast gelegen adres een persoonsgegeven is in de zin van de AVG. Indien deze adressen zijn aan te merken als een persoonsgegeven moet het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verzoeker worden afgewogen tegen het belang van openbaarmaking door verweerder. Hierbij wordt opgemerkt dat beide adressen enkel in het geopenbaarde besluit staan en dat een eventuele voorziening reeds daarom alleen op dat besluit kan zien.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat ter zitting is gebleken het adres [adres 1] op dit moment niet verzoekers woonadres is. Verzoeker sluit niet uit dat hij er ooit gaat wonen, maar voor nu geldt dat het een adres betreft van een pand dat verzoeker in eigendom heeft. Verzoeker heeft verder toegelicht dat hij het adres [adres 2] verwijderd wil zien uit de documenten, omdat daarbij het woord ‘buren’ wordt genoemd en het daardoor alsnog duidelijk zou zijn dat het andere adres [adres 1] betreft.
15. In artikel 4, onder 1, van de AVG staat de definitie van ‘persoonsgegevens’: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (de betrokkene); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat het adres van een object an sich geen persoonsgegeven is omdat daarmee een natuurlijke persoon niet (sec) geïdentificeerd wordt. Wel kan het adres eventueel een persoonsgegeven zijn als het te definiëren is als informatie over een ‘identificeerbare natuurlijke persoon’. De vraag is dus of het adres te beschouwen is als identificeerbaar in het kader van de openbaarmaking van de documenten door verweerder.
17. Voor de beantwoording van die vraag kijkt de voorzieningenrechter allereerst naar de inleidende overwegingen van de AVG. In nummer 26 daarvan is uitgelegd wanneer een natuurlijke persoon identificeerbaar is. Om te bepalen of een natuurlijke persoon identificeerbaar is, moet rekening worden gehouden met alle middelen waarvan redelijkerwijs valt te verwachten dat zij worden gebruikt door de verwerkingsverantwoordelijke of door een andere persoon om de natuurlijke persoon direct of indirect te identificeren, bijvoorbeeld selectietechnieken. Om uit te maken of van middelen redelijkerwijs valt te verwachten dat zij zullen worden gebruikt om de natuurlijke persoon te identificeren, moet vervolgens rekening worden gehouden met alle objectieve factoren, zoals de kosten van en de tijd benodigd voor identificatie, met inachtneming van de beschikbare technologie op het tijdstip van verwerking en de technologische ontwikkelingen.
18. Gelet op wat partijen hebben verklaard over de reeds gegenereerde aandacht van de media voor (voornamelijk) het handhavingsdossier dat ziet op het adres en waar verzoeker in het kader van beroepen niet tijdig beslissen een groot bedrag aan dwangsommen heeft ontvangen, als ook het door een krant ingediend Woo-verzoek naar dit handhavingsdossier is het adres naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zomaar ‘een adres van een pand’. Er kan dus niet zomaar worden gezegd dat het geen persoonsgegeven is omdat het slechts ‘een adres’ van een pand is. Gelet op de media aandacht valt het te verwachten dat niet alleen vanuit die hoek maar ook door andere derden op zoek gegaan wordt naar de persoon achter het adres. Nu het via het Kadaster vervolgens vrij eenvoudig is om te achterhalen dat het verzoeker is die eigenaar is van het pand op het adres is, is hij als natuurlijk persoon identificeerbaar. Hierdoor is het adres naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de omstandigheden van dit specifieke geval een indirect persoonsgegeven. Dit is een gegeven dat in combinatie met andere gegevens iets zegt over een natuurlijke persoon. Die, met andere woorden, tot een persoon herleidbaar zijn. De voorzieningenrechter vindt voor het oordeel dat sprake is van een indirect persoonsgegevens mede steun in de brief van de Minister van Justitie aan de voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal.Hetzelfde geldt in dit specifieke geval, in een nog verder verwijderd verband, maar wel gelet op de context van het besluit en de woorden die daarin worden gebruikt, voor het adres [adres 2] .
19. Doordat sprake is van indirecte persoonsgegevens die door verweerder openbaar zijn gemaakt wordt de persoonlijke levenssfeer van verzoeker geraakt. De vraag resteert of de persoonlijke levenssfeer in dit geval opweegt tegen het belang van verweerder om gedurende het bezwaarproces het besluit te openbaren met de persoonsgegevens van verzoeker. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat het geval is gelet op het risico dat verzoeker heeft genoemd als bekend wordt dat hij het is die het hoge bedrag aan dwangsommen heeft ontvangen.
20. Hierom zal de voorzieningenrechter een voorziening treffen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Die voorziening houdt in dat verweerder het besluit per direct van internet dient te verwijderen en dat niet eerder terugplaatst dan nadat de adressen daaruit zijn verwijderd.
21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe.
22. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd in totaal 2 uur en 1 uur zittingstijd) van € 196,- per uur. Verweerder heeft zich niet tegen de vergoeding van de gevraagde kosten verzet. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bpb bedraagt de vergoeding voor de verletkosten maximaal € 89,-. De voorzieningenrechter stelt de verletkosten daarom vast € 267,- (3 maal € 89,-). De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed bedragen € 1.785,-.