ECLI:NL:RBMNE:2023:6981

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
10031158 \ UC EXPL 22-5186
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiekostenbeding en geheimhoudingsbeding in arbeidsovereenkomst; terugvordering studiekosten door werkgever na opzegging arbeidsovereenkomst door werknemer

In deze zaak vorderde de werkgever, een gecertificeerde arbodienst, terugbetaling van studiekosten van een werknemer die zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd voordat hij de opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts had afgerond. De kantonrechter oordeelde dat het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst niet nietig was, ondanks de wijziging van artikel 7:611a BW door de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. De werknemer had geen succesvol beroep gedaan op dwaling, omdat hij voldoende gelegenheid had gehad om het beding te lezen en vragen te stellen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer de opleidingskosten van € 50.702,24 moest terugbetalen, maar matigde de boete voor de schending van het geheimhoudingsbeding tot € 1.000,-. De werkgever had de kosten van supervisie onvoldoende transparant gemaakt, waardoor deze kosten niet teruggevorderd konden worden. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer in reconventie af, waarbij de werknemer had gevorderd dat het studiekostenbeding nietig werd verklaard. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, die als de overwegend in het gelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10031158 UC EXPL 22-5186 SV/40160
Vonnis van 13 december 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. C.E. Bouma,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. B.G. Özdemir.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 18 producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in conventie met 9 producties
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging van eis met producties 19 t/m 26
- de akte uitlaten wijziging eis in conventie, tevens overlegging productie 10
- de brief van de gemachtigde van [eiseres] met productie 27
- de mondelinge behandeling op 9 januari 2023 waarbij beide gemachtigden pleitnota’s hebben overgelegd
- de conclusie na mondelinge behandeling van [eiseres] met productie 28
- de akte na mondelinge behandeling van [gedaagde] met producties 11 t/m 22
- de akte reactie producties wederpartij van [eiseres] met producties 29 t/m 39, waarvan productie 38 bij brief van 6 juni 2023 is vervangen door een volledige productie 38
- de akte uitlating producties van [gedaagde] met producties 23 t/m 27.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 januari 2023. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , directeur, en [B] , hr-manager, bijgestaan door mr. M. Woltman, kantoorgenoot van mr. Bouma, de gemachtigde. [gedaagde] was aanwezig met zijn partner. Hij werd bijgestaan door mr. Özdemir. Aan het einde van de zitting is de behandeling aangehouden voor overleg tussen partijen. Daarna hebben partijen de kantonrechter op 15 februari 2023 bericht dat zij geen minnelijke oplossing hebben bereikt. Partijen hebben daarbij – naar aanleiding van wat op de zitting was besproken – vermeld dat de rechtbank Overijssel op 24 januari 2023 vonnis heeft gewezen over een (vergelijkbaar) studiekostenbeding van [eiseres] . [eiseres] heeft in haar reactie ook vermeld dat zij haar standpunt over het Europese recht nog uiteen wil zetten in een akte. De procedure is daarna schriftelijk voortgezet. Op verzoek van [eiseres] heeft de griffier op 27 februari 2023 partijen de zittingsaantekeningen toegezonden. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een gecertificeerde arbodienst en opleidingsinstelling en onderdeel van [onderneming 1] B.V., een verzekeringsspecialist. [eiseres] biedt voor basisartsen die bedrijfsarts willen worden, opleidingsplaatsen tot aios (arts in opleiding tot specialist) aan. De opleiding tot bedrijfsarts duurt vier jaar. De aios volgt gemiddeld één dag per week cursorisch onderwijs bij een opleidingsinstituut. Gedurende de opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts is supervisie van de aios door een bedrijfsarts die ook als opleider is gekwalificeerd, verplicht.
2.2.
[gedaagde] heeft op 28 april 2020 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [eiseres] getekend, op basis waarvan hij per 1 juni 2020 bij [eiseres] in dienst is getreden als aios bedrijfsgeneeskunde voor 40 uur per week. Het salaris bedroeg € 5.800,00 bruto per maand. [eiseres] heeft voor [gedaagde] een opleidingsplaats geregeld bij de [opleidingsinstelling] ( [opleidingsinstelling] ). Deze opleidingsplaatsen zijn schaars. [eiseres] heeft mogelijk gemaakt dat [gedaagde] het praktijkdeel in haar organisatie kon volgen.
2.3.
Over de kosten is in de schriftelijke arbeidsovereenkomst een studiekostenbeding (artikel 16) opgenomen. Dit luidt als volgt:

Artikel 16 Opleiding tot bedrijfsarts/studiekostenbeding
16.1
Werknemer verbindt zich ertoe de opleiding tot geregistreerd Bedrijfsarts te volgen, welke nodig is voor de uitoefening van zijn functie. Met betrekking tot het volgen van deze opleiding is het volgende overeengekomen:
a. Werkgever en Werknemer komen overeen dat Werknemer de opleiding tot geregistreerd Bedrijfsarts gaat volgen;
b. De startdatum van de opleiding is in onderling overleg bepaald per mei 2020. Indien Werknemer besluit om naar een andere Werkgever te gaan of te stoppen met de opleiding, is Werknemer verplicht om de opleidingskosten terug te betalen. Dit geldt vanaf de start van de opleiding in mei;
c. Het volgen van de opleiding is noodzakelijk om de functie te kunnen uitoefenen;
d. De kosten van de opleiding bedragen € 47.000,00 exclusief btw, inclusief de kosten voor boeken, studiemateriaal en examengelden. Het hiervoor genoemde bedrag aan studiekosten wordt verhoogd in geval Werknemer gebruikmaakt van de faciliteiten om binnen werktijd uren te besteden aan de opleiding (artikel 16.2). Daarnaast worden de opleidingskosten vermeerderd met de kosten van supervisie en intervisie die Werkgever daadwerkelijk maakt. De exacte (totale) opleidingskosten zijn bij het aangaan van deze arbeidsovereenkomst daardoor nog niet bekend. Werkgever zal Werknemer op diens verzoek steeds een overzicht van de totale opleidingskosten op dat moment verstrekken.
e. Het studiereglement van [eiseres] B.V. zoals omschreven in het bedrijfsreglement (versie 2019.12) is niet van toepassing bij Werknemer die de opleiding tot geregistreerd Bedrijfsarts volgt.
16.2
De opleiding vindt deels plaats binnen werktijd. Werknemer krijgt de mogelijkheid van Werkgever om maximaal acht (8) uur per week onder werktijd te besteden aan zijn opleiding tot Bedrijfsarts. Indien Werknemer besluit om gebruik te maken van deze optie, dan worden de uren die Werknemer aan de opleiding besteedt aangemerkt als kosten die Werkgever maakt voor de opleiding. Dit heeft tot gevolg dat de totale opleidingskosten hiermee worden verhoogd (totaal aantal uren vermenigvuldigd met het bruto uurloon van Werknemer) en dat Werkgever deze kosten meeneemt in de verrekening van opleidingskosten bij beëindiging van het dienstverband. Daarnaast maken de kosten van supervisie en intervisie die Werkgever daadwerkelijk maakt onderdeel uit van de (totale) studiekosten. Ook deze kosten worden meegenomen in de verrekening van opleidingskosten bij beëindiging van het dienstverband.
16.3
Werknemer en Werkgever komen overeen dat Werkgever de kosten van de externe opleidingen inclusief btw rechtstreeks betaalt aan de opleidingsinstelling. Werknemer ontvangt (een) kopie(ën) van de desbetreffende factu(u)r(en).
(…)
Voortijdige beëindiging opleiding
16.6
Bij voortijdige of tussentijdse beëindiging van de opleiding, dan wel indien Werknemer het examen, eventueel na één herkansing, niet met succes heeft afgelegd, is Werkgever bevoegd om geen kosten meer te vergoeden en
allereeds gemaakte kosten die door Werkgever zijn vergoed, van Werknemer terug te vorderen.
16.7
Werknemer is in de gevallen als bedoeld in artikel 16.6, verplicht om binnen 12 maanden voor terugbetaling van alle kosten die door Werkgever zijn vergoed aan Werkgever zorg te dragen. Werkgever zorgt in dat geval voor een actueel overzicht van vergoede kosten. De terugbetalingsverplichting vangt aan in de maand volgend op het geval als bedoeld in artikel 16.6 en zal voor zover mogelijk geschieden door middel van verrekening met het nog niet uitbetaalde loon, vakantiebijslag en/of andere (bijzondere) beloningen.
(…)
Beëindiging dienstverband
16.9
Onder beëindiging van het dienstverband wordt in dit verband verstaan:
✓ Opzegging van de arbeidsovereenkomst door Werknemer;
(…)
16.1
Werknemer verbindt zich om de door Werkgever gemaakte totale opleidingskosten terug te betalen, indien:
✓ Het dienstverband wordt beëindigd voordat de opleiding met goed gevolg is afgerond;
of:
✓ Het dienstverband wordt beëindigd binnen vier jaren na het met goed gevolg afronden van de opleiding.
16.11
De terugbetaling van de totale opleidingskosten verloopt volgens de volgende modaliteiten:
✓ 100% bij beëindiging van het dienstverband vóór het afronden of binnen één (1) jaar na het afronden van de opleiding;
(…)
De kosten van de btw zullen niet aan Werknemer worden door berekend in geval van terugbetaling.
16.12
De terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 16.11 vangt direct na beëindiging van het dienstverband aan en zal voor zover mogelijk geschieden door middel van verrekening met het nog niet betaalde loon, vakantiebijslag en/of andere (bijzondere) beloningen. Werknemer geeft op voorhand uitdrukkelijk toestemming voor de verrekening als hiervoor genoemd.”
2.4.
In de arbeidsovereenkomst zijn ook een geheimhoudingsbeding (artikel 10) en een boetebeding (artikel 17) opgenomen. Deze luiden als volgt:

Artikel 10 Geheimhouding
10.1
Gezien de aard van de functie van Werknemer komt Werknemer in de uitvoering van zijn functie in aanraking met vertrouwelijke informatie. Werknemer verplicht zich tot strikte geheimhouding van al hetgeen hem uit hoofde van de functie ter kennis komt. Deze verplichting tot geheimhouding en vertrouwelijkheid betreft onder meer – maar is niet beperkt tot – informatie over en/of aan de werknemers, financiële positie, resultaten etc. van de onderneming van Werkgever, klanten en leveranciers van Werkgever, concurrenten van Werkgever en goodwill. (..)”

Artikel 17 Boetebeding
17.1
Bij overtreding en/of niet nakoming van het geheimhoudingsbeding (artikel 10), (..), is Werkgever bevoegd om Werknemer een boete op te leggen van € 4.500,- per overtreding en/of niet-nakoming, vermeerderd met € 450,- voor elke dag – ongeacht of hierop gebruikelijk wordt gewerkt of niet – waarop de overtreding en/of niet-nakoming voortduurt. (...)”
2.5.
[gedaagde] is in mei 2020 gestart met de opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts.
2.6.
Eind januari 2022 heeft [gedaagde] aan mevrouw [C] van [eiseres] gevraagd naar de omvang van de studiekosten omdat hij het voornemen had de arbeidsovereenkomst op te zeggen. [gedaagde] heeft hierop geen reactie ontvangen.
2.7.
Op 24 februari 2022 heeft [gedaagde] in een gesprek met de directeur [.] van [eiseres] ,
[A] , en zijn supervisor, [D] , gemeld dat hij het voornemen had de arbeidsovereenkomst op te zeggen en voor zichzelf te beginnen als bedrijfsarts (in opleiding), waarbij hij [eiseres] heeft gevraagd naar de omvang van de studiekosten. [eiseres] kon op dat moment niet zeggen hoe hoog de studiekosten waren, maar heeft toen wel laten weten dat de terug te betalen studiekosten hoog zouden zijn.
2.8.
[gedaagde] heeft op 28 februari 2022 de arbeidsovereenkomst opgezegd per
1 april 2022. [gedaagde] had op dat moment de opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts nog niet afgerond.
2.9.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 15 maart 2022 een factuur gestuurd voor de opleidingskosten van € 92.809,15.
2.10.
[gedaagde] en [eiseres] hebben vervolgens per e-mail gecorrespondeerd over de geldigheid van het studiekostenbeding en over de hoogte van de terug te betalen studiekosten. Naar aanleiding van vragen van [gedaagde] heeft [eiseres] een hertelling van supervisie-uren gedaan, waarna zij per e-mail van 14 juni 2022 aan [gedaagde] heeft verzocht om betaling van
€ 93.107,91 aan opleidingskosten. Daarbij heeft [eiseres] verwezen naar een overzicht met bewijsstukken dat is bijgevoegd. Volgens dit overzicht (productie 16) zijn de opleidingskosten als volgt opgebouwd:

Opleidingskosten [gedaagde] 2020-2022:
Opleidingsuren werktijd 2020 € 6.424,32
Opleidingsuren werktijd 2021 € 14.128,40
Opleidingsuren werktijd 2022 € 3.549,52
Kosten opleidingen [opleidingsinstelling] start mei 2020 € 26.600,00
Kosten supervisie 2020 € 16.357,91
Kosten supervisie 2021 € 23.070,26
Kosten supervisie 2022 € 2.977,50
Totale kosten: € 93.107,91
2.11.
[gedaagde] heeft [eiseres] nog geen opleidingskosten terugbetaald. [gedaagde] heeft na het einde van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] de opleiding tot bedrijfsarts bij de [opleidingsinstelling] op eigen kosten voortgezet. [gedaagde] verricht zijn werkzaamheden als bedrijfsarts in opleiding met hulp van een tussenpartij, de [onderneming 2] .
2.12.
[eiseres] heeft op 21 december 2022 geconstateerd dat [gedaagde] in mei 2021 documenten van [eiseres] , zeven formats en één aan een klant gerelateerd document, naar zichzelf in privé had gemaild. [gedaagde] had hiervoor geen toestemming van [eiseres] .

3.Vorderingen, grondslagen en verweren

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert - na wijziging van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 84.534,28 aan opleidingskosten, € 36.000,- aan verbeurde boetes en € 2.820,- te vermeerderen met btw aan werkelijk door [eiseres] gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst door de studiekosten op grond van het beding in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst niet binnen een redelijke termijn terug te betalen. In het gevorderde bedrag aan opleidingskosten is de eindafrekening van € 4.178,63 netto met de totale opleidingskosten van € 93.107,91 verrekend. [gedaagde] heeft de gevorderde opleidingskosten van € 93.107,91, ondanks aanmaningen hiertoe, niet betaald, zodat [eiseres] hierover de buitengerechtelijke kosten vordert. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde] acht keer het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst (artikel 17) heeft overtreden en daardoor acht keer een boete van € 4.500,- heeft verbeurd.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Op het verweer van [gedaagde] wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat geen rechten kunnen worden ontleend aan het studiekostenbeding dan wel het studiekostenbeding te vernietigen en [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 4.178,63 voor vakantiebijslag en als vergoeding wegens niet-genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% vanaf de datum waarop de betaling had moeten plaatsvinden, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[eiseres] erkent dat de eindafrekening van € 4.178,63 netto nog niet is uitbetaald, maar stelt dat zij gerechtigd is deze met de openstaande opleidingskosten te verrekenen. [eiseres] concludeert vervolgens tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie
Studiekostenbeding:
4.1.
In geschil is of [gedaagde] op basis van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst de door [eiseres] gemaakte studiekosten volledig moet terugbetalen omdat hij de arbeidsovereenkomst tijdens de opleiding heeft opgezegd.
4.2.
In artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dit gold tot 1 augustus 2022, staat – kort samengevat - dat de werkgever de werknemer in staat stelt scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie.
4.3.
Met het in werking treden van de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Wtva, Stb. 2022, 277) met ingang van 1 augustus 2022 is artikel 7:611a BW gewijzigd door de al geldende tekst op te nemen in een eerste lid en vier leden aan het artikel toe te voegen. De Wtva vormt de omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1152 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (de Richtlijn). De Wtva kent geen overgangsrecht en heeft onmiddellijke werking.
4.4.
Vanaf 1 augustus 2022 luidt het tweede lid van artikel 7:611a BW als volgt:
“Wanneer de werkgever op grond van toepasselijk Unierecht, toepasselijk nationale recht, een collectieve arbeidsovereenkomst, of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren, wordt de in lid 1 bedoelde scholing kosteloos aangeboden aan de werknemers, beschouwd als arbeidstijd en, indien mogelijk, vindt deze plaats tijdens de tijdstippen waarop arbeid verricht moet worden.”
Het vierde lid van artikel 7:611a BW luidt als volgt:
“Een beding waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op of verrekend met geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking van de werknemer, is nietig.”
4.5.
Met de inwerkingtreding van de Wtva dienen werkgevers op grond van artikel 7:611a lid 2 BW verplichte scholing kosteloos aan te bieden. Het gaat daarbij om voor de uitoefening van de functie noodzakelijke scholing (als bedoeld in 7:611a lid 1 BW) die verplicht moet worden aangeboden op grond van toepasselijk Unierecht, nationaal recht, een cao of een regeling van een bevoegd bestuursorgaan. Ieder beding in strijd met deze bepaling, zoals een studiekostenbeding, is nietig.
Nietigheid studiekostenbeding op grond van artikel 7:611a lid 4 BW? Nee.
4.6.
De kantonrechter moet als eerste beoordelen of het studiekostenbeding getroffen wordt door nietigheid op grond van artikel 7:611a lid 4 BW. De nieuwe wet heeft namelijk onmiddellijke werking. De kantonrechter heeft de nieuwe wet ambtshalve ter sprake gebracht tijdens de mondelinge behandeling. In artikel 13 van de Richtlijn staat – voor zover relevant – dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat wanneer de werkgever op grond van het Unierecht of het nationale recht of collectieve overeenkomsten verplicht is zijn werknemers een opleiding te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangeworven uit te voeren, deze opleiding kosteloos wordt aangeboden aan de werknemers. Artikel 13 van de Richtlijn is geïmplementeerd in artikel 7:611a lid 2 BW. Na de mondelinge behandeling hebben partijen de standpunten nader schriftelijk uiteen gezet. Geen van partijen heeft verdedigd dat sprake is van nietigheid op grond van artikel 7:611a lid 4 BW. De kantonrechter kan partijen daarin volgen. In deze zaak is er geen reden om ambtshalve tot een andere conclusie te komen. De kantonrechter hoeft in deze zaak dus geen oordeel te geven over de vraag of in de Preambule van de Richtlijn (overweging 37) een uitzondering staat op de regel over scholing in de Richtlijn zelf (artikel 13). Over het antwoord op die vraag zijn de meningen onder juristen verdeeld. De kantonrechter zal in deze zaak dus ook niet ingaan op de vraag of de opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts onder lid 2 van artikel 7:611a BW valt, dus “need to have” was voor de bedongen werkzaamheden, dan wel slechts “nice to have”. Dat laatste is verdedigbaar omdat [gedaagde] de bedongen werkzaamheden kon verrichten zonder dat hij al geregistreerd was. Zijn werkzaamheden werden geaccordeerd door bedrijfsartsen die wel geregistreerd waren.
Dwaling? Nee.
4.7.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het studiekostenbeding op grond van artikel 6:228 lid 1 onder b BW (dwaling). Hij stelt dat hij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, die voor hem causaal was voor het aangaan van de arbeidsovereenkomst en dat op [eiseres] een mededelingsplicht rustte die zij heeft geschonden.
4.8.
De kantonrechter volgt deze stelling niet. Een arbeidsovereenkomst kan worden vernietigd op grond van dwaling indien ten tijde van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst een werkgever over zodanige informatie beschikte, dat hij daarvan mededeling aan de werknemer had behoren te doen. [gedaagde] draagt de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig), het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en die onjuiste voorstelling en het zich voordoen van de verzwijging.
4.9.
Het staat vast dat [eiseres] de schriftelijke arbeidsovereenkomst voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst aan [gedaagde] heeft toegezonden en dat zij daarna de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] mondeling heeft doorgenomen, zodat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om het studiekostenbeding te lezen en vragen te stellen. Verder blijkt uit de tekst van het studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst voldoende duidelijk wat de gevolgen zijn als [gedaagde] voor het einde van de opleiding zijn dienstverband beëindigt, in ieder geval ten aanzien van de opleidingskosten en de uren die tijdens werktijd aan de opleiding zouden worden besteed. Voor zover [gedaagde] van het studiekostenbeding geen juiste voorstelling van zaken had, dient deze omstandigheid gelet op de kennis en kunde die bij [gedaagde] mocht worden verondersteld – nu hij in dienst wilde treden als bedrijfsarts in opleiding - voor rekening van [gedaagde] te komen. Het beroep op vernietigbaarheid van het studiekostenbeding op grond van dwaling slaagt dus niet.
[onderneming 3] / [achternaam]
4.10.
Voor andere scholing dan de in artikel 7:611a lid 2 BW bedoelde verplichte scholing, is een werkgever in beginsel bevoegd met een werknemer afspraken te maken over een eventuele terugbetaling van de kosten daarvan. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt maar wordt begrensd door de wettelijke bepaling van artikel 7:611 BW, de eisen van goed werkgeverschap, en de norm van artikel 6:248 BW, de redelijkheid en billijkheid. Richtinggevend in dit kader is het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983,
NJ 1983/796( [onderneming 3] / [achternaam] ( [afkorting]
).In die uitspraak heeft de Hoge Raad overwogen dat – voor zover relevant – het systeem van de (voorheen geldende) wet zich niet verzet tegen studiekostenbedingen waarin staat:
(1) gedurende welke tijdsspanne de werkgever wordt geacht baat te hebben van de door de werknemer gevolgde opleiding;
(2) dat de werknemer loon moet terugbetalen indien de arbeidsovereenkomst tijdens of onmiddellijk na afloop van de studieperiode eindigt;
(3) dat de terugbetalingsverplichting vermindert naarmate de arbeidsovereenkomst voortduurt, gedurende de onder (1) bedoelde tijdsspanne (de glijdende schaal).
Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat voor een terugbetalingsverplichting van de al tijdens de studieperiode ontvangen loonbedragen vereist is dat de ernstige consequenties van het beding duidelijk aan de werknemer uiteen zijn gezet (ook wel het ‘kenbaarheidsvereiste’ genoemd).
4.11.
[gedaagde] bestrijdt niet dat het studiekostenbeding voldoet aan de drie voorwaarden uit het arrest [afkorting] . [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat het goed werkgeverschap in de weg staat aan de terugvordering van de studiekosten omdat het beding niet voldoet aan het kenbaarheidsvereiste en omdat [eiseres] ten aanzien van de kosten van supervisie ten onrechte onderscheid maakt tussen een bedrijfsarts in opleiding (aios) en een bedrijfsarts niet in opleiding (anios). Na de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] schriftelijk ook aangevoerd dat de terugvordering van de studiekosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor zover wordt geoordeeld dat [eiseres] een geslaagd beroep kan doen op het studiekostenbeding, voert [gedaagde] aan dat [eiseres] de totale studiekosten onvoldoende heeft onderbouwd.
4.12.
[eiseres] heeft de hoogte van de terug te vorderen opleidingskosten tijdens de procedure verlaagd naar € 88.712,91 (aangepast overzicht van 18 november 2022, productie 25). De kosten bestaan uit drie categorieën: opleidingsuren werktijd, kosten opleiding [opleidingsinstelling] en supervisiekosten.
4.13.
In artikel 16.1 lid 1 onder d van het studiekostenbeding staat dat de kosten voor de opleiding € 47.000,00 exclusief btw bedragen voor vier jaren. Uit productie 25 blijkt dat [eiseres] van dit bedrag een deel terugvordert, namelijk € 26.600,00 aan reeds gemaakte kosten voor de opleiding aan de [opleidingsinstelling] . [gedaagde] heeft niet gesteld dat deze kosten, die door [eiseres] zijn onderbouwd met facturen van [opleidingsinstelling] , te hoog zijn. Gelet op de tekst van het studiekostenbeding moet het voor [gedaagde] bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst duidelijk zijn geweest dat hij deze kosten bij een beëindiging van zijn dienstverband vóór het afronden van de opleiding aan [eiseres] zou moeten terugbetalen.
4.14.
In artikel 16.1 lid 1 onder d van het studiekostenbeding staat ook dat het bedrag aan kosten van de opleiding wordt verhoogd in het geval dat de werknemer gebruikmaakt van de faciliteit om binnen werktijd uren te besteden aan de opleiding. In artikel 16.2 van het studiekostenbeding staat dat in dat geval de uren die de werknemer aan de opleiding besteedt worden aangemerkt als kosten die werkgever maakt voor de opleiding en dat deze kosten gelijk zijn gesteld aan het bruto uurloon van de werknemer. [eiseres] heeft de kosten van de opleidingsuren onder werktijd op deze manier berekend op € 6.424,32 (2020), € 14.128,40 (2021) en € 3.549,52 (2022) (zie het overzicht van [eiseres] , productie 25). In totaal bedragen de kosten van deze opleidingsuren tijdens werktijd € 24.102,24.
4.15.
[gedaagde] stelt dat hij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat het over de studiedagen genoten loon niet onder artikel 16.2 valt. De kantonrechter volgt dit niet. In artikel 16.1 onder d van het studiekostenbeding staat duidelijk dat de opleidings
kosten(onderstreping kantonrechter) worden verhoogd indien de werknemer gebruik maakt van de faciliteit om binnen werktijd uren te besteden aan de opleiding. In art. 16.2 van het studiekostenbeding staat dat de opleiding deels binnen werktijd plaatsvindt. De omstandigheid dat de werknemer volgens deze bepaling de ‘mogelijkheid’ heeft om maximaal acht uur per week onder werktijd te besteden aan zijn opleiding tot bedrijfsarts, waarop [gedaagde] heeft gewezen, betekent niet dat de opleidingsdagen (waarvoor een aanwezigheidsplicht geldt) dus niet als opleiding onder werktijd als bedoeld in artikel 16.2 beschouwd kunnen worden. [gedaagde] kon op een opleidingsdag binnen werktijd geen reguliere werkzaamheden voor [eiseres] verrichten. Dat maakt dat de afspraak om het loon voor de opleidingsdag aan te merken als studiekosten mogelijk is. Op grond van de tekst van artikel 16.1 onder d en artikel 16.2 van het studiekostenbeding moet het voor [gedaagde] voldoende duidelijk zijn geweest dat met de uren die hij onder werktijd aan de opleiding heeft besteed, ook de opleidingsdagen vallen. Op grond van het bij hem bekende uurloon kon [gedaagde] vooraf een inschatting maken van de hoogte van deze opleidingskosten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] de bedragen van € 26.600,00 en € 24.102,24 (in beginsel) aan [eiseres] moet terugbetalen.
4.16.
Wat betreft de kosten van supervisie staat in het studiekostenbeding in artikel 16.1 onder d op zichzelf duidelijk vermeld dat deze kosten nog bovenop het bedrag van € 47.000,00 aan opleidingskosten komen. Het studiekostenbeding biedt echter geen enkel concreet aanknopingspunt om vooraf een inschatting te kunnen maken van de hoogte van die supervisiekosten. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het daarbij gaat om de daadwerkelijke gemaakte kosten en dat een exacte indicatie van die kosten van te voren niet te geven is omdat de hoogte van de betreffende kosten afhankelijk is van de mate van bekwaamheid van de aios. Hoe meer bekwaam (na een Korte Praktijk Beoordeling ) hoe minder supervisie nodig is. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiseres] in het studiekostenbeding meer duidelijkheid had kunnen en moeten geven over de hoogte van die kosten, zowel voor wat betreft het aantal uren als wat betreft het tarief voor die uren. Nu [eiseres] dit heeft nagelaten, is het studiekostenbeding op het punt van de kosten van supervisie niet voldoende duidelijk en transparant en voldoet dat beding wat dit betreft niet aan de in de jurisprudentie daaraan gestelde eis dat de werkgever voldoende inzichtelijk moet maken wat de consequenties voor de werknemer zijn indien het tot de situatie komt dat hij studiekosten moet terugbetalen. Mede gelet ook op het feit dat [eiseres] [gedaagde] pas na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst voor het eerst inzicht heeft verschaft in de precieze hoogte van de studiekosten, hoefde [gedaagde] er niet op bedacht te zijn dat hij ruim € 38.000,00 aan supervisiekosten aan [eiseres] terug zou moeten betalen. [gedaagde] heeft met een e-mail van
15 april 2022 ook aan [eiseres] bericht dat hij zich kapot was geschrokken en dat hij zich nooit had gerealiseerd dat de kosten van supervisie/intervisie zo ontzettend hoog waren. Daar komt dan nog bij dat [eiseres] ook artsen als anios in dienst heeft (arts niet in opleiding) en dat deze artsen de kosten van supervisie/intervisie/accordering niet zelf hoeven te dragen omdat deze kosten inherent zijn aan het bedrijfsproces. [gedaagde] heeft met recht aangevoerd dat ook zijn werkzaamheden op grond van het bedrijfsproces steeds geaccordeerd moesten worden door een geregistreerd bedrijfsarts, evenals dat voor de anios gold en dat hij met zijn werkzaamheden voor een aanzienlijke omzet heeft gezorgd. Ook om die reden hoeft [gedaagde] de gevorderde kosten van supervisie waarin begrepen de accordering niet terug te betalen.
4.17.
Het terug te betalen bedrag komt hiermee uit op een bedrag van € 26.600,00 + € 24.102,24, derhalve € 50.702,24 in totaal.
4.18.
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijke terugbetalingsverplichting in strijd is met de eisen van goed werkgeverschap en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde] werd immers opgeleid tot medisch specialist met, naar mag worden aangenomen, goede baan- en salarisperspectieven, en zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat [gedaagde] een terugbetalingsverplichting van ruim € 50.702,24 niet kan dragen of financieren. Dit geldt te meer nu ter zitting is gebleken dat [eiseres] nog altijd bereid is een betalingsregeling met [gedaagde] te treffen. In het kader van het beroep dat [gedaagde] doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid acht de kantonrechter van belang dat [gedaagde] op eigen initiatief bij [eiseres] is vertrokken, dat hij als zzp-er/ondernemer de opleiding tot bedrijfsarts wil voltooien, alsmede dat [eiseres] hem na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst nog de mogelijkheid heeft geboden zijn dienstverband en opleiding bij haar te continueren. Gelet hierop zijn de door [gedaagde] aangevoerde argumenten onvoldoende om te kunnen oordelen dat het vorderen van € 50.702,24 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat deze studiekosten onredelijk hoog zijn.
4.19.
[eiseres] heeft haar vordering aan opleidingskosten verrekend met € 4.178,63 netto overeenkomstig de eindafrekening. [gedaagde] heeft hiertegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. De kantonrechter zal daarom bij de toewijzing van de gevorderde opleidingskosten rekening houden met de te verrekenen bedrag van de eindafrekening. De in conventie gevorderde hoofdsom zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van (50.702,24 - 4.178,63 =) € 46.523,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2022, de datum van dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.20.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat hierop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Nu dat het gevolg is van een niet voorzienbare omstandigheid, zal de kantonrechter de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Dit is een bedrag van € 1.653,95. [eiseres] vordert tevens wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiseres] deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
Geheimhoudingsbeding
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] zijn verplichting tot geheimhouding als bedoeld in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst heeft geschonden. Het staat vast dat [gedaagde] op 19 mei 2021 vanaf zijn zakelijke e-mailadres een e-mail met bijlagen naar zijn privé e-mailadres heeft gestuurd (productie 26 bij cva in reconventie). In de bijlagen bevinden zich (medische) patiëntengegevens en modelteksten. Het staat ook vast dat de door [gedaagde] verstuurde gegevens onder de geheimhoudingsverplichting van artikel 10 in de arbeidsovereenkomst vallen. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] [gedaagde] toestemming heeft gegeven om bedrijfsgegevens naar zijn privé e-mailadres te sturen. [gedaagde] stelt dat het versturen van bedrijfsgegevens van zijn zakelijke emailadres naar zijn privé e-mailadres geen inbreuk op het geheimhoudingsbeding oplevert. Hij stelt dat het geheimhoudingsbeding pas wordt geschonden zodra de werknemer informatie (rechtstreeks) aan een derde verstrekt. Die uitleg volgt echter niet uit de bewoordingen van het beding. Op grond van de tekst moet de werknemer alles wat hem uit hoofde van zijn functie ter kennis komt geheim houden. Door het versturen van bedrijfsgegevens van [eiseres] naar zijn eigen privé e-mailadres heeft [gedaagde] medische en vertrouwelijke informatie buiten het digitale netwerk (en daarmee de digitale beveiliging) van [eiseres] gebracht, waardoor het risico is vergroot dat derden van deze informatie onbevoegd kunnen kennis nemen. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 april 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:1814) waarop [gedaagde] na de zitting heeft gewezen, gaat in deze zaak niet op. Uit die uitspraak blijkt dat het versturen van zakelijke werkdocumenten van een distributeur naar een privé mailadres niet als een overtreding van het geheimhoudingsbeding werd geoordeeld. Niet is gebleken dat de feiten in die uitspraak vergelijkbaar zijn met de feiten in de onderhavige procedure, waarin medische gegevens van een arbodienst zijn verstuurd naar een privé e-mailadres. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] op 19 mei 2021 het geheimhoudingsbeding heeft geschonden.
4.22.
[gedaagde] stelt terecht dat hij met het versturen van de bedrijfsgegevens in de e-mail van 19 mei 2021 naar zijn privé emailadres niet acht keer, maar één keer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. [gedaagde] heeft één e-mail verstuurd met acht bijlagen. Het versturen van deze e-mail moet worden beschouwd als één handeling, en dus ook als één overtreding van het geheimhoudingsbeding. Op grond van het boetebeding in artikel 17 van de arbeidsovereenkomst is [eiseres] bevoegd om een werknemer per overtreding een boete op te leggen van € 4.500,- per overtreding. Omdat [gedaagde] maar één overtreding als bedoeld in artikel 17 heeft gepleegd, is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] [gedaagde] alleen bevoegd was om voor één overtreding een boete op te leggen. Dit is een boetebedrag van € 4.500,-.
4.23.
[gedaagde] heeft verzocht de boete te matigen op grond van artikel 7:650 lid 6 BW dan wel artikel 6:94 lid 1 BW.
4.24.
Op grond van artikel 7:650 lid 5 en lid 6 BW is een beding op grond waarvan aan de werknemer in een week een hoger bedrag aan gezamenlijke boetes wordt opgelegd dan zijn in geld vastgesteld loon voor een halve dag nietig. Hiervan mag worden afgeweken voor werknemers van wie het in geld vastgesteld loon meer bedraagt dan het voor hen geldende minimumloon. De rechter is dan steeds bevoegd de boete op een kleinere som te bepalen, indien de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
4.25.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst is met de hoogte van de boete van € 4.500,- per overtreding ruimschoots afgeweken van het bepaalde in artikel 7:650 lid 5 BW, op grond waarvan binnen een week aan een werknemer niet meer mag worden opgelegd dan zijn in geld vastgestelde loon voor een halve dag. Rekening houdend met het voor [gedaagde] vastgestelde loon van € 5.800,- bruto per maand, zou het loon voor een halve dag circa
€ 133,- bruto bedragen. Het overeengekomen boetebedrag van € 4.500,- komt de kantonrechter dan ook bovenmatig voor. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de boete voor de overtreding van het geheimhoudingsbeding te matigen tot € 1.000,-. De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak.
in reconventie
4.26.
Uit het oordeel in conventie volgt dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dan wel vernietiging van het studiekostenbeding wordt afgewezen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt verder dat [eiseres] de eindafrekening van € 4.178,63 mocht verrekenen met haar tegenvordering zodat dit bedrag niet voor toewijzing vatbaar is.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.27.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 105,31
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde €
2.382,00(3 punten x tarief € 794,00)
Totaal € 3.871,31
Daarbij is de kantonrechter uitgegaan van 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de zitting en 2 x 0,5 punt voor de conclusie en de akte na de zitting. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.28.
Voor de vordering in reconventie heeft [eiseres] nauwelijks afzonderlijke proceskosten hoeven maken. De reconventie vloeit voort uit de conventie en de conclusie van antwoord in reconventie houdt grotendeels een reactie in op de conclusie van antwoord in conventie. De kantonrechter zal daarom bepalen dat iedere partij de kosten in reconventie zelf dient te dragen.
4.29.
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 46.523,61 voor studiekosten, vermeerderd met de wettelijke contractuele rente vanaf 28 juli 2022 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.000,00 voor overtreding van het geheimhoudingsbeding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.871,31, waarin begrepen € 2.382,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.