Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
Artikel 16 Opleiding tot bedrijfsarts/studiekostenbeding
allereeds gemaakte kosten die door Werkgever zijn vergoed, van Werknemer terug te vorderen.
Artikel 10 Geheimhouding
Artikel 17 Boetebeding
[A] , en zijn supervisor, [D] , gemeld dat hij het voornemen had de arbeidsovereenkomst op te zeggen en voor zichzelf te beginnen als bedrijfsarts (in opleiding), waarbij hij [eiseres] heeft gevraagd naar de omvang van de studiekosten. [eiseres] kon op dat moment niet zeggen hoe hoog de studiekosten waren, maar heeft toen wel laten weten dat de terug te betalen studiekosten hoog zouden zijn.
1 april 2022. [gedaagde] had op dat moment de opleiding tot geregistreerd bedrijfsarts nog niet afgerond.
€ 93.107,91 aan opleidingskosten. Daarbij heeft [eiseres] verwezen naar een overzicht met bewijsstukken dat is bijgevoegd. Volgens dit overzicht (productie 16) zijn de opleidingskosten als volgt opgebouwd:
Opleidingskosten [gedaagde] 2020-2022:
3.Vorderingen, grondslagen en verweren
4.De beoordeling
NJ 1983/796( [onderneming 3] / [achternaam] ( [afkorting]
).In die uitspraak heeft de Hoge Raad overwogen dat – voor zover relevant – het systeem van de (voorheen geldende) wet zich niet verzet tegen studiekostenbedingen waarin staat:
kosten(onderstreping kantonrechter) worden verhoogd indien de werknemer gebruik maakt van de faciliteit om binnen werktijd uren te besteden aan de opleiding. In art. 16.2 van het studiekostenbeding staat dat de opleiding deels binnen werktijd plaatsvindt. De omstandigheid dat de werknemer volgens deze bepaling de ‘mogelijkheid’ heeft om maximaal acht uur per week onder werktijd te besteden aan zijn opleiding tot bedrijfsarts, waarop [gedaagde] heeft gewezen, betekent niet dat de opleidingsdagen (waarvoor een aanwezigheidsplicht geldt) dus niet als opleiding onder werktijd als bedoeld in artikel 16.2 beschouwd kunnen worden. [gedaagde] kon op een opleidingsdag binnen werktijd geen reguliere werkzaamheden voor [eiseres] verrichten. Dat maakt dat de afspraak om het loon voor de opleidingsdag aan te merken als studiekosten mogelijk is. Op grond van de tekst van artikel 16.1 onder d en artikel 16.2 van het studiekostenbeding moet het voor [gedaagde] voldoende duidelijk zijn geweest dat met de uren die hij onder werktijd aan de opleiding heeft besteed, ook de opleidingsdagen vallen. Op grond van het bij hem bekende uurloon kon [gedaagde] vooraf een inschatting maken van de hoogte van deze opleidingskosten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] de bedragen van € 26.600,00 en € 24.102,24 (in beginsel) aan [eiseres] moet terugbetalen.
15 april 2022 ook aan [eiseres] bericht dat hij zich kapot was geschrokken en dat hij zich nooit had gerealiseerd dat de kosten van supervisie/intervisie zo ontzettend hoog waren. Daar komt dan nog bij dat [eiseres] ook artsen als anios in dienst heeft (arts niet in opleiding) en dat deze artsen de kosten van supervisie/intervisie/accordering niet zelf hoeven te dragen omdat deze kosten inherent zijn aan het bedrijfsproces. [gedaagde] heeft met recht aangevoerd dat ook zijn werkzaamheden op grond van het bedrijfsproces steeds geaccordeerd moesten worden door een geregistreerd bedrijfsarts, evenals dat voor de anios gold en dat hij met zijn werkzaamheden voor een aanzienlijke omzet heeft gezorgd. Ook om die reden hoeft [gedaagde] de gevorderde kosten van supervisie waarin begrepen de accordering niet terug te betalen.
€ 133,- bruto bedragen. Het overeengekomen boetebedrag van € 4.500,- komt de kantonrechter dan ook bovenmatig voor. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de boete voor de overtreding van het geheimhoudingsbeding te matigen tot € 1.000,-. De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak.
2.382,00(3 punten x tarief € 794,00)