ECLI:NL:RBMNE:2023:6974

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
UTR 23/4392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht en onduidelijkheid verzoek

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker had op 11 september 2023 een verzoek ingediend, maar had het vereiste griffierecht van € 184,- niet betaald. De griffier had verzoeker verzocht om het griffierecht binnen twee weken te voldoen, maar verzoeker vroeg om vrijstelling van het griffierecht op basis van zijn lage inkomen, wat hij onderbouwde met uitkeringsspecificaties. De griffier wees dit verzoek af, omdat de korting op zijn uitkering voor het ontbreken van woonkosten niet van invloed was op de hoogte van zijn inkomen. Verzoeker had de mogelijkheid om het griffierecht te betalen, maar deed dit niet binnen de gestelde termijn.

Daarnaast was het verzoek om voorlopige voorziening ook onduidelijk. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker niet had aangegeven bij welke procedure het verzoek om voorlopige voorziening hoorde, wat hij precies wilde bereiken met zijn verzoek, en waarom er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek niet alleen niet-ontvankelijk was vanwege de niet-betaling van het griffierecht, maar ook omdat het verzoek te onduidelijk was om in behandeling te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en onderbouwde verzoeken in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4392

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

de minister van Veiligheid en Justitie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Hij heeft dit verzoek ingediend op 11 september 2023.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
Beoordeling door de voorzieningenrechterGriffierecht niet betaald
2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht € 184,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Een betrokkene kan echter verzoeken om vrijstelling van het griffierecht, omdat hij te weinig inkomen en/of vermogen heeft. Dit verzoek moet hij onderbouwen.
2.1.
Na ontvangst van het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft de griffier verzoeker verzocht om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Verzoeker heeft op 21 september 2023 verzocht om vrijstelling van het griffierecht, omdat zijn inkomen volgens hem lager is dan 95% van de maximale bijstandsuitkering. Ter onderbouwing daarvan heeft hij twee uitkeringsspecificaties overgelegd, waaruit blijkt dat hij in beginsel de maximale bijstandsuitkering ontvangt, maar dat daarop een bedrag wordt gekort in verband met het ontbreken van of lage woonkosten. Verzoeker is namelijk dakloos. Verzoeker vindt dat hij daarom in aanmerking komt voor vrijstelling van betaling van het griffierecht.
2.2.
De griffier heeft in de brief van 22 september 2023 het verzoek om vrijstelling van het griffierecht in beginsel afgewezen. In die brief is toegelicht dat er op de uitkering van verzoeker weliswaar een korting voor het ontbreken van woonkosten is toegepast, maar dat dit niet van invloed is op de vaststelling van de hoogte van zijn inkomen. Verzoeker heeft namelijk ook geen woonkosten, omdat hij dakloos is. Verzoeker is vervolgens in de gelegenheid gesteld om tot 4 oktober 2023 het griffierecht te betalen.
2.3.
Verzoeker heeft het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan, maar zijn verzoek om vrijstelling herhaald en onderbouwd met nieuwe uitkeringsspecificaties van augustus en september 2023. Uit deze nieuwe specificaties blijkt dat naast de eerder genoemde korting de gemeente een bedrag inhoudt van € 165,70 in het kader van de wanbetalers regeling van het CAK (de bestuursrechtelijke premie). Verzoeker vindt blijkbaar dat deze inhouding ertoe leidt dat zijn inkomen te laag is om griffiegeld te betalen.
2.4.
De voorzieningenrechter vindt dat niet. Zij is van oordeel dat bestuursrechtelijke premie, [1] ook al wordt deze aan de ‘bron’ geheven, niet anders moet worden behandeld dan een reguliere schuld/vaste last (uitgave), zoals de (verplichte) zorgkostenpremie, en niet als een beslag. Dat de bestuursrechtelijke premie hoger uitvalt dan de nominale (basis)premie voor een zorgkostenverzekering doet daaraan niet af. De rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak van 29 september 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5570, uitgebreid toegelicht waarom de bestuursrechtelijke premie niet in mindering gebracht moet worden op het inkomen. De voorzieningenrechter verwijst naar die uitspraak en neemt de overwegingen van de rechtbank over.
2.5.
Als de voorzieningenrechter bij de vaststelling van het inkomen van verzoeker, de korting voor het ontbreken van woonkosten en de inhouding van de bestuursrechtelijke premie, op zijn inkomen in mindering zou brengen, zou dat leiden tot een ongerechtvaardigd onderscheid tussen rechtszoekenden. Mensen die een bijstandsuitkering ontvangen van gelijke hoogte en die wél woonkosten hebben en zelf hun ziektekostenpremie voldoen, komen namelijk niet voor die vrijstelling in aanmerking, terwijl hun situatie niet wezenlijk verschilt van die van verzoeker. De rechtbank Gelderland komt tot dezelfde conclusie.
2.6.
Verzoeker heeft daarom geen recht op vrijstelling van betaling van het griffierecht. Hij had het griffierecht moeten voldoen en heeft dat niet gedaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Onduidelijk verzoek
3. Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter dat de griffier in de brief van 12 september 2023 aan verzoeker heeft gevraagd bij welk bezwaar of beroep (niet-tijdig) het verzoek om een voorlopige voorziening hoort, wat verzoeker met zijn verzoek om een voorlopige voorziening concreet wil bereiken en waarom er een spoedeisend belang is.
3.1.
Verzoeker heeft in zijn brief van 19 september 2023 gereageerd op deze brief, maar hierin niet de benodigde duidelijkheid heeft gegeven. Verzoeker heeft gezegd dat er meerdere procedures lopen en dat er ten onrechte niet op zijn verzoeken wordt gereageerd. Dit is een te algemene stelling en geeft geen helderheid. Verzoeker moet concreet zeggen bij welke procedure zijn verzoek hoort. Een verzoek om een voorlopige voorziening kan namelijk niet samenhangen met meerdere procedures.
3.2.
Ook heeft verzoeker niet gezegd wat hij met zijn verzoek om een voorlopige voorziening wil bereiken. Het is niet duidelijk wat hij van de voorzieningenrechter wil. Hij heeft tot slot ook niet toegelicht waarom er sprake zou zijn van enige vorm van spoed. Het spoedeisende belang is helemaal niet onderbouwd.
3.3.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is dus niet alleen kennelijk niet-ontvankelijk omdat verzoeker geen griffierecht heeft betaald, maar ook omdat zijn verzoek te onduidelijk is om in behandeling te kunnen nemen.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is de verhoogde premie die een zogenoemde wanbetaler moet betalen als deze een betalingsachterstand heeft van zes maanden op zijn zorgverzekering.