In deze zaak vordert eiser, die sinds 15 november 2016 een zelfstandige studio huurt van gedaagde, een wettelijke verhuiskostenvergoeding van € 6.334,00. De huurovereenkomst eindigde door de sloop van het pand aan de [straat 1], waar eiser woonde. Gedaagde, die het onroerend goed beheert, heeft eiser een bedrag van € 1.396,72 aangeboden, maar eiser is van mening dat dit bedrag niet voldoende is en dat hij recht heeft op de volledige wettelijke verhuiskostenvergoeding. De kantonrechter oordeelt dat eiser recht heeft op de verhuiskostenvergoeding, omdat de beëindiging van de huurovereenkomst niet met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. De kantonrechter stelt vast dat gedaagde de wettelijke verhuiskostenvergoeding aan eiser moet betalen, omdat de huurovereenkomst feitelijk is beëindigd door de sloop van het pand en eiser geen keuze had in de verhuizing. Gedaagde heeft niet de juiste juridische stappen ondernomen om de huurovereenkomst te beëindigen, waardoor eiser tussen wal en schip valt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 4.664,47, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten van eiser.