ECLI:NL:RBMNE:2023:6825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
UTR 22/4464 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over onvoldoende onderbouwde locatiekeuze voor laadpalen door het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 19 september 2023, wordt het verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren beoordeeld. Het college had besloten om twee oplaadpunten voor elektrisch vervoer aan te wijzen ter hoogte van een specifiek adres in Wijdemeren. Eiseres, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank concludeert dat het college zijn keuze voor de locaties onvoldoende heeft toegelicht en dat er niet adequaat is gereageerd op de door eiseres aangedragen alternatieven. De rechtbank stelt vast dat het college geen verslag van de hoorzitting heeft gemaakt, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is het voor de rechtbank niet mogelijk om te beoordelen welke alternatieven zijn besproken en hoe het college deze heeft gewogen. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in de motivering van het besluit te herstellen, waarbij het college moet toelichten waarom de gekozen locaties zijn geselecteerd en hoe de alternatieven zijn beoordeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4464 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren,

(gemachtigden: M.G. Kemp en ing. H.E.C. Marsman).

Inleiding

1. Deze uitspaak gaat over het verkeersbesluit van het college om twee oplaadpunten voor elektrisch vervoer aan te wijzen ter hoogte van de [adres] te [woonplaats] . Dit besluit is op 24 maart 2022 genomen en eiseres, die in de buurt van de oplaadpunten woont, heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 6 september 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot [echtgenoot] en haar dochter [dochter] , en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Hoe is het verkeersbesluit tot stand gekomen?
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college het verkeersbesluit van 24 maart 2022 mocht handhaven in bezwaar. Het verkeersbesluit is gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) en op het door de gemeenteraad op 12 december 2022 vastgestelde Laadpalenbeleid 2020-2025 (Laadpalenbeleid). Het verkeersbesluit benoemt het bevorderen van doelmatig of zuinig energiegebruik als belang dat aan het besluit ten grondslag ligt. In het Laadpalenbeleid is onder meer opgenomen dat laadpalen op verzoek van een particulier geplaatst kunnen worden, als hij niet op zijn/haar eigen terrein in de laadbehoefte kan voorzien. Daarbij moet wel voorkomen worden dat van het oplaadpunt een privéuitstraling uitgaat. Het oplaadpunt mag dus niet te dichtbij de woning van de aanvrager worden aangewezen. Er moet echter wel gezocht worden naar een oplaadpunt in de directe nabijheid van de woning van de aanvrager. Het college hanteert een afstandscriterium van maximaal 150 m vanaf de woning van de aanvrager.
2.1.
Het proces van aanvraag tot plaatsing is beschreven in het Laadpalenbeleid. Er is een laadnetwerkkaart gemaakt met daarop de locaties waarop de komende jaren laadpalen kunnen worden gezet. De laadnetwerkaart is ter inzage gelegd en bewoners konden hiertegen bezwaren uiten. Bij een mogelijk bezwaar, zou worden gekeken naar alternatieven, zo staat in het Laadpalenbeleid beschreven.
2.2.
De twee oplaadpunten waarover deze procedure gaat, maken deel uit van de hiervoor genoemde laadnetwerkkaart. Bij de ter inzagelegging van de kaart is geen bezwaar gemaakt tegen de nu gekozen locatie. De locatie past volgens het college goed in het op te bouwen oplaadnetwerk in de gemeente en de locaties zijn technisch akkoord bevonden. In het beleid is ook verder opgenomen dat laadplekken een lagere bezettingsgraad kennen dan parkeerplaatsen, waardoor de parkeercapaciteit afneemt. Dit effect wordt vooralsnog geaccepteerd.
Is het beleid onredelijk?
3. De rechtbank vindt het door het college gevoerde beleid - anders dan eiseres aanvoert - niet onredelijk. Het college heeft eigen beleidsruimte en mag daarin ook eigen keuzes maken. Eiseres is het er niet mee eens dat het oplaadpunt binnen loopafstand van het adres van de aanvrager geplaatst zou moeten worden als dat ten koste gaat van ‘normale’ parkeerplaatsen voor omwonenden, maar dat maakt het beleid op zichzelf nog niet onredelijk. Het college heeft namelijk de beleidsruimte om die keuze, waar eiseres het dus niet mee eens is, te maken.
3.1.
Eiseres vindt het ook niet eerlijk dat zij gehouden wordt aan het beleid, in die zin dat de locaties vaststaan, omdat zij ten tijde van de vaststelling van dit beleid nog niet op haar huidige adres woonde en het bekend is gemaakt ten tijde van de coronapandemie, waardoor de wereld op zijn kop stond.
3.2.
De rechtbank volgt haar daarin niet. Nog daargelaten dat het beleid in december 2019 is vastgesteld en eiseres toen, zoals blijkt uit de aanvullende gronden, wel op het huidige adres woonde, is het niet zo dat iemand niet gehouden zou kunnen worden aan beleid dat is vastgesteld voordat hij/zij belanghebbende werd, omdat hij/zij ergens anders woonde. Het is aan het college om beleid te maken en uit te voeren. De verwijzing van eiseres naar de coronapandemie maakt dit niet anders. Dit alleen al vanwege het feit dat deze dateert van na de vaststelling van het beleid.
3.3.
De beroepsgrond van eiseres dat het beleid niet redelijk is en dat zij daaraan ook niet is gehouden, slaagt dus niet.
Is de aanwijzing van deze parkeerplek in lijn met het laadpalenbeleid?
4. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat door de aanwijzing van deze twee parkeerplaatsen als oplaadpunten het college niet handelt in lijn met het eigen beleid. In het Laadpalenbeleid is opgenomen dat moet worden voorkomen dat oplaadpunten een privéuitstraling krijgen. Daarom kiest het college voor centrale plaatsen. Door te kiezen voor twee oplaadpunten in een inham in een plantsoen en niet aan de doorgaande weg, is niet gekozen voor een centrale plaats. Daarmee wordt dus volgens eiseres niet aan het Laadpalenbeleid voldaan.
4.1.
De rechtbank geeft eiseres hierin ongelijk. Het college mocht kiezen voor deze twee parkeerplaatsen die in een inham in een plantsoen zijn gelegen. Zoals gezegd, het college heeft veel vrijheid om keuzes te maken waar de oplaadpunten geplaatst worden. Dat de parkeerplaatsen in dit geval een privéuitstraling hebben, heeft eiseres verder niet aangetoond.
4.2.
Eiseres voert aan dat de aanwijzing van deze plekken als oplaadpunt, nadelige gevolgen heeft voor het regulier parkeren in de straat. De parkeerdruk die volgens haar al hoog is, neemt daardoor toe. Zij heeft verder ter zitting gesteld dat de parkeernorm van 85% zou zijn overschreden en dat dat niet mag.
4.3.
Ook hierin ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de aanwijzing van deze twee parkeerplekken als oplaadpunt niet conform het beleid is. Het is een keuze van het college om voorrang te geven aan het opzetten van een netwerk met oplaadpunten boven regulier parkeren. Die keuze heeft het college ook bewust genomen, zo blijkt uit het Laadpalenbeleid. Dat er daardoor minder ruimte is om te parkeren in de straat waar eiseres woont, is begrijpelijkerwijs vervelend voor haar, maar maakt niet dat het college een andere keus moest maken. De door eiseres genoemde parkeernorm van 85% is verder geen norm die in het Laadpalenbeleid terugkomt als norm die niet overschreden zou mogen worden en is ook niet in andere regelgeving als vereiste norm in dit soort situaties neergelegd. Dat het college het mogelijk in het algemeen wenselijk vindt een parkeernorm van 85% als richtlijn te hanteren, maakt dit niet anders.
4.4.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de aanwijzing van deze parkeerplekken als oplaadpunten in overeenstemming is met het Laadpalenbeleid. Het beroep van eiseres slaagt op dit punt dan ook niet.
Is het besluit goed gemotiveerd en zorgvuldig genomen?
5. Eiseres voert aan dat zij in bezwaar alternatieven heeft aangedragen voor locaties voor laadpaalpunten die dichterbij de woning van de aanvrager zouden liggen en die beter geschikt zijn, maar daar heeft het college niets mee gedaan.
5.1.
Deze beroepsgrond heeft eiseres terecht naar voren gebracht. Weliswaar is het Laadpalenbeleid niet onredelijk en is de gekozen locatie in overeenstemming met dat beleid, maar dat neemt niet weg dat het college bij zijn besluitvorming moet motiveren hoe hij tot zijn keus is gekomen. Door eiseres aangedragen alternatieven moet hij kenbaar bij de besluitvorming betrekken. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspaak van de Afdeling van 8 september 2021. [1]
5.2.
Eiseres heeft de alternatieve locaties tijdens de hoorzitting benoemd en het college heeft daarover ook met haar gesproken. Daarover zijn beide partijen het eens. Het zou gaan om verschillende alternatieven die zowel binnen als buiten de laadnetwerkkaart zijn gelegen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk over welke alternatieven er concreet is gesproken, omdat een verslag van de hoorzitting in deze zaak ontbreekt.
In het bestreden besluit heeft het college ook niets opgenomen over de besproken alternatieven, dus ook op basis van het bestreden besluit is het de rechtbank niet duidelijk welke alternatieven er zijn aangedragen. Hoe het college die alternatieven heeft beoordeeld, kan de rechtbank dus niet zien.
5.3.
Dat nu niet meer te achterhalen valt wat er op de hoorzitting precies is besproken, komt voor risico van het college. Hij is namelijk op grond van artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden om een verslag van het horen op te stellen en heeft dat ten onrechte niet gedaan.
5.4.
Op de zitting zijn er enkele alternatieven door eiseres benoemd en daar heeft het college alsnog op gereageerd. Daarbij is gezegd dat de oplaadpunten ter hoogte van de [adres] de beste uitkomst was naar aanleiding van drie concrete aanvragen. Dat er meerdere aanvragen waren die tot deze keuze heeft geleid blijkt op geen enkele manier uit het bestreden besluit. Iedere vorm van specificatie over de gemaakte keuze ontbreekt en dus is niet te controleren of te beoordelen of het om een redelijke keuze binnen het beleid gaat.
5.5.
Door geen inzicht te geven in de totstandkoming van het bestreden besluit als uitkomst van drie aanvragen en door niet in te gaan op de alternatieven heeft het college onzorgvuldig gehandeld en het bestreden besluit niet goed genoeg gemotiveerd. Het bestreden besluit is onzorgvuldig genomen (artikel 3:2 van de Awb) en niet voldoende gemotiveerd (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb). Deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
Wat moet het college nu doen?
Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan óf met een aanvullende motivering óf – als dat nodig is - met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, moet het college zijn keuze voor deze locatie beter toelichten. Daarbij zal hij de afstand tussen de woning van de drie aanvragers en de gekozen locatie kenbaar moeten betrekken. Ook zal hij de door eiseres aangedragen alternatieven moeten beoordelen. Als het college niet meer weet welke alternatieven door eiseres tijdens de hoorzitting zijn aangedragen, ligt het voor de hand eiseres daarover nader te horen. Het college zal ook aandacht moeten geven aan de door eiseres genoemde toegenomen parkeerdruk. Weliswaar maakt de grenswaarde van 85% geen onderdeel uit van het Laadpalenbeleid, maar áls het college het desondanks van belang vindt dat de parkeerdruk onder deze grenswaarde blijft, wat hij op de zitting niet heeft weersproken, moet hij wel toelichten waarom die norm in dit geval niet wordt overschreden, dan wel niet in de weg staat aan de keuze voor de locatie van de laadpalen. Tot slot heeft eiseres op 1 september 2023 nog een brief aan de rechtbank gestuurd, waarin zij er melding van maakt dat er nieuwe laadpalen in de buurt zijn gezet van de laadpalen die in deze procedure worden beoordeeld. Deze brief is na de sluiting van het onderzoek ingediend, maar omdat het onderzoek nu weer heropent wordt, ziet de rechtbank aanleiding deze brief bij dit beroep te betrekken. Het is aan het college om te beoordelen of wat eiseres in deze brief aanvoert relevant is voor de al geplaatste laadpalen en zo ja, hierover een standpunt in te nemen. De brief zal bij deze uitspraak aan het college worden toegestuurd.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
Dat eiseres op ten dele gelijk krijgt en dat het college opnieuw naar haar bezwaar moet kijken, betekent niet dat al geplaatste laadpalen nu verwijderd moet worden. Pas als het college het verkeersbesluit herroept (of de rechtbank dat doet) moeten de laadpalen verwijderd worden. Dat is nu niet het geval
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.