ECLI:NL:RBMNE:2023:6628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/16/565071 / KG ZA 23-587
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil rechtsbijstandverzekering en informatieplicht in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiser, via zijn persoonlijke vennootschap, een kort geding aangespannen tegen zijn rechtsbijstandsverzekeraar, gedaagde N.V. Eiser vordert dat gedaagde de kosten van juridische bijstand vergoedt die hij heeft gemaakt in procedures tegen zijn voormalige werkgever, [bedrijf 2] LLP. Eiser stelt dat deze rechtszaken onder de dekking van zijn rechtsbijstandsverzekering vallen, omdat het volgens hem arbeidszaken betreft. Gedaagde heeft echter geweigerd dekking te verlenen, met als argument dat eiser niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan, dat de zaken geen arbeidszaken zijn en dat de vordering verjaard is.

De voorzieningenrechter heeft op 8 december 2023 geoordeeld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bodemrechter in een eventuele procedure zou oordelen dat gedaagde de kosten moet vergoeden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het aan eiser is om voldoende informatie te verstrekken zodat gedaagde kan beoordelen of er dekking is. Eiser heeft echter niet de benodigde documenten overgelegd, waardoor gedaagde de dekking terecht heeft geweigerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verplichting van de verzekerde om relevante informatie te verstrekken en de rol van de verzekeraar in het beoordelen van de dekking. De voorzieningenrechter heeft ook de vermoedens van eiser over belangenconflicten tussen gedaagde en [bedrijf 3] niet kunnen hardmaken, wat zijn vordering verder ondermijnt. De uitspraak is een belangrijke reminder van de verantwoordelijkheden van zowel de verzekerde als de verzekeraar in het kader van rechtsbijstandsverzekeringen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/565071 / KG ZA 23-587
Vonnis in kort geding van 8 december 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.A.M. Lem en prof. mr. H. van Meerten,
tegen
[gedaagde] N.V.,
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert en mr. D.A. Pronk,

1.De procedure

1.1.
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7,
- de aanvullende producties 8 t/m 10 van [eiser] ,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 24 november 2023,
- de spreekaantekeningen namens [eiser] ,
- de spreekaantekeningen namens [gedaagde] .
1.2.
Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter aan partijen medegedeeld dat op 8 december 2023 vonnis wordt gewezen.

2.Kern van de zaak

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] was - formeel via zijn persoonlijke vennootschap [vennootschap eiser] B.V.- vanaf 1 april 2014 verbonden aan (de rechtsvoorganger van) [bedrijf 2] LLP (hierna: [bedrijf 2] ), in de functie van partner. In 2018 is tussen hen een geschil is ontstaan. Als gevolg daarvan heeft [bedrijf 2] in december 2020 de samenwerking met [vennootschap eiser] (B.V.) opgezegd per 1 juli 2021. [eiser] heeft sindsdien een aantal procedures gestart tegen [bedrijf 2] of daarbij betrokken personen.
2.2.
In oktober 2023 heeft [eiser] zich gemeld bij [gedaagde] met een beroep op zijn rechtsbijstandverzekering. Hij wil vergoeding van de (gemaakte) kosten in de procedures tegen [bedrijf 2] en de daarmee verband houdende procedures. Volgens [eiser] zijn de rechtszaken arbeidszaken en dat valt onder de dekking onder zijn verzekering.
2.3.
[gedaagde] heeft het standpunt ingenomen niet tot vergoeding over te gaan (1) omdat [eiser] niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan, (2) omdat het gevraagde niet onder de dekking valt omdat het geen arbeidszaken zijn en (3) omdat het verjaard is.
Wat vordert [eiser] in kort geding en waarom?
2.4.
In deze procedure vordert [eiser] kortgezegd om [gedaagde] te veroordelen om de tussentijdse declaraties van de advocaat van [eiser] te betalen die zien op de gevoerde rechtszaak tegen [bedrijf 2] en op de rechtszaken die nu zijn gestart tegen de (voormalig) bestuurders van [bedrijf 1] LLP (hierna: [bedrijf 1] ) en tegen de toenmalige voorzitter van de RvC van [bedrijf 1] .
2.5.
[eiser] meent dat het niet aan [gedaagde] als rechtsbijstandsverzekeraar is om de stukken te controleren of iets onder de dekking valt, maar aan zijn advocaat die de zaak behandelt. Doordat [gedaagde] zelf stukken verlangt van [eiser] , ontzegt [gedaagde] aan [eiser] het recht op eigen advocaatkeuze, wat in strijd is met de EU Richtlijn rechtsbijstandverzekering en andere jurisprudentie.
Dat klemt volgens [eiser] te meer nu er sprake is van een belangenconflict tussen [eiser] en [gedaagde] : [bedrijf 3] NV (hierna: [bedrijf 3] ) is indirect grootaandeelhouder van [gedaagde] en de ex-voorzitter van de RvC van [bedrijf 1] die nu in een procedure betrokken wordt door [eiser] is lid van de RvC van [bedrijf 3] NV. [eiser] vermoedt dat het feit dat [gedaagde] geen dekking geeft ook mede te maken heeft met de invloed die [bedrijf 3] als grootaandeelhouder van [gedaagde] in deze kwestie uitoefent.
Maar ook indien uit de inhoud van de polisvoorwaarden zou blijken dat [gedaagde] aan [eiser] de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand zou kunnen ontzeggen op grond van de redenen die [gedaagde] geeft, is dit in strijd met de EU Richtlijn rechtsbijstandverzekering en het EU Handvest. De opstelling van [gedaagde] zou namelijk impliceren dat er voor [eiser] een onoverkomelijke feitelijke of financiële drempel wordt gecreëerd in de gang naar de overheidsrechter, terwijl [eiser] op grond van Europees recht het recht heeft om verdedigd en vertegenwoordigd te worden.
Wat oordeelt de voorzieningenrechter?
2.6.
De voorzieningenrechter zal de vordering afwijzen, omdat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] de declaraties moet vergoeden. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Spoedeind belang
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
3.2.
Zeer recent zijn er rechtszaken gestart tegen de (voormalig) bestuurders van [bedrijf 1] en tegen de toenmalige voorzitter van de RvC van [bedrijf 1] waar de kosten voor juridische bijstand voor gefinancierd moeten worden. Dit maakt de gevraagde vordering op dit moment spoedeisend genoeg om tot een inhoudelijke beoordeling te komen.
Geen vergoeding tussentijdse declaraties
Inleiding
3.3.
De voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat deze procedure niet direct over de vrije advocaatkeuze, maar veeleer over de vraag of de polis van [eiser] dekking biedt voor het conflict dat [eiser] heeft gemeld en of [eiser] dat in dit kort geding kan afdwingen.
De verzekering
3.5.
[eiser] is via ING verzekerd bij [gedaagde] voor rechtsbijstandsverzekerd en heeft dekking voor onderwerpen die vallen onder de Module Consument, Module Wonen, Module Verkeer en Module Werk, inkomen en pensioen. Het geschil in deze procedure gaat over de vraag of [gedaagde] dekking moet verlenen op basis van de Module Werk, inkomen en pensioen.
3.6.
De Module Werk, inkomen en pensioen is geregeld vanaf artikel 13.4 van de polisvoorwaarden (versie juli 2021) van de ING. In artikel 13.4.1.1. ‘Conflicten over uw arbeidsovereenkomst’ staat:
[gedaagde] verleent u rechtsbijstand bij conflicten die verband houden met of voortvloeien uit:
 Uw arbeidsovereenkomst
 Uw aanstelling als ambtenaar
 De rechtspositie die bij deze arbeidsovereenkomst of aanstelling hoort.
Het gaat hier bijvoorbeeld om conflicten over ontslag, salaris of andere arbeidsvoorwaarden.
Informatieplicht
3.7.
[eiser] heeft op 4 oktober 2023 dekking gevraagd onder zijn rechtsbijstandsverzekering. Bij de aanvraag geeft hij aan dat hij in loondienst werkt en dat de aard van de zaak een arbeidsgeschil betreft. [eiser] heeft bij de aanvraag de volgende documenten ingediend:
  • Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2021
  • De beschikking van het Hof Den Haag van 20 december 2022
3.8.
In het door [eiser] verstrekte proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter, heeft de kantonrechter een AN Admission Agreement als uitgangspunt genomen. De kantonrechter noemt dit een driepartijen-overeenkomst tussen [bedrijf 2] , [vennootschap eiser] B.V. als [bedrijf 2] Partner en [eiser] in persoon als [bedrijf 2] Professional.
Op 9 oktober 2023 vraagt [gedaagde] om nadere informatie om te kunnen beoordelen of de gemelde kwestie onder de dekking valt. Zo vraagt [gedaagde] om een kopie van de arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft geen nadere stukken, zoals bijvoorbeeld de in het proces-verbaal genoemde AN Admission Agreement, aan [gedaagde] ter beschikking gesteld. Dit omdat het volgens [eiser]
“niet aan [gedaagde] als rechtsbijstandverzekeraar is om de stukken te controleren, maar aan de advocaat die de zaak behandelt” [1] . [eiser] verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag. [2]
Deze uitspraak verschilt van het geschil tussen partijen in deze zaak in die zin dat het in de Haagse zaak niet ter discussie stond of het ging om een onder de overeenkomst gedekt evenement. Die vraag is in het onderhavige geschil nog niet beantwoord.
[gedaagde] mag beoordelen of een claim onder de dekking valt van haar polis. Op grond van de wet (artikel 7:941 lid 2 BW) en de polis (artikel 4.1.) mag [gedaagde] daarom om informatie vragen die ziet op die kwestie. [eiser] had dit verzoek niet zonder meer terzijde mogen schuiven.
De beschikbare documenten voor de beoordeling of er dekking is
3.9.
Naast de documenten die bij de dekkingsaanvraag waren overgelegd (zie overweging 3.7.) heeft [eiser] aan [gedaagde] later nog processtukken toegezonden die betrekking hebben op een provisionele vordering die is ingesteld in zaken tegen (voormalig) bestuurders van [bedrijf 1] en tegen de toenmalige voorzitter van de RvC van [bedrijf 1] (prod. 9 van de zijde van [eiser] , betrekking hebbend op een procedure voor de rechtbank Noord-Holland).
Op basis van deze productie en de onder 3.7 genoemde stukken leidt de voorzieningenrechter het volgende af:
  • De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard, vanwege een in de AN Admission Agreement opgenomen arbitragebeding. Het Gerechtshof heeft de beslissing van de kantonrechter bevestigd. Bij de Hoge Raad is cassatie ingesteld, die slechts betrekking heeft op de vraag of de overheidsrechter bevoegd is. Bij de Hoge Raad ligt de vraag of tussen [eiser] en [bedrijf 2] een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, dus niet voor.
  • De processtukken (de provisionele vorderingen die zijn ingesteld tegen de (voormalig) bestuurders van [bedrijf 1] en lid van de RvC) zien op schadevergoedingsprocedures vanwege vermeende persoonlijke aansprakelijkheid van deze personen op grond van onrechtmatig handelen. Deze procedure ziet daarmee ook niet direct op de vraag of tussen [eiser] en [bedrijf 2] een arbeidsovereenkomst bestaat.
3.10.
Hiervoor is al overwogen dat het aan [eiser] is om voldoende informatie te verstrekken op basis waarvan [gedaagde] kan beoordelen of sprake is van een onder de overeenkomst gedekte kwestie. Uit de in het geding gebrachte stukken kan echter worden afgeleid dat de juridische vraag of er tussen [eiser] en [bedrijf 2] een arbeidsovereenkomst bestaat, niet direct ter beantwoording voorligt bij de Hoge Raad of de rechtbank Noord-Holland. Zelfs al dat wel zo zou zijn, dan nog kan niet zonder meer worden geoordeeld dat het geschil tussen [eiser] en [bedrijf 2] onder de dekking van zijn rechtsbijstandverzekering valt. Aan die vraag komt de voorzieningenrechter echter niet eens toe.
De voorzieningenrechter concludeert dat op basis van de verstrekte informatie [gedaagde] de dekking heeft mogen weigeren.
3.11.
De vermoedens van [eiser] dat het feit dat [gedaagde] geen dekking geeft ook te maken heeft met de invloed die [bedrijf 3] als grootaandeelhouder van [gedaagde] in deze kwestie uitoefent, zijn niet hardgemaakt en leiden dus niet tot een ander oordeel. Ook de stelling van [eiser] dat er door deze gang van zaken voor [eiser] een onoverkomelijke feitelijke of financiële drempel wordt gecreëerd in de gang naar de overheidsrechter wordt gepasseerd. Partijen hebben een overeenkomst gesloten waar [eiser] en andere verzekerden maandelijks premie voor betalen en waar voorwaarden voor gelden wil er dekking verleend worden. In dit kortgeding is niet aannemelijk geworden dat die gang van zaken in strijd zou zijn met het Europees recht.
Conclusie
3.12.
[eiser] heeft in dit kort geding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] op dit moment de declaraties van de advocaat moet vergoeden. Omdat de vordering wordt afgewezen behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen motivering.
Proceskosten
3.13.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt begroot:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00
3.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis begroot op € 1.755,00,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in tegenwoordigheid van mr. H.E. Weeda, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
HW (5330)

Voetnoten

1.Productie 4 bij dagvaarding.
2.Rechtbank Den Haag 15 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12005.