Op de verzekeringsovereenkomst tussen partijen is de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing. Art. 4:67 Wft luidt, voor zover van belang:
“Een rechtsbijstandverzekeraar draagt er zorg voor dat in de overeenkomst inzake de rechtsbijstanddekking uitdrukkelijk wordt bepaald dat het de verzekerde vrij staat een advocaat of een andere rechtens bevoegde deskundige te kiezen indien: (a) een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige wordt verzocht de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen […]”
Artikel 4:67 Wft is gebaseerd op artikel 4 lid 1 van Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (Publicatieblad Nr. L 185 van 04/07/1987; hierna: Richtlijn 87/344). Deze bepaling luidt, voor zover van belang:
“In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat (a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen […]”
Voor de uitleg van artikel 4:67 Wft is daarom ook van belang hoe artikel 4 lid 1 van Richtlijn 87/344 in Europese rechtspraak wordt uitgelegd en toegepast. Voor de beoordeling van deze zaak acht de kantonrechter vooral de arresten in de zaken Sneller, Massar en Vlaamse Balies van belang. In het arrest Snellerheeft het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ EU) vastgesteld dat rechtsbijstandverzekerden een recht op vrije advocaatkeuze hadden, gekoppeld aan een gerechtelijke of administratieve procedure, ongeacht of zij verder kunnen worden bijgestaan door interne juristen van de verzekeraar. In het arrest Massarheeft het HvJ EU bepaald dat de Nederlandse ontslagprocedure bij het UWV geldt als een administratieve procedure in de zin van artikel 4 van Richtlijn 87/344 en dat de uitleg van het begrip „administratieve procedure” of het begrip „gerechtelijke procedure” niet kan worden beperkt door een onderscheid te maken tussen de voorbereidende fase en de besluitfase van een gerechtelijke of administratieve procedure. In het arrest Vlaamse Baliesheeft het HvJ EU nogmaals benadrukt dat het begrip (gerechtelijke of administratieve) procedure ruim moet worden uitgelegd. Hieronder valt niet alleen de fase van het beroep voor een gerecht in eigenlijke zin, maar ook de fase die daaraan voorafgaat en tot een gerechtelijke fase kan leiden. Verder heeft het HvJ EU in dat arrest overwogen:
“34 Evenzo betekent het feit dat de buitengerechtelijke bemiddelingsprocedure niet bij een rechterlijke instantie is gevoerd evenmin dat zij kan worden uitgesloten van het begrip “gerechtelijke procedure” […]
35 Een dergelijke bemiddelingsprocedure kan immers leiden tot een akkoord tussen de betrokken partijen, dat reeds op verzoek van slechts één van hen door een rechterlijke instantie kan worden gehomologeerd. Bovendien is deze rechterlijke instantie in het kader van de homologatieprocedure gebonden aan de inhoud van dat akkoord zoals vastgesteld door de partijen tijdens de bemiddeling, tenzij dit akkoord strijdig is met de openbare orde […].
36 Hieruit volgt dat het akkoord dat de partijen hebben gesloten, ongeacht of het voortvloeit uit een gerechtelijke dan wel een buitengerechtelijke bemiddeling, tot gevolg heeft dat de bevoegde rechterlijke instantie die dit akkoord homologeert daaraan gebonden is en dat bedoeld akkoord, nadat het uitvoerbare kracht heeft verkregen, dezelfde gevolgen heeft als een vonnis.
37 In die omstandigheden lijkt de rol van de advocaat of de vertegenwoordiger zelfs belangrijker te zijn in het kader van een bemiddeling dan in het kader van een bij een bestuursorgaan gemaakt bezwaar als bedoeld in punt 27 van dit arrest, waarvan de uitkomst niet bindend is voor een eventuele latere administratieve instantie, noch voor een bestuursrechter.
38 In het kader van een procedure die de rechtspositie van de verzekeringnemer definitief kan vaststellen zonder dat er een reële mogelijkheid bestaat om deze positie te wijzigen door middel van een beroep in rechte, heeft de verzekeringnemer behoefte aan rechtsbescherming, en gelet op de gevolgen van de homologatie van het uit de bemiddeling voortvloeiende akkoord zullen de belangen van de verzekeringnemer die een beroep doet op bemiddeling beter worden beschermd indien hij zich kan beroepen op […] recht op vrije keuze van de vertegenwoordiger, net zoals een verzekeringnemer die zich rechtstreeks tot de rechter zou wenden.
36 Hieruit volgt dat het akkoord dat de partijen hebben gesloten, ongeacht of het voortvloeit uit een gerechtelijke dan wel een buitengerechtelijke bemiddeling, tot gevolg heeft dat de bevoegde rechterlijke instantie die dit akkoord homologeert daaraan gebonden is en dat bedoeld akkoord, nadat het uitvoerbare kracht heeft verkregen, dezelfde gevolgen heeft als een vonnis.
[…]
41 Bovendien moedigt het Unierecht zelf het gebruik van bemiddelingsprocedures aan[…]. Het zou dus incoherent zijn indien het Unierecht het gebruik van dergelijke methoden zou aanmoedigen en tegelijkertijd de rechten zou beperken van justitiabelen die besluiten om een beroep te doen op deze methoden.
42 Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 201, lid 1, onder a), van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde begrip „gerechtelijke procedure” ook betrekking heeft op een procedure voor gerechtelijke of buitengerechtelijke bemiddeling waarbij een rechterlijke instantie betrokken is of kan zijn, hetzij bij het inleiden van deze procedure hetzij na afloop ervan.”