ECLI:NL:RBMNE:2023:6437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/16/559501
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectief van kinderen in het kader van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, te weten [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De rechtbank heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (GI) en de moeder beoordeeld. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, maar wonen apart. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en verblijven in een gezinshuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd en dat de GI heeft geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt, maar in het gezinshuis. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd tot 3 november 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 4]. De moeder heeft verzocht om een beoordelingsboog van de GI, maar dit verzoek is afgewezen omdat de GI al een evaluatie heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers:
C/16/559501 / JE RK 23-1216 (conflictbehandeling)
C/16/563037 / JE RK 23-1644 (verlenging ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] )
C/16/563011 / JE RK 23-1639 (verlening ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige 4] en [minderjarige 1] )
Datum uitspraak: 22 november 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken (met kenmerken C/16/563037 en C/16/563011) van:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de GI,
over de kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ( [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 1] ( [minderjarige 2] );
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2014 in [geboorteplaats 1] ( [minderjarige 3] );
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2016 in [geboorteplaats 1] ( [minderjarige 4] ).
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van der Salm,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
en in de zaak (met kenmerk: C/16/559501) van:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. van der Salm,
tegen
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen de GI,
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
In de procedure met kenmerk C/16/559501 heeft de kinderrechter eerder een beschikking gegeven op 23 augustus 2023. Voor het verloop van die procedure tot die datum verwijst de rechtbank naar de beschikking van 23 augustus 2023.
1.2.
In de procedures met kenmerk C/16/563037 en C/16563011 heeft de kinderrechter eerder een beschikking gegeven op 30 oktober 2023. Voor het verloop van die procedures tot die datum verwijst de rechtbank naar de beschikkingen van 30 oktober 2023.
1.3.
In alle procedures heeft de rechtbank vervolgens de volgende stukken ontvangen:
 de Evaluatie SAVE-rapportage van de GI met bijlage van 9 augustus 2023, ondertekend op 20 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op
20 oktober 2023;
 het e-mailbericht van de moeder van 26 oktober 2023;
 het e-mailbericht van de GI van 10 november 2023 met bijlagen;
 de brief van de GI van 14 november 2023.
1.4.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige 1] om zijn mening over de verzoeken gevraagd. De rechtbank heeft van hem op 27 september 2023 een brief ontvangen. De voorzitter van de meervoudige kamer, tevens kinderrechter, heeft op 10 november 2023 met [minderjarige 1] gesproken.
1.5.
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer van deze rechtbank besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 15 november 2023. Daarbij waren aanwezig: de moeder met haar advocaat en mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet naar de zitting gekomen.
1.6.
De rechtbank heeft op 22 november 2023 een beslissing genomen. Partijen konden daarover vanaf 12.00 uur met de griffie bellen. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De belangrijke feiten

2.1.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.2.
De ouders wonen apart van elkaar.
2.3.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 4] wonen in een gezinshuis. Sinds 19 februari 2023 verblijven zij in het huidige gezinshuis in [plaats] .
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 4] zijn bij beschikking van 5 augustus 2022 voorlopig onder toezicht gesteld en er is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg verleend.
2.6.
Bij beschikking van 3 november 2022 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld van de GI tot 3 november 2023.
2.7.
Bij beschikking van 3 november 2022 is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 3 november 2023 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 mei 2023.
2.8.
Bij beschikking van 3 mei 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] verlengd tot 3 november 2023 en daarbij is de verblijfplaats van [minderjarige 1] gewijzigd naar een verblijf in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.9.
Op 30 oktober 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (ambtshalve) verlengd voor de duur van drie weken, tot 24 november 2023. Ook is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] en [minderjarige 1] verlengd voor de duur van drie weken, tot 24 november 2023. De verzoeken zijn voor het overige aangehouden.
2.10.
De moeder heeft nog twee kinderen uit het huwelijk met de heer [C] :
  • [minderjarige 5], geboren op [geboortedatum 5] 2007 in [geboorteplaats 1] ( [minderjarige 5] );
  • [minderjarige 6], geboren op [geboortedatum 6] 2009 in [geboorteplaats 1] ( [minderjarige 6] ).
2.11.
[minderjarige 5] en [minderjarige 6] staan ook onder toezicht van de GI.
2.12.
De moeder heeft met haar huidige partner de heer [D] ook een kind gekregen:
-
[minderjarige 7], geboren op [geboortedatum 7] 2023 in [geboorteplaats 2] .
2.13.
[minderjarige 5] , [minderjarige 6] en Jayson wonen ook bij de moeder.

3.De verzoeken

3.1.
De rechtbank moet een beslissing nemen op de volgende verzoeken:
1. het aangehouden (subsidiaire) verzoek van de moeder om de GI te verplichten om binnen vier weken na het uitbrengen van de beschikking een onderbouwde beoordelingsboog op schrift te stellen waarbij wordt beoordeeld in hoeverre sprake kan zijn van terugplaatsing van [minderjarige 4] bij moeder en limitatief de voorwaarden om over te gaan tot terugplaatsing zullen worden opgesomd, welke objectief en toetsbaar dienen te zijn, en binnen de macht van de moeder zullen moeten liggen om hieraan te voldoen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag of dagdeel dat de GI hier niet aan zal voldoen;
2. het aangehouden deel van de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te verlengen voor de duur van één jaar, dat is tot 3 november 2024;
3. het aangehouden deel van het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] in een accommodatie jeugdhulp-aanbieder te verlengen voor de duur van één jaar, dat is tot 3 november 2024.

4.De standpunten

4.1.
De vader heeft geen verweer gevoerd.
4.2.
De moeder is het eens met het verzoek om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen. Ook heeft zij geen verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . De moeder is het niet eens met het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] te verlengen. De rechtbank zal het standpunt van de moeder bespreken onder het kopje ‘beoordeling van de verzoeken’.
4.3.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij zijn ouders en zijn zussen erg mist. Hij ziet zijn vader helemaal niet meer. [minderjarige 1] wil graag meer contact met zijn moeder. Hij wil het liefst thuis wonen. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij kan volgen waarom de GI van mening is dat hij beter in het gezinshuis kan blijven wonen.

5.De beoordeling van de verzoeken

Verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 2] en [minderjarige 3]5.1. De rechtbank zal het resterende deel van het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen tot 3 november 2024.
Door de ouders is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling. [1] [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De GI heeft tijdens de zitting verklaard dat de zorgen de afgelopen weken juist zijn toegenomen. Een aantal weken geleden is de politie bij de moeder aan de deur geweest met de mededeling dat [minderjarige 3] via social media contact zou hebben met oudere mannen waarbij er ook gesproken wordt over het eventueel sturen van naaktfoto’s. De rechtbank vindt dit net als de GI zeer zorgelijk. Volgens de GI heeft de moeder de GI hier niet van op de hoogte gesteld, maar kwam de GI hier enkele weken later zelf achter. Hierdoor kon er niet adequaat gereageerd worden door bijvoorbeeld hulpverlening en begeleiding voor [minderjarige 3] in te zetten. De rechtbank benadrukt dat het van groot belang is dat de moeder juist de samenwerking opzoekt met de GI en dat zij eerlijk en transparant is. Alleen dan krijgt de GI een goed beeld van de situatie en kan de juiste hulpverlening worden ingezet. Als de GI dergelijke zorgelijke situaties via een andere weg moet vernemen schaadt dit juist het vertrouwen. Dit is niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 1] en [minderjarige 4]5.2. De rechtbank zal het resterende deel van het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] verlengen tot 3 november 2024. Door de ouders is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling. [2] [minderjarige 1] en [minderjarige 4] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Een belangrijk doel van de ondertoezichtstelling was dat [minderjarige 1] en [minderjarige 4] een (emotioneel en fysiek) veilige, rustige, stabiele en voorspelbare opvoedingsomgeving zouden krijgen. Dit hebben zij nu gevonden in het gezinshuis. Daar hebben zij het afgelopen jaar fysiek en emotioneel groei laten zien. Bij de ouders is onvoldoende groei zichtbaar om dit voor [minderjarige 4] en [minderjarige 1] thuis te realiseren. Omdat de andere doelen nog onvoldoende zijn behaald is een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
5.3.
De doelen van de ondertoezichtstelling voor de komende periode zijn als volgt:
- het inzetten van hulpverlening voor [minderjarige 1] (bijvoorbeeld een kindertherapeut) om alle gebeurtenissen van de afgelopen jaren te verwerken en om het besluit dat hij niet terugkeert naar huis een plek te kunnen geven en zijn zelfvertrouwen te versterken;
- de ontwikkeling van [minderjarige 4] blijven monitoren. Nu er een stabielere situatie is gecreëerd, onderzoeken of er verdere hulpverlening voor hem noodzakelijk is en wat er nodig is om [minderjarige 4] zo optimaal mogelijk te laten ontwikkelen;
- doordat de moeder zich niet kan vinden in het perspectiefbesluit van de GI wordt gezien dat [minderjarige 1] en [minderjarige 4] klem zitten doordat zij verschillende boodschappen krijgen. Onderzocht moet worden of er een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming ingediend kan worden naar de gezag situatie van de ouders;
- in de thuissituatie het voortzetten van hulpverlening. Van belang is hierbij dat onderzocht wordt welke partij op de lange termijn begeleiding in huis kan bieden. Daarbij is het van belang om de draagkracht van de moeder te blijven monitoren;
- aan de ouders het dringende advies blijven geven om een persoonlijkheids-onderzoek te ondergaan, zodat duidelijk wordt welke hulpverlening het beste aansluit bij het gezin. Dit biedt daarnaast handvatten voor het verdere traject;
- de rol die de vader in het leven van de kinderen wil en kan spelen moet duidelijk worden.
Het wettelijk kader ten aanzien van het perspectiefbesluit
5.4.
Uit de uitspraak van 1 september 2023 van de Hoge Raad blijkt dat de GI gedurende de uithuisplaatsing tot het standpunt kan komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is en dat het opgroeiperspectief van het kind ergens anders ligt. [3] Dit standpunt van de GI wordt in de praktijk aangeduid als ‘perspectiefbesluit’. In deze zaak heeft de GI het besluit genomen dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] niet meer bij de ouders ligt, maar in het gezinshuis.
5.5.
De bedoeling van de wetgever is dat de GI in dat geval overweegt om de rechter te verzoeken over te gaan tot beëindiging van het gezag. In de praktijk komt echter voor dat niet om beëindiging van het gezag wordt verzocht en het besluit doorwerkt in de praktijk. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een terugkeer van het kind naar de ouder(s). Hoewel het perspectiefbesluit duidelijkheid kan bieden, heeft het als zodanig geen wettelijke grondslag. De wet verbindt daaraan geen rechtsgevolgen en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit voor beoordeling aan de rechter voor te leggen. Wel zijn er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van de minderjarige een rol speelt. De ouder(s), het kind en de pleegouders hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie. Een verschil van mening tussen de ouder(s) en de GI over het opgroeiperspectief van het kind zal ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
5.6.
De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat een perspectiefbesluit volgens de Hoge Raad ook aan het rechterlijk oordeel kan worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. De beslissing op de verzoeken van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] is een maatregel die (mede) samenhangt met het perspectiefbesluit. De rechtbank zal zich hierover daarom hierna uitlaten.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1] en opgroeiperspectief5.7. Hoewel de ouders en de GI geen verschil van mening hebben over het perspectief van [minderjarige 1] , zal de rechtbank het perspectief toetsen. Het bepalen van het opgroeiperspectief is immers zeer ingrijpend, wat toetsing door de rechtbank vereist. Op basis van de stukken en de toelichting tijdens de zitting is de rechtbank van oordeel dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] niet meer bij de moeder of de vader ligt, maar in het gezinshuis. De rechtbank zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Dat is tot 3 november 2024. De rechtbank zal de beslissing hierna toelichten.
5.8.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Hij is niet meer in contact met de GI en weigert medewerking te verlenen aan hulpverlening. De GI heeft de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] stopgezet omdat de vader niet kwam opdagen bij omgangs-afspraken en dit voor veel teleurstelling en onrust zorgde bij [minderjarige 1] . Op dit moment heeft de vader helemaal geen contact met de GI en [minderjarige 1] . De rechtbank vindt dit zeer schadelijk voor [minderjarige 1] en is van oordeel dat alleen al hierdoor een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader niet meer aan de orde is.
5.9.
De moeder is het eens met de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Zij geeft aan dat het niet haalbaar is dat [minderjarige 1] terug naar huis komt. De GI ziet ook geen mogelijkheid voor terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder. [minderjarige 1] heeft ernstige gedragsproblemen en is getuige geweest van huiselijk geweld en heeft te maken gehad met emotionele verwaarlozing. Ondanks de inzet van vele soorten intensieve hulpverlening is het de moeder niet gelukt om de situatie voldoende te verbeteren. De moeder is door de zorg voor de andere kinderen en haar eigen problematiek overbelast en kan daarom niet ook nog voor [minderjarige 1] zorgen. [minderjarige 1] heeft met de moeder begeleide omgang. Tijdens de omgang wordt gezien dat [minderjarige 1] minder aandacht krijgt van de moeder dan [minderjarige 4] , waardoor [minderjarige 1] meer negatieve aandacht gaat vragen. Ook accepteert [minderjarige 1] geen grenzen van de moeder en laat hij tijdens de begeleide omgang meer zelfbepalend gedrag zien en is hij nauwelijks aan te sturen. De rechtbank vindt dit zorgelijk.
5.10.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat hij opgroeit in het gezinshuis. Een belangrijk doel van de ondertoezichtstelling is dat [minderjarige 1] een emotioneel en fysiek veilige, rustige en stabiele opvoedingsomgeving heeft. In het gezinshuis wordt dit aan hem geboden. [minderjarige 1] heeft het afgelopen jaar in het gezinshuis een goede ontwikkeling laten zien. Het lukt hem steeds beter om zichzelf uit te speken en een eigen mening te vormen. Hoewel het negatieve zelfbeeld van [minderjarige 1] nog steeds aanwezig is, kan hij wel beter zijn onzekerheden uitspreken. Ook bloeit [minderjarige 1] op van de individuele aandacht die hij krijgt in het gezinshuis.
5.11.
[minderjarige 1] heeft erg veel behoefte aan duidelijkheid over de vraag waar hij zal opgroeien. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat hij deze duidelijkheid zo snel mogelijk krijgt en onderschrijft het standpunt van de GI dat het perspectief van [minderjarige 1] in het gezinshuis ligt. Dit betekent concreet dat [minderjarige 1] dat de GI niet meer werkt aan beëindiging van de uithuisplaatsing en de GI geen hulp meer zal inzetten om [minderjarige 1] bij één van de ouders te laten wonen. Wel blijven de vader en de moeder de ouders van [minderjarige 1] en is het (in beginsel) in het belang van [minderjarige 1] dat hij nog wel (enig) contact heeft met zijn beide ouders. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI de taak dit goed te begeleiden en voor iedere ouder een eigen omgangsregeling vast te stellen die passend is bij de mogelijkheden. Op dit moment kiest de vader ervoor om geen contact te willen met [minderjarige 1] . Mocht de vader hier anders over gaan denken en toch contact willen met [minderjarige 1] , dan kan hij volgens de GI altijd contact met hen opnemen. Daarbij is het dan wel van groot belang dat de vader in contact komt, blijft en de afspraken altijd nakomt.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 4] en opgroeiperspectief5.12. Op basis van de stukken en de toelichting tijdens de zitting is de rechtbank van oordeel dat het opgroeiperspectief van [minderjarige 4] ook niet meer bij de moeder of de vader ligt, maar in het gezinshuis. De rechtbank zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Dat is tot 3 november 2024. De rechtbank zal de beslissing hierna toelichten.
5.13.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Hij is niet meer in contact met de GI en weigert medewerking te verlenen aan hulpverlening. De GI heeft de omgang tussen de vader en [minderjarige 4] stopgezet omdat de vader niet kwam opdagen bij omgangs-afspraken en dit voor veel teleurstelling en onrust zorgde bij [minderjarige 4] . Op dit moment heeft de vader helemaal geen contact met de GI en [minderjarige 4] . De rechtbank vindt dit zeer schadelijk voor [minderjarige 4] en is van oordeel dat alleen al hierdoor een terugplaatsing van [minderjarige 4] bij de vader niet meer aan de orde is.
5.14.
De moeder is het niet eens met de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] . Zij is er altijd vanuit gegaan dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 4] tijdelijk was en dat hij weer bij haar zou komen wonen. Vanaf het begin van de uithuisplaatsing heeft de moeder er alles aan gedaan om de situatie te verbeteren en meegewerkt met de hulpverlening. Desondanks heeft de GI in juni 2023 het besluit genomen dat het perspectief van [minderjarige 4] niet meer bij de ouders ligt. Dit is voor de moeder onbegrijpelijk nu zij openstaat voor advies en begeleiding. Uit het verslag van NIKA blijkt ook dat de moeder leerbaar is. De moeder heeft meerdere malen aan de GI gevraagd wat zij moet doen om [minderjarige 4] weer thuis te kunnen laten wonen, maar een duidelijk en concreet antwoord heeft zij nooit gekregen. Dit is voor de moeder heel moeilijk. [minderjarige 4] is nog erg jong en gehecht aan zijn moeder. De moeder en [minderjarige 4] missen elkaar heel erg. Zij wil daarom dat er nog wel gewerkt wordt aan een terugkeer naar huis. De moeder begrijpt dat [minderjarige 4] niet van de één op andere dag naar huis kan. Daarom verzoekt de moeder om de machtiging tot uithuisplaatsing hooguit te verlengen voor de duur van twee of drie maanden. Dan kan de thuisplaatsing goed worden voorbereid.
5.15.
De rechtbank vindt het positief dat de moeder meewerkt aan de hulpverlening en zich inzet om de situatie voor de kinderen te verbeteren. Dat is een compliment waard. De rechtbank ziet ook dat dit extra complex is doordat de vader uit het contact met de GI is gegaan en niet meewerkt aan de hulpverlening. Dat maakt het voor de moeder erg zwaar. Hoewel de rechtbank hier begrip voor heeft, is een thuisplaatsing van [minderjarige 4] naar het oordeel van de rechtbank niet meer aan de orde. De zorgen zijn hiervoor te groot. [minderjarige 4] heeft een sociale-angststoornis en forse hechtingsproblematiek wat zich uit in angstig en opstandig gedrag. De GI heeft verklaard dat [minderjarige 4] in het gezinshuis veel aandacht en structuur nodig heeft. Hij kan bijvoorbeeld niet samen eten met anderen en zijn dag is per kwartier voor hem uitgestippeld. [minderjarige 4] heeft het nodig dat hij precies weet wat er gaat gebeuren. Als dit niet duidelijk is gaat hij schreeuwen, slaan en schoppen. Ook slaapt hij extreem lang. Sinds kort begint [minderjarige 4] nare herinneringen te benoemen die hij heeft meegemaakt in het verleden in het gezin bij de vader en de moeder. Hiervoor is ook extra begeleiding nodig. Daarnaast wordt in het gezinshuis gezien dat [minderjarige 4] voor en na de omgang met de moeder onrustig is. Dit wordt waarschijnlijk niet veroorzaakt door het handelen van de moeder tijdens de omgang, maar de omgang met de moeder triggert iets bij [minderjarige 4] . Hij heeft dan soms uren driftbuien in het gezinshuis. De GI wil hiervoor ook passende hulp inzetten.
5.16.
Uit het voorgaande blijkt dat [minderjarige 4] een zeer hoge opvoedvraag heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan de moeder deze specifieke en intensieve zorg voor [minderjarige 4] niet bieden. De moeder heeft immers naast haar eigen problematiek, nog vijf andere kinderen thuis wonen die vragen om veel aandacht. Op dit moment geeft de moeder aan dat zij overbelast is. Dit blijkt ook uit het verslag van NIKA. Hoewel het de moeder gelukt is om zich meer bewust te worden van haar eigen handelen en de invloed daarvan op [minderjarige 4] , kan zij dit nog onvoldoende in gedrag richting hem omzetten. Uit het verslag blijkt dat dit mogelijk komt door overbelasting in combinatie met een hoog niveau van stress. Thuis spelen veel problemen die zorgen voor verdriet en stress bij de moeder. Alleen al thuis het gezin draaiende houden is een grote taak en zorgt voor een overvol hoofd bij de moeder, waardoor zij onvoldoende kan profiteren van behandeling. Vervolg van de behandeling heeft daardoor volgens NIKA geen meerwaarde, gezien alle andere hulpverlening die in het gezin al betrokken is en die gericht is op begeleiding in plaats van behandeling.
5.17.
De rechtbank verwacht niet dat de situatie nog wezenlijk zal veranderen. Hoewel de moeder meewerkt aan de hulpverlening, heeft dit nog niet tot voldoende resultaat geleid. Sinds de GI betrokken is bij het gezin is er al veel hulpverlening ingezet, waaronder: [hulpverlener 1] , [hulpverlener 2] , [hulpverlener 3] , [hulpverlener 4] , [hulpverlener 5] , [hulpverlener 6] ( [hulpverlener 6] ), [hulpverlener 7] , [hulpverlener 8] , [hulpverlener 9] , [hulpverlener 10] , [hulpverlener 11] , begeleiding door het sociaal team, de William Schrikker Stichting en de inzet van [hulpverlener 12] . Ondanks de inzet van al deze trajecten is de thuissituatie niet stabiel en blijven er zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de thuiswonende kinderen.
5.18.
[minderjarige 4] heeft net als [minderjarige 1] veel behoefte aan duidelijkheid over de vraag waar hij zal opgroeien. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 4] dat hij deze duidelijkheid zo snel mogelijk krijgt en onderschrijft het standpunt van de GI dat het perspectief van [minderjarige 4] niet meer bij de ouders ligt, maar in het gezinshuis. Dit betekent concreet dat de GI niet meer werkt aan thuisplaatsing en geen hulp meer zal inzetten op het wonen van [minderjarige 4] bij één van de ouders. Wel blijven de vader en de moeder de ouders van [minderjarige 4] en is het (in beginsel) in het belang van [minderjarige 4] dat hij nog wel (enig) contact heeft met zijn beide ouders. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI de taak dit goed te begeleiden en voor iedere ouder een eigen omgangsregeling vast te stellen die passend is bij de mogelijkheden. Op dit moment kiest de vader ervoor om geen contact te willen met [minderjarige 4] . Mocht de vader toch contact willen met [minderjarige 4] , kan hij volgens de GI altijd contact met hen opnemen. Daarbij is het dan wel van groot belang dat de vader in contact blijft en de afspraken altijd nakomt.
Het aangehouden verzoek van de moeder5.19. De rechtbank zal het aangehouden (subsidiaire) verzoek van de moeder afwijzen. De moeder vraagt de rechtbank om de GI te verplichten een beoordelingsboog op schrift te stellen waarbij wordt beoordeeld in hoeverre sprake kan zijn van terugplaatsing van [minderjarige 4] . Een beoordelingsboog kan door de GI worden ingezet om het perspectief van een kind te bepalen. De GI heeft dit echter al gedaan door middel van de inzet van het NIKA-traject. Ook is het perspectief van [minderjarige 4] door de GI al bepaald en de rechtbank heeft hierboven uitgelegd waarom zij de GI hierin volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder daarom geen belang meer bij haar verzoek.
Uitvoerbaarheid bij voorraad5.20. De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

6.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met kenmerk C/16/563037
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 3 november 2024;
In de zaak met kenmerk C/16/563011
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] tot 3 november 2024;
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder tot 3 november 2024;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met kenmerk C/16/559501
6.5.
wijst het verzoek van de moeder af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen (voorzitter),
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. A.C. van Waning, kinderrechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023 en schriftelijk uitgewerkt op 1 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 1:255 BW
3.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.