ECLI:NL:RBMNE:2023:6380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/624
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo-uitkering wegens schending inlichtingenplicht en inkomen uit loondienst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, waarbij de Tozo-uitkering van eiseres is herzien en een bedrag van € 9.170,52 is teruggevorderd. Eiseres had een eenmanszaak en ontving in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 ook inkomen uit loondienst. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, die stelt dat zij geen inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en dat haar onderneming verlies heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij inkomsten uit loondienst ontving, wat van invloed was op haar recht op de Tozo-uitkering.

De rechtbank overweegt dat de Tozo een noodvoorziening is voor zelfstandige ondernemers die door de coronamaatregelen in financiële problemen zijn gekomen. De Tozo-uitkering is bedoeld om in het levensonderhoud te voorzien, en de rechtbank stelt vast dat het inkomen uit loondienst van eiseres in de relevante periode hoger was dan de bijstandsnorm. Hierdoor kon eiseres in haar levensonderhoud voorzien en was de terugvordering van de Tozo-uitkering gerechtvaardigd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.P. Flinterman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W.A. Notenboom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 4 juli 2022 (primaire besluit) van verweerder. In dit besluit heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) over de periode van 1 april 2021 tot en met 1 september 2021 herzien en een bedrag van € 9.170,52 teruggevorderd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. Met het bestreden besluit van 20 december 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiseres heeft een eenmanszaak, [eenmanszaak] . Sinds 1 september 2020 heeft eiseres tevens inkomen uit loondienst ontvangen op grond van haar dienstverband bij V.O.F. [bedrijf] . In de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 heeft zij op grond van dit dienstverband de volgende netto inkomsten ontvangen:
  • April: € 1.583,88
  • Mei: € 2.285,22
  • Juni: € 1.582,08
  • Juli: € 1.842,25
  • Augustus: € 1.662,85
  • September: € 1.603,56
5. Eiseres heeft op 23 april 2021 en op 2 juli 2021 respectievelijk een Tozo 4 en Tozo 5 uitkering aangevraagd. In de aanvragen heeft eiseres vermeld dat zij geen “inkomsten uit of in verband met arbeid (loon, uitkering)” heeft. In de besluiten van 29 april 2021 en 15 juli 2021 heeft verweerder deze uitkering ter hoogte van € 1.541,- per maand toegekend voor de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021.
6. Verweerder heeft een steekproef gedaan en eiseres om extra informatie gevraagd over haar onderneming en loonstroken van [bedrijf] opgevraagd. Uit Suwinet is gebleken dat eiseres inkomsten uit loon heeft ontvangen die hoger waren dan de verstrekte Tozo 4 en 5 uitkering.
Standpunten van partijen
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat terecht de aan eiseres toegekende uitkering is herzien en het in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 verstrekte bedrag van € 9.170,52 is teruggevorderd omdat eiseres in deze periode inkomsten uit loon heeft ontvangen. De inkomsten uit loon bedragen in alle maanden in deze periode meer dan de door eiseres ontvangen Tozo uitkering, waardoor zij hier volgens verweerder geen recht op had. Eiseres heeft deze inkomsten bovendien niet heeft vermeld en heeft dan ook de informatieplicht op grond van artikel 17 van de Participatiewet (Pw) geschonden. Verweerder is bovendien van mening dat geen sprake is van dringende redenen waardoor van een terugvordering moet worden afgezien.
8. Eiseres voert aan dat haar onderneming in 2021 verlies heeft geleden zijnde een bedrag van € 21.414,-. Er was dan ook sprake van een negatief inkomen. Ook met de inkomsten uit loondienst bedroeg haar inkomen minder dan de bijstandsnorm. Eiseres stelt dat dan ook dat zij in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 geen inkomen heeft ontvangen en dat zij dus niet haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft namelijk het loon gebruikt om de onderneming in leven te houden door de huur van het loon te betalen. De Tozo is door eiseres gebruikt voor het levensonderhoud In dit verband wijst zij op het inkomensbegrip zoals dit in de inkomstenbelasting wordt vermeld staat een netto inkomensbegrip betreft. Zij is dan ook van mening dat de Tozo onterecht is herzien en teruggevorderd.
9. De vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is of verweerder de Tozo-uitkering terecht heeft teruggevorderd.
Schending inlichtingenplicht
10. Eiseres is van mening dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat het inkomen dat zij heeft ontvangen is gebruikt voor de kosten van haar onderneming en dat het bedrijfsresultaat in 2021 negatief was.
11. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw, is eiseres verplicht om uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op haar arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Hieronder valt onder andere het loon.
12. De rechtbank overweegt dat bij de aanvraag van de Tozo-uitkering expliciet wordt gevraagd naar de “inkomsten uit of in verband met arbeid (loon, uitkering)”. Eiseres heeft bij deze aanvraag negatief beantwoord. Uit het aanvraagformulier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alle inkomsten van invloed kunnen zijn op het recht op Tozo. Voorts heeft eiseres ook gedurende de periode van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 niet aan verweerder medegedeeld dat zij inkomsten uit arbeid heeft ontvangen.. Door dit niet te doen heeft eiseres de inlichtingenplicht zoals hiervoor genoemd in 11. geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Inkomensbegrip Tozo
13. Eiseres stelt dat de inkomsten uit loondienst moeten worden verrekend met het negatieve bedrijfsresultaat van haar onderneming . Volgens eiseres gaat het in de Tozo namelijk om het netto inkomensbegrip van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
14. De rechtbank overweegt het volgende. De Tozo is een noodvoorziening voor zelfstandige ondernemers die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening.
15. Op grond van artikel 78f van de Pw is het mogelijk om af te wijken van de geldende Pw-bepalingen. Wel vloeit uit de Nota van Toelichting behorende bij de Tozo dat het uitgangspunt bij het vaststellen van het inkomen het inkomensbegrip van artikel 32 van de Pw is. Van dit uitgangspunt kan volgens artikel 6 van de Tozo wel worden afgeweken. Deze afwijking in artikel 6 van de Tozo ziet echter niet op het inkomen uit loondienst. De rechtbank overweegt dat eiseres inkomen heeft ontvangen uit loondienst, waarbij het inkomen moet worden vastgesteld aan de hand van de bepalingen van de Pw.
16. Inkomen uit arbeid in loondienst valt dus onder het inkomensbegrip zoals omschreven in artikel 32 van de Pw. De Tozo-uitkering die eiseres heeft ontvangen, is bedoeld om in haar levensonderhoud te voorzien, net als een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Op grond van artikel 19 van de Pw bestaat alleen recht op een Tozo-uitkering als het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm. De rechtbank overweegt dat de inkomsten uit loondienst, die eiseres in de maanden april 2021 tot en met september 2021 heeft ontvangen, hoger waren dan de bijstandsnorm. Hierdoor kon van eiseres worden verwacht dat zij in die maanden zelf in haar levensonderhoud kon voorzien. Volgens vaste rechtspraak bieden de artikelen 31 en 32 van de Pw geen ruimte om een negatief inkomen uit onderneming te verrekenen met een positief inkomen uit loondienst. [1] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht geen rekening heeft gehouden met het negatief inkomen uit het zelfstandig ondernemerschap van eiseres. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering moet afzien. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht de Tozo-uitkering heeft herzien en teruggevorderd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten