ECLI:NL:RBMNE:2023:6305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
UTR 22/4355
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom voor de verwijdering van een boothuis en saunafaciliteiten uit een dierenverblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2023, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren opgelegde last onder dwangsom aan eiseres. Deze last betreft de verwijdering van een boothuis en saunafaciliteiten uit een dierenverblijf. Eiseres, die het niet eens is met de opgelegde last, stelt dat het boothuis op basis van het overgangsrecht is toegestaan en dat het gebruik van het dierenverblijf als wellness niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de last onder dwangsom heeft opgelegd, omdat het boothuis op basis van het overgangsrecht gelegaliseerd is. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan en verklaart het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de last onder dwangsom komt te vervallen. Eiseres krijgt tevens een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.A. Brand),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren

(gemachtigde: H. Turan).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde-partij 1] uit [woonplaats] en [derde-partij 2] uit [woonplaats] (waarnemend gemachtigde: mr. A.Tsheichvili en mr. N.L. Bol)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd aan eiseres ter verwijdering van een boothuis (ook wel bijgebouw 1 genoemd) en ter verwijdering van de saunafaciliteiten (wellness) uit het dierenverblijf (ook wel bijgebouw 2 genoemd).
Het college is tot handhaving overgegaan naar aanleiding van het handhavingsverzoek van de derde-partijen. Zij hebben verzocht om handhaving omdat zij last hebben van de commerciële exploitatie van het perceel van eiseres als wellness door vermindering van privacy.
Eiseres is het niet eens met de last onder dwangsom. Zij stelt dat de aanwezigheid van het boothuis is toegestaan en ook dat het gebruik van het dierenverblijf voldoet aan de geldende bestemming (het bijgebouw wordt gebruikt als wellness maar ook als onderkomen voor haar Alpaca’s). Daarnaast doet eiseres voor de aanwezigheid van het boothuis en het gebruik van het dierenverblijf een beroep op het overgangsrecht. Bovendien vindt eiseres dat sprake is van bijzondere omstandigheden waarom van handhaving moet worden afgezien.

Procesverloop en feiten

1. Op 15 maart 2021 is door de derde-partijen een verzoek om handhaving ingediend. Aanleiding van dit verzoek was de verbouwing van het boothuis van eiseres tot verblijfsruimte.
1.1.
Op 19 maart 2021 is door een toezichthouder van de gemeente Wijdemeren (de gemeente) een controle uitgevoerd en geconstateerd dat het boothuis in strijd met het bestemmingsplan op die locatie aanwezig is en dat het gebruik van het dierenverblijf als wellness in strijd is met de in 1999 afgegeven vergunning voor een dierenverblijf. Op 23 juli 2021 is door het college een waarschuwing afgegeven dat sprake is van overtredingen en dat deze moeten worden beëindigd. Nadat de situatie onveranderd is gebleven heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom verstuurd. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze ingediend.
1.2.
Met het besluit van 10 december 2021 (het primaire besluit) heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
1.3.
Met het bestreden besluit van 21 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partijen hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Op de zitting waren aanwezig eiseres, de broer van eiseres de heer [A] , de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college, de derde-partijen en de gemachtigden van de derde-partijen.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader en geschil
2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.1.
Het bestuursorgaan is in het geval van een overtreding van een wettelijk voorschrift, in beginsel verplicht om daartegen handhavend op te treden. Of sprake is van een overtreding kan ook afhangen van de vraag of een partij een beroep kan doen op het overgangsrecht. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. [1]
2.2.
Is sprake van een overtreding dan kan slechts in geval van bijzondere omstandigheden het college van handhaving afzien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Bestemmingsplan [bestemmingsplan]
3. Op de locaties waar beide bijgebouwen staan geldt het Bestemmingsplan [bestemmingsplan] , onherroepelijk vastgesteld op 29 september 2011, en zijn de gronden bestemd ‘Agrarisch met waarden – Natuur en Landschapswaarden.’
Het boothuis
Last en het verwijt
4. De door het college opgelegde last onder dwangsom die voorligt betreft de last ten aanzien van het verwijderen van het boothuis. In de last staat: “
Bijgebouw 1 (voormalige boothuis) en de steigers volledig te verwijderen en verwijderd te houden”. De overtreding die eiseres wordt verweten betreft het bouwen en in stand houden van een bouwwerk zonder omgevingsvergunning en het handelen in strijd met het bestemmingsplan.
Overgangsrecht geldt
5. Het college heeft zich in het verweerschrift op het gewijzigde standpunt gesteld dat voor wat betreft de aanwezigheid van het boothuis het overgangsrecht geldt en dat het overgangsrecht bepaalt dat het bouwwerk (in zijn voormalige vorm) is gelegaliseerd. Het college heeft voor het overgangsrecht verwezen naar artikel 31.1 van het huidige overgangsrecht, maar ook naar artikel 30 van het oude bestemmingsplan Buitengebied II dat op 28 februari 1991 (oude bestemmingsplan) in werking is getreden. Het college heeft uit oude luchtfoto’s kunnen opmaken dat het aannemelijk is dat het boothuis al voor inwerkingtreding van het oude bestemmingsplan aanwezig was. Hierdoor kan eiseres (ook al is het boothuis zonder vergunning gebouwd) een rechtsgeldig beroep doen op het overgangsrecht.
5.1.
Doordat het bouwen en in stand houden van het (oorspronkelijke) boothuis op basis van het overgangsrecht mag is in zoverre geen sprake van een overtreding van het bestemmingsplan. De last ziet op het geheel verwijderen van het boothuis. Het voorgaande betekent echter dat het college niet bevoegd was om deze last onder dwangsom op te leggen. De beroepsgrond slaagt.
5.2.
Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden ten aanzien van het boothuis. De discussie over of er sprake is van een overtreding vanwege het gebruik of de verandering/vergroting van het boothuis en de uitbreiding met steigers en of deze moeten worden teruggebracht naar de oude staat is niet relevant, omdat de huidige last daar niet op ziet en sowieso te verstrekkend is. Als het college een nieuwe last zou willen opleggen omdat het boothuis ten onrechte (en in strijd met het overgangsrecht) vergroot is, dan wel omdat het gebruik van het boothuis in strijd is met het bestemmingsplan, dan moet daartoe alsnog onderzoek worden gedaan. Daarvoor leent deze procedure zich niet.
5.3.
Welke gevolgen dit oordeel heeft voor het bestreden besluit en de last onder dwangsom wordt hierna onder ‘conclusie en gevolgen’ besproken.
Het dierenverblijf
Last en het verwijt
6. Ten aanzien van het dierenverblijf is de volgende last opgelegd: “
Het strijdige gebruik van bijgebouw 2 als sauna te beëindigen en beëindigd te houden door alle sauna faciliteiten te verwijderen en het bijgebouw in overeenstemming met de in 1999 verleende vergunning voor een dierenverblijf.” Het college verwijt eiseres te handelen in strijd met de in 1999 verleende vergunning omdat het bouwwerk is vergund als dierenverblijf en niet als wellness. Bovendien is het gebruik als wellness in strijd met de bestemming uit het huidige bestemmingsplan.
6.1.
Eiseres stelt dat geen sprake is van strijd met de vergunning uit 1999 omdat al bij de bouw een wellness in het bijgebouw is gebouwd en dat bovendien de wellness ook wordt gebruikt als onderkomen voor haar Alpaca’s.
6.2.
De rechtbank begrijpt dit standpunt van eiseres onder meer als een beroep op het overgangsrecht.
6.3.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een overtreding van de vergunning uit 1999, dan wel of eiseres een beroep op het overgangsrecht toekomt is van belang om vast te stellen wat voor gebruik toen op basis van het toen geldende bestemmingsplan mogelijk was. Om deze reden heeft de rechtbank in haar zittingsagenda [2] het college gevraagd welke doelbestemming de grond had waarop in 1999 het dierenverblijf is vergund.
6.3.
Het college heeft ter zitting deze vraag van de rechtbank niet goed kunnen beantwoorden. Het college stelt dat het perceel daar waar nu het dierenverblijf staat toen de bestemming ‘natuur’ had. Op vragen van de rechtbank waar dit dan uit volgt werd verwezen naar de plankaart en gesteld dat het dierenverblijf op het perceel met kadastraal nummer [kadastraal nummer 1] staat en dat daarom per definitie sprake is van de bestemming ‘natuur.’ De rechtbank heeft echter concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan deze conclusie van het college. Dit omdat op de plankaart niet te zien is waar het dierenverblijf staat (op [kadastraal nummer 1] of [kadastraal nummer 2] ) en de stukken bij de in 1999 verleende vergunning juist vermelden dat ter plaatse van het dierenverblijf de bestemming ‘woondoeleinden’ gold. De rechtbank wijst hiervoor op het volgende:
- op pagina 2 van de ‘Toetsing aanvraag bouwvergunning’ [3] staat: “
Het bouwplan ligt in het bestemmingsplan Buitengebied II. De bestemming iswoondoeleinden. Het bouwplan betreft een uitbreiding aan de voor en zijkant van de woning en het plaatsen van een dierenverblijf,
- op de vergunningsaanvraag staat dat de aanvraag is gedaan voor het perceel met kadastraal nummer [kadastraal nummer 2] , [4]
- uit de legenda bij het oude bestemmingsplan volgt dat op het gehele perceel met kadastraal nummer [kadastraal nummer 2] en op een deel van het perceel [kadastraal nummer 1] de bestemming ‘woondoeleinden’ zat; op de plankaart is het gedeelte van het perceel tot aan het begin van de watergang (aan de achterzijde van het perceel) gemarkeerd met de bestemming ‘woondoeleinden.’
6.4.
De rechtbank acht het op basis van het voorgaande aannemelijk dat ter plaatse van het dierenverblijf de oude bestemming ‘woondoeleinden’ was. Op basis van de regels uit dat oude bestemmingsplan zou het gebruiken van het dierenverblijf als wellness niet in strijd zijn geweest met dat oude bestemmingsplan. [5] Eiseres heeft met de verklaringen van de metselaar van het dierenverblijf de heer [B] , een buurtbewoner [C] en [D] en de gebruikshandleiding van de Whirpool uit 2000 ook aannemelijk gemaakt dat het dierenverblijf al bij aanvang (en dus ook ruim voor inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan) werd gebruikt als wellness.
6.5.
Dat het bijgebouw op de aanvraag en de vergunning “dierenverblijf” genoemd wordt, maakt voor de rechtbank niet dat het bijgebouw ook enkel als dierenverblijf mag worden gebruikt. Als dit een voorwaarde was geweest, dan had dit uit de vergunning, dan wel het toen geldende bestemmingsplan, moeten volgen. Daarvan is geen sprake.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken van handelen in strijd met de vergunning uit 1999 en dat eiseres zich met recht op het overgangsrecht kan beroepen. [6] Er is dan ook ten aanzien van het gebruik van het dierenverblijf geen sprake van een overtreding. Deze beroepsgrond slaagt ook.
6.7.
Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden ten aanzien van het gebruik van het dierenverblijf. Derde-partijen hebben aangevoerd dat het hen vooral stoort dat het betreffende perceel (en de wellness) gebruikt wordt voor commerciële doeleinden. Ten aanzien daarvan merkt de rechtbank op dat het commerciële gebruik van het perceel weliswaar is benoemd in de brief waarin de last onder dwangsom aan eiseres is medegedeeld, maar dat de last niet specifiek ook ziet op het beëindigen van dit gebruik. De rechtbank geeft daarover daarom geen oordeel in deze zaak.

Conclusie en gevolgen

Gegrond beroep
7. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank beslist zelf op het bezwaar door ook het primaire besluit te herroepen. Daarmee komt de opgelegde last onder dwangsom te vervallen.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Hoe nu verder?
7.2.
Het is verder aan partijen hoe nu verder wordt gegaan. Indien het college wenst te handhaven ten aanzien van de verandering/uitbreiding van het boothuis dan wel de steigers, of ten aanzien van het commerciële gebruik van het perceel, zal het college hierover (op verzoek, dan wel ambtshalve) een nieuw besluit moeten nemen. Het is niet aan de rechtbank om hieraan verplichtingen of termijnen te verbinden (zoals wel verzocht door de derde-partijen).
7.3.
Op de zitting is met partijen besproken dat indien het college opnieuw tot handhaving wil overgaan er wel een last moet komen die concreet genoeg is. Verder is op de zitting duidelijk geworden dat het belang van de derde-partijen en het college niet zo zeer ziet op de aanwezigheid van het boothuis/de verblijfsruimte dan wel het privégebruik van de wellness, maar op de commerciële exploitatie van de bijgebouwen. Ook bleek op de zitting dat er bereidheid is aan de zijde van eiseres om hierover met partijen afspraken te maken. De rechtbank geeft dit graag aan partijen mee.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 juli 2022;
- herroept het besluit van 10 december 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:167.
2.Voorafgaand aan de zitting aan partijen verstuurd.
3.Productie F bij het verweerschrift.
4.Productie F bij het verweerschrift.
5.Zie hoofdstuk II artikel 5 van het oude bestemmingsplan.
6.Artikel 31.2 van het bestemmingsplan.