ECLI:NL:RBMNE:2023:6291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
UTR 23/2133
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van Wajong-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de weigering van een herleving van zijn Wajong-uitkering met ingang van januari 2021. Eiser, geboren in 1993, had eerder een Wajong-uitkering die in 2014 werd beëindigd na een jaar werken. In maart 2022 diende hij een melding van verandering in gezondheid in, maar het Uwv weigerde de herleving van de uitkering, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet binnen de vijf jaar na beëindiging van de uitkering zou zijn opgetreden. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek in bezwaar onvoldoende zorgvuldig is verricht. Er heeft geen spreekuurcontact plaatsgevonden met een verzekeringsarts, wat volgens de rechtbank een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had onvoldoende gemotiveerd dat de klachten van eiser geen verband hielden met de eerder vastgestelde licht verstandelijke beperking. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.

De rechtbank bepaalt verder dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand)

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een herleving van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van januari 2021.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiser, geboren op [1993] , heeft op 9 maart 2011 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv met het besluit van 18 mei 2011 een Wajong-uitkering aan eiser toegekend vanaf 14 juli 2011.
1.2.
Met het besluit van 18 juli 2014 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van eiser beëindigd per 1 juli 2014, omdat eiser een jaar heeft gewerkt en het inkomen het hele jaar meer dan het minimumloon was.
1.3.
Op 25 maart 2022 heeft eiser een melding verandering gezondheid ingediend en verzocht om een Wajong-uitkering. Met het besluit van 31 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een herleving van zijn Wajong-uitkering per januari 2021, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet ligt binnen de vijf jaar na de datum waarop de uitkering is beëindigd. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Met het besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat niet aannemelijk is dat eiser toegenomen arbeidsongeschikt is geworden vanaf 29 mei 2018. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 september 2023. Eiser en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Het geschil

2. Eiser voert aan dat hij in aanmerking komt voor een herleving van zijn Wajonguitkering, omdat zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na beëindiging van de Wajong-uitkering heeft plaatsgevonden. Verder voert eiser aan dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afgezien van een spreekuur. Tot slot stelt eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een verslechtering van zijn gezondheid. Het Uwv is het niet met eiser eens en blijft bij het bestreden besluit. Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.

Beoordelingskader

3. Op de zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat artikel 2:17 van de Wajong uit 2017 van toepassing is. In het destijds geldende artikel 2:17 van de Wajong was bepaald dat een Wajong-uitkering herleeft als de jonggehandicapte binnen vijf jaar na de dag waarop het recht op arbeidsondersteuning is geëindigd niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen en dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht op arbeidsondersteuning had.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 23 juni 2021 [1] overwogen dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo een situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in bezwaar onvoldoende zorgvuldig is verricht. De rechtbank stelt vast dat zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 maart 2023 gemotiveerd dat van een fysiek spreekuur wordt afgezien, omdat het dossier inhoudelijk geen medische vragen oproept en dat het vanwege de beperkte medische capaciteit bij het Uwv tevens te verdedigen valt. Die motivering acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat in dit geval een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben. Het bestreden besluit kent daarom een zorgvuldigheidsgebrek.
De inhoudelijke medische beoordeling
6. De rechtbank ziet daarnaast eveneens aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
7. In het rapport van 1 maart 2023 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van de aangeleverde medische informatie dat niet aannemelijk is dat eiser toegenomen arbeidsongeschikt is vanaf 29 mei 2018. Hiertoe overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser geïndiceerd is voor Wajong wegens een neurologische ontwikkelingsstoornis, maar dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voorkomt uit psychopathologie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan daarom geen sprake zijn van toegenomen klachten voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt nog op dat de klachten niet dusdanig ernstig waren, omdat eiser zich heeft onttrokken aan de behandeling van de psycholoog. Er bestaat daarom geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren.
8. Deze conclusie kan gelet op de onderzoeksactiviteiten en de gegeven motivering niet zonder meer worden gevolgd. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eisers klachten geen verband houden met de licht verstandelijke beperking waarvoor eiser geïndiceerd is voor de Wajong. Daarnaast kan de conclusie dat de klachten niet zo ernstig waren gelet op het onttrekken aan de behandelingen niet worden gevolgd. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat het onttrekken aan de behandeling te maken heeft met eisers problematiek en heeft de gemachtigde aangegeven dat hij ook problemen ervaart met het maken van afspraken met eiser. De rechtbank is van oordeel dat dit aannemelijk is, mede gelet op het rapport van [re-integratiebureau] van 19 februari 2014 waarin ook naar voren komt dat eiser moeilijk te bereiken is en moeilijk afspraken te maken zijn en dit wederom wordt bevestigd door het onttrekken aan behandelingen bij de psycholoog. Doordat de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kan volgen in zijn reactie op de medische informatie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de rechtbank er niet van overtuigd dat zijn standpunt juist en er geen sprake kan zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Daarom kent het bestreden besluit naast het zorgvuldigheidsgebrek ook een motiveringsgebrek en zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader moeten motiveren waarom in het geval van eiser geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid (uit dezelfde ziekteoorzaak).

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, omdat dit niet zorgvuldig is voorbereid als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank kan de gebreken niet met 6:22 Awb passeren omdat niet aannemelijk is dat eiser niet in zijn belangen is geschaad hierdoor. Omdat het medisch onderzoek in bezwaar opnieuw zal moeten worden gedaan, zal de rechtbank hier ook geen zogeheten bestuurlijke lus toepassen. De rechtbank draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
11. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 837,- per punt, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.