ECLI:NL:RBMNE:2023:6257

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/16/546516 / HA ZA 22-531
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de verdeling van de netto-opbrengst van onroerend goed tussen familieleden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee families over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst (VSO) die betrekking heeft op de verdeling van de netto-opbrengst van de verkoop van twee percelen onroerend goed. De eisers, bestaande uit een oom en zijn zoon, vorderen een bedrag van € 350.000,- van de gedaagden, die de neef en nicht van de eisers zijn. De VSO, die op 30 juli 2019 is gesloten, bepaalt dat de netto-opbrengst van de verkoop van de percelen gelijkelijk verdeeld moet worden tussen de partijen, maar de gedaagden stellen dat de VSO alleen van toepassing is als beide percelen gezamenlijk worden verkocht.

De rechtbank heeft op 13 september 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de VSO inderdaad zo moet worden uitgelegd dat de netto-opbrengst van elk perceel, indien afzonderlijk verkocht, ook gelijkelijk verdeeld moet worden. Dit betekent dat de eisers recht hebben op de helft van de netto-opbrengst van Perceel [adres 1], dat voor € 1.350.000,- is verkocht. De rechtbank wijst de vordering van de eisers toe en veroordeelt de gedaagden tot betaling van € 350.000,-, alsmede de proceskosten en beslagkosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk moeten betalen, ook als zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/546516 / HA ZA 22-531
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers,
hierna respectievelijk te noemen: [eisers c.s.] ,
advocaat mr. J.R. Gal te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagden,
hierna respectievelijk te noemen: [gedaagden c.s.] ,
advocaat mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[eisers c.s.] hebben op 4 oktober 2022 [gedaagden c.s.] gedagvaard. [gedaagden c.s.] hebben hier 11 januari 2023 op gereageerd in de conclusie van antwoord. Voor de mondelinge behandeling hebben [gedaagden c.s.] aanvullende stukken ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023. Verschenen zijn [eisers c.s.] vergezeld door mr. Gal en [gedaagde sub 2] vergezeld door mr. Van der Vleuten.
Op de zitting is afgesproken dat partijen op de rol van 12 juli 2023 akte nemen. Verder is de zaak aangehouden tot 2 augustus 2023 voor minnelijk overleg.
1.3.
Beide partijen hebben op de rolzitting van 12 juli 2023 akte genomen. Bij bericht van 28 juli 2023 hebben [eisers c.s.] meegedeeld vonnis te willen.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis wordt uitgesproken.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen zijn familie van elkaar. [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn broers. [eiser sub 2] is de zoon van [eiser sub 1] . [gedaagde sub 2] is de dochter van [gedaagde sub 1] .
2.2.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] waren aandeelhouder van de vennootschap [vennootschap 1] B.V. en dochtervennootschap [vennootschap 2] B.V. Tot het vermogen van de vennootschap(pen) behoorde onder andere:
­ het perceel grond met opstallen, plaatselijk bekend te [postcode] [plaats] , [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] [kadastraal adres 1] (hierna: Perceel [adres 1] );
­ het perceel grond met opstallen, plaatselijk bekend te [postcode] [plaats] , [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] [kadastraal adres 2] (hierna: Perceel [adres 2] ).
2.3.
Perceel [adres 1] is medio 31 december 2012 overgedragen aan [gedaagden c.s.] . Bij notariële akte van 31 december 2012 hebben [gedaagden c.s.] op het Perceel [adres 1] een recht van opstal gevestigd ten behoeve van [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). Ook is in de akte ten behoeve van [onderneming] een koopoptie opgenomen. Op 14 juli 2020 is het Perceel [adres 1] toegedeeld aan [gedaagde sub 2] .
2.4.
Perceel [adres 2] is medio 1 juni 2016 overgedragen aan [eisers c.s.] . Bij notariële akte van 1 juni 2016 hebben [gedaagden c.s.] op het Perceel [adres 2] een recht van opstal gevestigd ten behoeve van [onderneming] . Ook is in de akte ten behoeve van [onderneming] een koopoptie opgenomen inhoudende dat [onderneming] het recht heeft om de percelen [adres 1] en [adres 2] gezamenlijk te kopen voor een koopprijs van € 1.950.000,-. Verder is opgenomen dat de koopprijs wordt voldaan in twee termijnen: de eerste termijn van € 1.300.000,- bij het verlijden van de akte van levering van Perceel [adres 1] en een tweede termijn van € 650.000,- bij het verlijden van de akte van levering van Perceel [adres 2] .
2.5.
Op 30 juli 2019 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: VSO). Daarin zijn zij onder meer overeengekomen dat indien verkoop aan [onderneming] van Perceel [adres 1] en Perceel [adres 2] tot stand komt, de netto-opbrengst van deze verkoop zal toekomen aan [eisers c.s.] samen voor 50% en aan [gedaagden c.s.] samen voor 50%.
2.6.
[onderneming] heeft jegens [gedaagden c.s.] de koopoptie uitgeoefend voor Perceel [adres 1] . Bij akte van levering van 13 juli 2022 heeft [gedaagde sub 2] Perceel [adres 1] geleverd aan [onderneming] voor een bedrag van € 1.350.000,-. [gedaagde sub 2] heeft een bedrag van € 325.000,- aan [eisers c.s.] betaald.
2.7.
[eisers c.s.] vorderen dat [gedaagden c.s.] nog een bedrag van € 350.000,- aan hen betalen. Volgens hen volgt uit de VSO dat bij uitoefening van de koopoptie van Perceel [adres 1] 50% van de netto-verkoopopbrengst aan hen toekomt. Gelet op de verkoopopbrengst komt hen dus € 675.000,- toe, waarvan [gedaagde sub 2] € 325.000,- heeft betaald.
2.8.
[gedaagden c.s.] zijn het daarmee niet eens. Volgens hen ziet de VSO alleen op de situatie dat beide percelen in één keer worden verkocht. Die situatie doet zich nu niet voor aangezien [onderneming] alleen de koopoptie voor het Perceel [adres 1] heeft uitgeoefend. Een redelijke uitleg van de VSO brengt mee dat [eisers c.s.] een bedrag van € 325.000,- toekomt (de helft van € 1.950.000,- minus € 650.000,-).

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de vordering toewijzen en [gedaagden c.s.] hoofdelijk veroordelen tot betaling van € 350.000,- aan [eisers c.s.] . Ook dienen [gedaagden c.s.] de proceskosten van [eisers c.s.] te betalen. De rechtbank zal hieronder deze beslissing toelichten.
De uitleg van de vaststellingsovereenkomst
3.2.
In de kern zijn partijen verdeeld over de vraag of uit de VSO volgt dat indien [onderneming] de koopoptie van Perceel [adres 1] afzonderlijk uitoefent, de netto-opbrengst van dat perceel voor 50% toekomt aan ieder van hen. Partijen verschillen dus van mening over de uitleg van de VSO.
3.3.
Volgens het Haviltex-criterium kan de vraag hoe in een contract de verhouding van partijen is geregeld, en of dit contract een leemte laat, die moet worden aangevuld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract; voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Hierbij zijn van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. [2]
3.4.
Partijen hebben in artikel A.c.3.van de VSO afgesproken dat zij zich jegens elkaar verplichten om
“indien en zodra de, met toepassing van artikel B.8.8 van laatst vermelde akte van vestiging recht van opstal verkoop aan [onderneming] van Perceel [adres 1] en Perceel [adres 2] tot stand komt, mee te werken aan de levering aan [onderneming] ter uitvoering van die verkoop. De netto-opbrengst van deze verkoop van Perceel [adres 1] en Perceel [adres 2] zal toekomen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] samen voor vijftig procent (50%) en aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] samen voor vijftig procent (50%)”.
3.5.
Uit de bewoording van voornoemde bepaling volgt dat partijen bij het opstellen van de VSO enkel zijn uitgegaan van de situatie waarin [onderneming] de koopopties voor de percelen [adres 1] en [adres 2] gezamenlijk uitoefent. Dit volgt ook uit de correspondentie die aan VSO vooraf is gegaan. Deze situatie heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat [onderneming] de koopoptie van Perceel [adres 1] afzonderlijk heeft uitgeoefend. Niet gesteld of gebleken is dat in de VSO in dit scenario is voorzien.
3.6.
Aangezien in de VSO niet is voorzien in het scenario waarin [onderneming] de koopoptie afzonderlijk uitoefent, gaat het bij de uitleg van de bepaling om de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de uit te leggen bepaling mochten toekennen nu dat scenario voordoet en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [3]
3.7.
Uit de considerans van de VSO blijkt dat deze tot stand is gebracht ter beëindiging van diverse (financiële) geschillen tussen partijen. Zo hebben partijen onder meer een einde willen maken aan hun geschil in welke verhouding zij gerechtigd zijn tot de door [onderneming] , bij uitoefening van de koopoptie van Perceel [adres 1] en Perceel [adres 2] , te betalen koopprijs. Uit de correspondentie die aan de VSO is voorafgegaan blijkt dat dat de bedoeling van partijen was dat de netto-opbrengt van de percelen voor de helft toekomt aan [eisers c.s.] en voor de andere helft aan [gedaagden c.s.] . Zo schijft [eiser sub 2] in zijn e-mail van 26 april 2019:
“De gezamenlijke koopsom van de panden [adres 1] en [adres 2] van EUR 1.950.000 wordt 50/50 naar rato verdeeld op het moment dat de twee deelbedragen betaald worden door [onderneming] .”De adviseur van [gedaagden c.s.] reageert daarop bij e-mail van 5 mei 2019:
“De koopsom van de panden [adres 1] en [adres 2] door [onderneming] ; zijnde Euro 1.950.000 worden 50-50 verdeeld na betaling door [onderneming] . Akkoord.”In die omstandigheden mochten partijen redelijkerwijs de bepaling zo begrijpen dat als de koopopties afzonderlijk worden ingeroepen de netto-opbrengst van ‘losse verkoop’ ook voor de helft aan ieder van hen toekomt. Het gegeven dat niet voorzien is in het scenario dat [onderneming] de koopopties afzonderlijk uitoefent, maakt deze bedoeling niet anders. Ook is niet gesteld dat er door het afzonderlijke uitoefenen van de koopopties de bedoeling van de verdeling anders is geworden. Het standpunt van [gedaagden c.s.] dat ‘naar rato’ betekent dat moet worden uitgegaan van de gehele koopprijs gaat daarom ook niet op.
3.8.
Het voorgaande betekent dat de netto-opbrengst van het Perceel [adres 1] voor de helft toekomt aan [gedaagden c.s.] samen en voor de andere helft aan [eisers c.s.] samen.
Het voorgaande brengt mee dat ook de netto-opbrengst van het Perceel [adres 2] voor de helft toekomt aan [gedaagden c.s.] samen en voor de helft aan [eisers c.s.] samen. Op het moment dat het Perceel [adres 2] wordt verkocht dienen [eisers c.s.] er zodoende voor te zorgen dat de helft van de netto-opbrengst aan [gedaagden c.s.] wordt uitgekeerd.
De hoogte van de koopprijs
3.9.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 2] nog gesteld dat [onderneming] € 50.000,- teveel heeft betaald. De koopprijs bedroeg namelijk niet € 1.350.000,- maar € 1.300.000,-. Het teveel betaalde bedrag wordt aan [onderneming] terugbetaald, zodra er duidelijkheid is over de procedures.
3.10.
Uit deze stelling maakt de rechtbank op dat [gedaagden c.s.] zich subsidiair op het standpunt stellen dat [eisers c.s.] recht hebben op € 325.000,- in plaats van de door hen gevorderde € 350.000,-. [4] Deze kale stelling, die door [eisers c.s.] is weersproken, ontbeert verder enige onderbouwing zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Uitgegaan wordt daarom dat de koopsom van Perceel [adres 1] € 1.350.000,- bedraagt.
Storting in depot
3.11.
Verder heeft [gedaagde sub 2] op de mondelinge behandeling gesteld dat uit (artikel B.8.8 van) de tussen [eisers c.s.] en [onderneming] gesloten opstalakte volgt dat de kooprijs in depot moet worden gehouden. Aangezien [eisers c.s.] niet overeenkomstig deze bepaling hebben gevorderd dat het saldo in depot moet gestort, moet de vordering worden afgewezen, aldus [gedaagden c.s.] .
3.12.
Dit betoog wordt gepasseerd. De bepaling staat in de akte vestiging recht van opstal die is aangegaan tussen [eisers c.s.] enerzijds en [onderneming] anderzijds. [gedaagden c.s.] zijn daarbij niet betrokken. De bepaling is voorts niet opgenomen in de VSO. Bovendien hebben [gedaagden c.s.] zelf ook niet in lijn daarmee gehandeld.
Slotsom
3.13.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering toegewezen.
De beslagkosten
3.14.
[eisers c.s.] hebben in de aanloop naar deze procedure ter zekerheidstelling van hun vordering conservatoir beslag doen leggen. Zij vorderen [gedaagden c.s.] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € ‭1.374,96‬ voor deurwaarderskosten, € 314,00 voor griffierecht en € 2.645,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 2.645,00), totaal € ‭4.333,96‬.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
3.15.
Omdat de beslagkosten tot de proceskosten worden gerekend, wordt de gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten niet vanaf 13 juli 2022 toegewezen, maar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na de datum van dit vonnis.
De proceskosten
3.16.
[gedaagden c.s.] krijgen ongelijk. Zij moeten daarom de proceskosten van [eisers c.s.] betalen. Tot aan dit vonnis begroot de rechtbank die kosten op:
- dagvaarding € 125,03
- betaald griffierecht € 1.963,00
- salaris advocaat
€ 5.290,00(2,0 punten x tarief € 2.645,00)
Totaal € 7.692,03
3.17.
De door [eisers c.s.] gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld. Ook de door [eisers c.s.] gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna in het dictum vermeld.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.18.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eisers c.s.] een bedrag van € 350.000,- (driehonderdvijftigduizend euro);
4.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.333,96‬, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op € 7.692,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
­ € 271,00 € 271,00 aan salaris advocaat,
­ € 271,00 te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagden c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
­ € 271,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023. [5]

Voetnoten

1._______________________
2.Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/ [A] ).
3._______________________
4.Redelijkerwijs een koopsom van € 1.300.000,- gedeeld door 2: € 650.000,-, waarop in mindering wordt gebracht de reeds betaalde € 325.000,-.
5.type: