ECLI:NL:RBMNE:2023:6237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/16/548671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onaanvaardbare opzegging van duurovereenkomst zonder aanbod tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, [eiseres] B.V., de opzegging van een duurovereenkomst door de gedaagde, [gedaagde] B.V., aanvecht. De opzegging vond plaats op 5 februari 2018, met een opzegtermijn van twaalf maanden, en de eiseres stelt dat deze opzegging ongeldig is omdat deze niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is geschied. De rechtbank oordeelt dat de opzegging op zich geldig is, maar dat de gedaagde tekort is geschoten in haar verplichtingen door geen aanbod tot schadevergoeding te doen bij de opzegging. De rechtbank concludeert dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die de eiseres heeft geleden door de opzegging zonder aanbod tot schadevergoeding. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het inplannen van een nieuwe mondelinge behandeling om de inhoud en omvang van de schadevergoeding te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/548671 / HA ZA 22-617
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V. mede h.o.d.n. [handelsnaam 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaten: mr. W.B.J. van Overbeek en mr. J. Verboon te Amsterdam.
De partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- het herstelexploot dagvaarding;
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Op 10 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er verder is besproken. Vervolgens is de procedure aangehouden. Partijen hebben op 17 oktober 2023 de rechtbank geïnformeerd dat partijen geen schikking hebben getroffen. Daarom is bepaald dat deze rechtbank uitspraak zal doen.

2.Waar het in deze zaak over gaat

Wat is er gebeurd?
2.1.
[gedaagde] is exclusief importeur en distributeur van auto’s en onderdelen van onder andere het merk Porsche in Nederland. Nieuwe Porsche auto’s worden aan consumenten verkocht via door [gedaagde] aangestelde erkende Porsche dealers. Naast het verkopen van Porsche auto’s voeren Porsche dealers reparaties en onderhoud aan Porsche auto’s uit. Als een autogarage alleen reparaties en onderhoud uitvoert, is het een Porsche servicepartner.
2.2.
In 2006 is [eiseres] door [gedaagde] aangesteld als Porsche servicepartner. [eiseres] heeft in december 2011 de besloten vennootschap [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht. [bedrijf 1] is een Porsche dealer. De aan [gedaagde] gelieerde vennootschap [bedrijf 2] B.V. (hierna: ‘ [bedrijf 2] ’) kreeg 40% van de aandelen in [bedrijf 1] , naast de 60% aandelen die [eiseres] hield. Medio 2013 heeft [eiseres] zijn aandelen in [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] verkocht. Op 10 september 2014 zijn partijen en [bedrijf 1] een raamovereenkomst (hierna: de Raamovereenkomst) aangegaan, inhoudende dat:
[bedrijf 1] als Porsche dealer doorging en [eiseres] zich voortaan alleen nog bezighield met reparaties aan en onderhoud van Porsche auto’s onder de naam [handelsnaam 2] . Dit hield in dat [eiseres] service verleende aan klanten met een klassieke Porsche auto en [bedrijf 1] aan alle overige klanten;
[gedaagde] het Porsche Classic Partner-label aan [bedrijf 1] verleende. Dit label ziet op de service voor klassieke Porsche auto’s, dat [eiseres] zou uitvoeren;
[eiseres] de operationele uitvoering van het Porsche Classic Partner-label voor eigen rekening en risico verzorgde, wat betekende dat alle kosten voor het behalen van dit certificaat en het voldoen aan de vereisten waaraan een Porsche Classic Center moet voldoen, voor rekening van [eiseres] kwamen.
[eiseres] het [handelsnaam 2] moest inrichten volgens nader te specificeren vereisten door [gedaagde] .
2.3.
De Raamovereenkomst is door [gedaagde] op 5 februari 2018 opgezegd tegen 28 februari 2019. [eiseres] heeft zich tegen de opzegging verzet.
Wat vraagt [eiseres] ?
2.4.
[eiseres] vordert voor recht te verklaren dat de opzegging door [gedaagde] van 5 februari 2018 ongeldig is. Daarnaast vordert [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de misgelopen winst vanaf 1 maart 2019 tot en met eind 2031, op te maken bij staat. Tot slot vordert [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.

3.De beoordeling

Het oordeel van de rechtbank
3.1.
De vraag die beantwoord moet worden, is of de opzegging door [gedaagde] onder de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Dat betekent dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de Raamovereenkomst en de schade van [eiseres] moet vergoeden.
3.2.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol voor het inplannen van een nieuwe mondelinge behandeling, om de inhoud en omvang van de schadevergoeding te beoordelen.
Opzegging zonder zwaarwegende grond met een termijn van twaalf maanden is geldig
3.3.
Partijen zijn het erover eens dat de Raamovereenkomst moet worden aangemerkt als een duurovereenkomst. In artikel 4.2 van de Raamovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de samenwerking tegen het einde van de maand kan worden opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden.
3.4.
Een beroep op een uit de wet of een overeenkomst voortvloeiende bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen kan op grond van artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. [1] Bovendien kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat, ook als de wet of duurovereenkomst voorziet in een (specifieke) regeling van opzegging, nadere eisen worden gesteld aan de opzegging op grond van artikel 6:248 lid 1 BW in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval. Zo kan opzegging slechts mogelijk zijn, indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat, een bepaalde opzegtermijn in acht wordt genomen of dat de opzegging gepaard gaat met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. [2]
3.5.
De opzegging door [gedaagde] in dit geval zonder (zwaarwegende) grond met een opzegtermijn van twaalf maanden vindt de rechtbank niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Partijen zijn dat namelijk in artikel 4.2 van de Raamovereenkomst expliciet overeengekomen. Bij de totstandkoming van deze Raamovereenkomst zijn beide partijen bijgestaan door hun advocaat. De andere opzegmogelijkheden, tegen een kortere opzegtermijn, staan opgenomen in de artikelen 2.1, 2.3 en 4.3 van de Raamovereenkomst. Zo bepaalt artikel 2.1 van de Raamovereenkomst dat bij structurele niet-nakoming met een opzegtermijn van drie maanden kan worden opgezegd. Uit de artikelen 2.3 en 4.3 van de Raamovereenkomst volgt dat de Raamovereenkomst mag worden opgezegd als [eiseres] minimaal twee keer een bepaalde score niet haalt of sprake is van een dringende reden. [eiseres] wist of behoorde dus te weten dat de Raamovereenkomst buiten deze specifieke gevallen zonder (zwaarwegende) grond kon worden opgezegd en dan na één jaar zou eindigen.
3.6.
Dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] zich niet op opzegging zou beroepen, is niet komen vast te staan. Partijen werkten ten tijde van de opzegging van de Raamovereenkomst minder intensief samen dan voorheen. In de periode 2006 tot en met 2011 gold de Servicedealerovereenkomst. In de periode december 2011 tot en met september 2014 is deze samenwerking geïntensiveerd. [eiseres] heeft toen [bedrijf 1] als Porsche dealer opgericht, waarin [gedaagde] (via [bedrijf 2] ) 40% van de aandelen hield en waarvan zij (mede-)bestuurder was. Deze intensievere samenwerking is in 2014 weer beëindigd. [eiseres] heeft zelf met deze beëindiging ingestemd en zijn 60% aandelen in [bedrijf 1] aan [gedaagde] verkocht. Vervolgens werd er samengewerkt op grond van de Raamovereenkomst. [eiseres] werd door het sluiten van de Raamovereenkomst in feite weer servicepartner, met als toevoeging dat hij gebruik kon maken van het Porsche Classic Partner-label in de dagelijkse operatie. Gelet op deze gang van zaken en de aard van de samenwerking sinds 2014 mocht [eiseres] er in 2018 daarom ten tijde van de opzegging niet op vertrouwen dat de Raamovereenkomst langer zou blijven voortduren dan bij een opzegging een termijn van 12 maanden het geval was.
Opzegging zonder aanbod (schade)vergoeding leidt tot aansprakelijkheid van [gedaagde]
3.7.
Doordat [gedaagde] heeft opgezegd zonder aanbod tot (schade)vergoeding, heeft zij de belangen van [eiseres] veronachtzaamd en is zij schadeplichtig. Op grond van de volgende omstandigheden mocht [eiseres] er namelijk wél gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] niet zonder aanbod tot (schade)vergoeding tot opzegging zou overgaan.
3.8.
[eiseres] wilde in 2011 Porsche dealer worden, maar had daarvoor onvoldoende financiële middelen. [gedaagde] had deze financiële middelen wel. Daarom spraken partijen af dat [eiseres] [bedrijf 1] zou oprichten en alle activa, knowhow en klanten van zijn onderneming, die hij over de voorgaande jaren in de regio had opgebouwd, zou inbrengen in [bedrijf 1] . [bedrijf 1] zou vervolgens Porsche dealer worden. In ruil daarvoor kreeg [bedrijf 2] 40% van de aandelen in [bedrijf 1] en deed zij een kapitaalinjectie in [bedrijf 1] . Maar het ging financieel niet goed met [bedrijf 1] . In 2013 beschikte [bedrijf 1] over te weinig financiële middelen en moest er een fors bedrag aan kapitaal worden bijgestort. [eiseres] had hier de middelen niet voor, [gedaagde] wel. Daarnaast verliep de samenwerking op de werkvloer van [bedrijf 1] stroef tussen partijen, waarbij de rechtbank vindt – op basis van wat zij hierover heeft gehoord en gelezen - dat dit aan beide partijen te wijten was. Gevolg was dat partijen de Raamovereenkomst sloten en [eiseres] zijn aandelen in [bedrijf 1] aan [gedaagde] heeft verkocht. Feitelijk had dit tot gevolg dat de onderneming die [eiseres] had opgebouwd en ingebracht in het door hem opgerichte [bedrijf 1] , na een periode van drie jaar uitsluitend in handen kwam van [gedaagde] . [eiseres] zou als servicepartner onder het Porsche Classic-label verdergaan.
3.9.
[eiseres] heeft hierna in de periode 2014 tot en met 2017 investeringen gedaan, om te voldoen aan de kwaliteitseisen van het Porsche Classic-label. Bij het sluiten van de Raamovereenkomst was het Porsche Classic-label nog in ontwikkeling en waren deze kwaliteitseisen nog niet uitgekristalliseerd. Het was daardoor in het begin onduidelijk waar een Porsche Classic Center precies aan moest voldoen. De kwaliteitseisen die zijn gesteld, zijn pas later (nader) vastgelegd in de richtlijnen van [gedaagde] . Deze kwaliteitseisen gingen zo ver dat bepaalde investeringen die [eiseres] in de periode vanaf 2014 deed in de inrichting en interieur van het centrum, nodeloos bleken te zijn, omdat dit op aandringen van [gedaagde] volgens de (nadere) kwaliteitseisen anders moest. [eiseres] heeft daar steeds gehoor aan gegeven. Daarbij is niet komen vast te staan dat onvrede bij [gedaagde] over de (nieuwe) samenwerking vanaf 2014 op dat moment al besproken is met [eiseres] . Integendeel, [gedaagde] bleef juist aandringen dat de inrichting en het interieur van het Porsche Classic Center anders moest om het Porsche Classic-label toe te kennen aan [eiseres] . Ook moest [eiseres] zelf aan nadere (opleiding- en kwalificatie)vereisten voldoen.
3.10.
Nadat [eiseres] aan deze verschillende kwaliteitseisen had voldaan, met investeringen op zijn kosten, kreeg hij het Porsche Classic-label op 17 december 2016 toegekend. De rechtbank vindt het begrijpelijk dat door deze gang van zaken bij [eiseres] het gerechtvaardigde vertrouwen is ontstaan dat de Raamovereenkomst lang genoeg zou duren om in ieder geval deze investeringen terug te verdienen. Aan dat vertrouwen heeft ook bijgedragen dat [bedrijf 1] nog voor een langere periode in hetzelfde bedrijfspand als [eiseres] zou blijven. Er was namelijk een langdurige huurovereenkomst gesloten tussen [bedrijf 1] als huurder en [eiseres] als verhuurder. Het lag daardoor helemaal niet in de lijn der verwachting dat [gedaagde] na de investeringen en iets meer dan één jaar na toekenning van het Porsche Classic-label aan [eiseres] , en nog ver vóór het einde van de huurovereenkomst, tot opzegging van de Raamovereenkomst zou overgaan.
3.11.
Vanaf november 2017 tot de (mondelinge) opzegging op 5 februari 2018 is intern bij [gedaagde] wel gesproken over de beëindiging van de samenwerking met [eiseres] . [gedaagde] heeft dit voornemen niet op enig moment met [eiseres] gedeeld. Op 8 februari 2018 werd de opzegging als een voldongen feit aan [eiseres] medegedeeld door de heer [A] van [gedaagde] , zonder uitleg waarom, waarna hij is vertrokken. [eiseres] bleef daardoor verrast en onwetend achter, omdat [gedaagde] de reden van de opzegging niet wilde geven. De opzegging is dezelfde dag nog per brief door [gedaagde] bevestigd. Ook daarin stond geen reden voor de opzegging. Ook in de correspondentie tussen partijen naderhand weigerde [gedaagde] de reden voor de opzegging te noemen. Hierdoor heeft [eiseres] geen kans gekregen om nog met [gedaagde] in gesprek te gaan over (het voornemen tot) opzegging. Ook bleek [gedaagde] niet bereid om in gesprek te treden met [eiseres] over een alternatieve vorm van samenwerken en het bedrag van € 261.923,96 dat hij in het Porsche Classic-label had geïnvesteerd, waarvan nog maar een fractie was terugverdiend. Weliswaar stond dit aan de opzegging
an sichniet in de weg, die zonder opzeggrond met een opzegtermijn van 12 maanden mocht plaatsvinden, maar het is wel een belangrijke factor die bepalend is voor dat [gedaagde] - gelet op de samenwerking tussen partijen en de investeringen - in dit geval een aanbod tot (schade)vergoeding bij de opzegging had moeten doen aan [eiseres] .
3.12.
Dat [gedaagde] in deze procedure - achteraf - omstandigheden noemt die haar hebben gebracht tot de opzegging destijds, brengt daarin geen verandering. Allereerst is niet gebleken dat [eiseres] ten tijde van de opzegging bekend was met deze omstandigheden en de gestelde ernst daarvan voor [gedaagde] . Bovendien zien de omstandigheden die [gedaagde] noemt voor een belangrijk deel op de periode vóór of rondom het sluiten van de Raamovereenkomst in 2014, zoals de samenwerking die eerder stroef verliep, bepaalde uitlatingen in de media door [eiseres] en klachten tegen [eiseres] van ontevreden klanten en over namaak. Het lag daardoor niet voor de hand om daar bijna vier jaar later bij de opzegging nog gevolgen aan te verbinden. De omstandigheden die zich ná 2014 voordeden, zagen volgens [gedaagde] op enkele nieuwe klachten van klanten en de afwezigheid van [eiseres] in persoon bij een jaarlijks Historic Grand Prix-evenement. [eiseres] heeft onderbouwd dat deze klachten een normale bedrijfsvoering niet (verwijtbaar) te buiten gaan en dat er ondanks zijn persoonlijke afwezigheid wel representatief is deelgenomen aan de Historic Grand Prix met gekwalificeerd personeel en materiaal van zijn kant. Zelfs als [gedaagde] meende dat de samenwerking met [eiseres] door deze omstandigheden niet kon voortduren, dan blijft onbegrijpelijk waarom [gedaagde] hem is blijven bewegen de investeringen in het label te doen.
3.13.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid daarom mee dat [gedaagde] geen beroep kan doen op artikel 2.5 van de Raamovereenkomst en artikel 1.14 van de Porsche dealer- en serviceovereenkomst, waarin staat dat investeringen voor rekening en risico komen van [eiseres] . De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid brengt mee dat [gedaagde] in dit geval juist een aanbod tot (schade)vergoeding voor deze investering had moeten doen aan [eiseres] bij de opzegging. Deze aanvullende werking gaat echter niet zo ver, en in dat verband weegt de rechtbank de inhoud van de afspraken over de beperking van aansprakelijkheid van [gedaagde] wél mee bij het ontbreken van een gerechtvaardigd vertrouwen bij [eiseres] , dat hij over de investeringen ook winst(en) zou behalen tot 2031, zoals [eiseres] in deze zaak vordert.
3.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat zij bij de beëindiging (dus na opzegging) heeft aangeboden om een deel van de inventaris over te nemen voor een vergoeding, waarbij rekening is gehouden met de afschrijving. Dit was op het moment dat [gedaagde] vaststelde wat [eiseres] wel en niet in het bedrijfspand en bij de bedrijfsvoering mocht blijven gebruiken vanwege de Porsche signing. Het tijdstip hiervan is echter te laat om de opzegging met terugwerkende kracht geldig te doen zijn, nog daargelaten dat niet is gebleken dat dit aanbod een concreet voorstel tot (schade)vergoeding bevatte.
Gevolgen van het ontbreken van een aanbod tot (schade)vergoeding
3.15.
Door op te zeggen zonder aanbod tot (schade)vergoeding is [gedaagde] tekortgeschoten in de Raamovereenkomst, omdat zij onder de omstandigheden van dit geval daar niet op deze wijze toe heeft kunnen overgaan. Dit brengt mee dat de gevorderde verklaring van recht dat de opzegging ongeldig is, zal worden toegewezen. Het gevolg dat [eiseres] hieraan verbindt, is dat [gedaagde] aansprakelijk is voor zijn schade.
3.16.
De rechtbank is van oordeel dat zij direct kan beslissen over de schadeomvang. Een verwijzing naar de schadestaatprocedure is dus niet nodig. Het dossier biedt namelijk voldoende aanknopingspunten om de schade van [eiseres] te begroten op grond van artikel 6:97 BW, gezien de onderbouwing van de investeringen en de (terugval in) werkelijke omzet voor [eiseres] vóór en ná het eindigen van de samenwerking. Ondanks dat [eiseres] heeft gevorderd om de schadevergoeding nader op te maken bij staat, zal de rechtbank daarom gebruik maken van haar discretionaire bevoegdheid om de schade zelf te begroten. [3] In verband met het beginsel van hoor en wederhoor mogen partijen zich (nader) uitlaten over de inhoud en omvang van de schade. Daarbij dienen partijen zich te beperken tot de aard en causaliteit van de aansprakelijkheid, zoals de rechtbank hierna vaststelt.
3.17.
Bij het vaststellen van de schadevergoeding moet [eiseres] zoveel mogelijk in de positie worden gebracht, waarin zij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. De schadeveroorzakende gebeurtenis is niet de opzegging, maar de opzegging zonder aanbod tot betaling van een vergoeding. De schadevergoeding moet dan ook worden gesteld op het bedrag van de vergoeding die [gedaagde] bij opzegging had moeten aanbieden. De rechtbank is van oordeel dat deze vergoeding gelijk is aan het bedrag dat [eiseres] ná het sluiten van de Raamovereenkomst in 2014 tót de opzegging in 2017 heeft geïnvesteerd, voor zover die investeringen niet reeds zijn terugverdiend tot het einde van de samenwerking per 28 februari 2019 én daarna geen meerwaarde hadden voor [eiseres] bij het voortzetten van zijn eigen bedrijf.
3.18.
[gedaagde] is dus niet aansprakelijk voor gederfde winsten door [eiseres] over de periode ná 28 februari 2019, zoals gevorderd, omdat deze schade niet in causaal verband staat met de vastgestelde aansprakelijkheid: de opzegging zonder (zwaarwegende) grond met een termijn van 12 maanden in lijn met de Raamovereenkomst is op deze punten namelijk wél geldig en met die opzegging behoorde [eiseres] rekening te houden, mits hij zou worden gecompenseerd voor de investeringen die [gedaagde] van hem had verlangd.
Mondelinge behandeling
3.19.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het opgeven van verhinderdata voor het bepalen van een datum voor een (nadere) mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling mogen partijen zich uitlaten over de inhoud en omvang van de schadevergoeding zoals in rechtsoverwegingen 3.17 en 3.18 vastgesteld.
3.20.
Aanvullende producties mogen, in afwijking van het procesreglement, tot 14 dagen vóór de mondelinge behandeling worden ingediend.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 6 december 2023voor het opgeven van de verhinderdata van partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.2.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
4.3.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.4.
bepaalt dat aanvullende producties uiterlijk 14 dagen vóór de datum van de mondelinge behandeling moeten worden ingediend,
4.5.
bepaalt dat voor de mondelinge behandeling 90 minuten zal worden uitgetrokken,
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023. Bij afwezigheid van mr. J.R. Hurenkamp is dit vonnis ondertekend door mr. S.H. Gaertman.
[paraafnummer]

Voetnoten

1.HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141.
2.HR 21 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0291, Gerechtshof Den Bosch 28 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:660 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6865.
3.HR 20 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2611 (https://new.navigator.nl/document/id1576199803208947admusp),