ECLI:NL:RBMNE:2023:6223

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
16/159361.22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vrachtwagenchauffeur voor gevaarzettend rijgedrag bij verkeersongeluk met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 23 november 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur, verdachte, die op 19 april 2022 betrokken was bij een verkeersongeval op de A27 te Utrecht. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. De zaak kwam voort uit een incident waarbij de vrachtwagenchauffeur tijdens het wisselen van rijstroken geen voorrang verleende aan een personenauto, wat resulteerde in een botsing. De bestuurster van de personenauto, het slachtoffer, liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder schedelbasisfracturen en een hersenbloeding. De rechtbank oordeelde dat hoewel verdachte geen strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hij wel gevaarzettend rijgedrag had vertoond, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank concludeerde dat het niet verlenen van voorrang aan het slachtoffer niet kon worden aangemerkt als aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar dat er wel sprake was van gevaar op de weg door de wijze van rijstrookwisseling. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verzekeraar van de werkgever van verdachte de volledige aansprakelijkheid had erkend en de schade zou vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.159361.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 juni 2023 (aanhouding op verzoek van de verdediging) en 9 november 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden, mrs. E.M. Bakx en R.F. Klunder, advocaten te Heerenveen (hierna: de verdediging), naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht, namens benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren heeft gebracht.
[slachtoffer] heeft als slachtoffer gebruik gemaakt van haar spreekrecht.
Verder heeft de rechtbank de volgende deskundigen gehoord:
  • [verbalisant 1] , verbalisant, opsteller proces-verbaal verkeersongevalanalyse;
  • [verbalisant 2] , verbalisant, opsteller proces-verbaal verkeersongevalanalyse;
  • [deskundige] , ASconsult, opsteller rapport ongevalanalyse op verzoek van de verdediging.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair
op 19 april 2022 te Utrecht als bestuurder van een vrachtauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, door rijdende op de snelweg A27, met belemmerd zicht door een deels naar beneden gerold gordijn, in één vloeiende beweging en zonder snelheid te verminderen van rijstrook 3 naar rijstrook 6 te wisselen en daarbij geen voorrang te verlenen aan een personenauto die zich op rijstrook 6 bevond, waardoor hij met die personenauto in botsing is gekomen en waardoor de bestuurster van die personenauto, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering van normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
op 19 april 2022 te Utrecht als bestuurder van een vrachtauto op de hiervoor beschreven manier gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te beoordelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, in de gradatie van een ernstige mate van schuld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde heeft de verdediging in het kort aangevoerd dat het enige relevante verwijt dat verdachte kan worden gemaakt is dat hij bij het wisselen van rijbaan vijf naar rijbaan zes, een bijzondere manoeuvre, geen voorrang heeft verleend aan de personenauto die werd bestuurd door [slachtoffer] . Daarbij komt dat deskundige [deskundige] in zijn rapport heeft geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de personenauto nagenoeg voortdurend in de dode hoek van verdachte heeft gereden, waardoor zij voor verdachte niet zichtbaar was. Het zicht dat zou zijn belemmerd en de wijze waarop verdachte de bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd hebben niet bijgedragen aan het ontstaan van het ongeluk. Ondanks de ingrijpende gevolgen van het verkeersongeval, levert dit verwijt geen schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De gedraging van verdachte is ook niet zodanig gevaarzettend geweest dat enkel in dat gedrag de reële kans op het ongeval was gelegen. Er is daarom ook geen sprake van een gedraging in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt vooraf op dat een zaak als deze geen goede uitkomst kan hebben. Zowel voor [slachtoffer] , het slachtoffer, als voor verdachte, zullen de gevolgen in alle gevallen immens blijven. Voor het slachtoffer zijn dat de ernstige lichamelijke gevolgen en het psychische leed dat zij ten gevolge van het ongeval heeft opgelopen. Voor verdachte is dat het besef dat hij in ieder geval volgens normaal spraakgebruik verantwoordelijk is voor het ongeval en daarmee voor het blijvende leed van het slachtoffer. Daarover bestaat geen discussie. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat verdachte geen verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn rijgedrag niet kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair aan hem ten laste gelegde feit.
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn gedragingen een gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals subsidiair aan hem ten laste gelegd.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt. [1]
In het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse staat – voor zover van belang – het volgende:
Op 19 april 2022 omstreeks 18.10 uur, heeft er een ongeval plaatsgevonden op de Rijksweg A27 te Utrecht. Hierbij waren een bedrijfsauto, hierna te noemen de DAF, met daaraan gekoppeld een aanhangwagen (oplegger) en twee personenauto's betrokken, hierna te noemen de Peugeot en de Land Rover. Alle betrokken bestuurders reden op de Rijksweg A27 komende uit de richting van knooppunt Lunetten en gaande in de richting van knooppunt Rijnsweerd. De bestuurder van de DAF reed op rijstrook 3 en verplaatste het samenstel naar rijstrook 6. Op rijstrook 6 reed de bestuurster van de Peugeot. Ter hoogte van hectometerpaal 77,6 raakte de rechtervoorzijde van de DAF de Peugeot. De Peugeot is vervolgens om de voorzijde van de DAF geroteerd en vervolgens achteruit tegen de Land Rover, welke op rijstrook 1 reed, gebotst. De Land Rover is daarna tegen een barrière welke tussen de twee rijbanen was geplaatst gebotst en verderop op rijstrook 1 tot stilstand gekomen. De Peugeot is op de rijstroken 2 en 3 tot stilstand gekomen. [2] De bestuurster van de Peugeot is na reanimatie met hoofdletsel vervoerd naar een ziekenhuis.
Wij hebben camerabeelden ontvangen waarop het ongeval te zien was. Deze camerabeelden waren gemaakt door een dashcam in een voertuig welke achter het samenstel reed. [3] Op afbeeldingen 46 en 47 is het volgende te zien: De DAF met oplegger wisselt in één vloeiende beweging van rijstrook 3 naar rijstrook 6. [4] Als we de afstanden tussen de bandensporen op rijstrook 6 en de eindpositie van de DAF vergelijken met de data uit de tachograaf, dan kan geconcludeerd worden dat de bestuurder van de DAF voorafgaande aan de aanrijding niet had geremd. [5]
Verdachte heeft ter zitting – voor zover van belang – het volgende verklaard:
Ik ben als bestuurder van een vrachtwagen (DAF) betrokken geweest bij het ongeluk. Bij het wisselen van rijstrook 5 naar rijstrook 6 heb ik die personenauto (Peugeot) niet gezien.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, moet het ongeval zijn te wijten aan schuld van de verdachte in juridische zin. Er bestaan verschillende gradaties van een dergelijke vorm van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, daarna volgen zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [6] gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor het vereiste van aanmerkelijke schuld. Een enkel moment van onoplettendheid is in beginsel ook niet voldoende om hiervan te spreken. Ook is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vrijspraak artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Vast staat dat de vrachtwagen van verdachte en de personenauto van het slachtoffer met elkaar in botsing zijn gekomen, terwijl verdachte met zijn vrachtwagen wisselde van rijstrook 5 naar rijstrook 6. Dat betekent dat verdachte met zijn vrachtwagen tijdens de uitvoering van een bijzondere manoeuvre geen voorrang heeft verleend aan de personenauto van het slachtoffer. Dat is een verkeersfout.
De wisseling van rijstrook 5 naar 6 was het slotstuk van een langere baanwisseling van rijstrook 3 naar rijstrook 6. Verdachte heeft verklaard dat hij bij het wisselen van elke rijstrook heeft gekeken of de weg naast hem vrij was. Verdachte heeft ondanks het kijken de auto van het slachtoffer niet gezien.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte niet goed heeft gekeken. Zij acht niet onwaarschijnlijk dat de auto van het slachtoffer gedurende de gehele rijstrookwisseling, dus ook gedurende de wisseling van rijstrook 5 naar rijstrook 6, in de dode hoek van verdachte heeft gezeten. Dat is het scenario dat deskundige [deskundige] in zijn rapport heeft beschreven en als meest waarschijnlijk heeft aangenomen.
Dit scenario doet zicht alleen voor als beide voertuigen met gelijke of nagenoeg gelijke snelheid hebben gereden. Dat deze snelheid gelijk of nagenoeg gelijk was, is ook de inschatting van deskundigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De deskundigen zijn het erover eens dat de auto van het slachtoffer alleen uit de dode hoek van verdachte zou zijn gekomen, als verdachte met zijn vrachtwagen had geremd, dan wel het slachtoffer met haar auto had versneld. Dat is niet gebeurd, zodat verdachte de auto van het slachtoffer ook bij goed kijken niet had kunnen zien, of pas zodanig laat dat een ongeval niet meer te voorkomen was.
In dat kader speelt de vraag of het verwijtbaar is dat verdachte de rijstrookwisseling van rijstrook 3 naar 6 in één vloeiende beweging heeft uitgevoerd. Deskundige [deskundige] heeft in zijn conclusie gewezen op de rijprocedure C van het CBR, dat voorschrijft dat het zijdelings verplaatsen naar één of meerdere rijstroken steeds strook voor strook moet plaatsvinden en dat per rijstrook enige tijd rechtuit gereden moet worden. Dit is slechts een advies en geen verplichting. De deskundige [verbalisant 2] heeft ter zitting gezegd dat het aan de chauffeur is om, afhankelijk van de verkeerssituatie, te bepalen of die rijprocedure moet worden opgevolgd dan wel of hij daarvan kan afwijken. Of het onverstandig is om hiervan af te wijken, hangt onder meer af van de drukte van het verkeer.
Deskundige [deskundige] concludeert aan de hand van de camerabeelden dat het verkeersbeeld ten tijde van het ongeval rustig was. Afgezien van de auto van het slachtoffer, bevond zich bij het ingaan van de rijstrookwisseling geen voertuig naast hem. Ook concludeert deskundige [deskundige] op basis van de camerabeelden, dat verdachte per rijstrookwisseling ongeveer 5 seconden de tijd heeft genomen. In die 5 seconden zou hij voldoende tijd moeten hebben gehad om zich ervan te vergewissen of hij zonder hinder kon wisselen van rijstrook. Het was bij dit rustige verkeersbeeld volgens deskundige [deskundige] niet noodzakelijk snelheid te verminderen.
Deskundigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben ter zitting verklaard dat zij het onvoorzichtig vinden dat verdachte de rijstrookwisseling in één vloeiende beweging heeft gemaakt. Anders dan verdachte heeft gedaan, zouden zij de cruisecontrol tijdens deze manoeuvre hebben uitgezet. Met een kleine vermindering van de snelheid, zou verdachte zijn zichtveld vanuit de vrachtwagen daarmee hebben kunnen veranderen, waardoor hij had kunnen nagaan of er niemand in zijn dode hoek reed.
Ook als de rechtbank deskundigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] volgt in het standpunt dat verdachte op deze wijze onvoorzichtig heeft gehandeld, dan nog acht zij dit onvoldoende voor strafrechtelijke verwijtbaarheid in de zin van artikel 6 van de Wegensverkeerswet 1994. Zoals eerder aangegeven is daarvoor op zijn minst aanmerkelijke onvoorzichtigheid vereist. Daarvan is gelet op het rustige verkeersbeeld ten tijde van het ongeval geen sprake.
Voor een aanmerkelijk mate van verwijtbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank ook niet redengevend dat verdachte het gordijn van de voorruit deels naar beneden had gerold. Dit had hij bewust gedaan, omdat anders de zon in zijn ogen zou schijnen. Dit had echter tot gevolg dat het zicht in zijn vooruitkijkspiegel was beperkt. Deskundigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben aanvankelijk geconcludeerd dat verdachte de auto van het slachtoffer mogelijk wel in de vooruitkijkspiegel had kunnen zien toen hij op rijstrook 5 reed, als het zicht in deze spiegel niet was beperkt. In de tenlastelegging is dat ook als belastende omstandigheid opgenomen. Deskundige [deskundige] heeft echter geconcludeerd dat de vooruitkijkspiegel geen zicht geeft op het rechtsgelegen wegdek. Ter zitting hebben deskundigen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] daarop hun eigen conclusie genuanceerd. Zij hebben verklaard dat zij het zicht in deze spiegel in hun analyse statisch, dus vanuit stilstand, hebben bepaald. Een dergelijke bepaling is niet altijd realistisch, zo hebben zij zelf aangegeven. In de praktijk heb je als bestuurder immers minder bewegingsmogelijkheden. De rechtbank verbindt daarom aan het beperkte zicht in deze spiegel geen conclusie. Verder is niet gebleken dat de spiegelafstelling onjuist was of dat de voorwerpen die tegen de voorruit waren bevestigd het zicht zodanig hebben belemmerd dat dit heeft bijgedragen aan het ongeval.
De rechtbank concludeert dat naast dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer, niet is gebleken van andere verkeersfouten en/of verwijtbare gedragingen die relevant zijn geweest voor het veroorzaken van het verkeersongeval. Het niet verlenen van voorrang aan het slachtoffer kan gelet op alle omstandigheden van het geval dan ook niet worden aangemerkt als een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht het onder primair ten laste gelegde feit daarom niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft zich er bij wisselen van rijstrook 5 naar 6 onvoldoende van vergewist of zich verkeersdeelnemers op de rijstrook rechts van hem bevonden en heeft geen voorrang verleend aan de auto van het slachtoffer. Daardoor is hij met de auto van het slachtoffer in botsing gekomen. Dat betekent dat het gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Het onder subsidiair ten laste gelegde feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 19 april 2022, te Utrecht, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de A27,
- terwijl hij, verdachte, bezig was een bijzondere manoeuvre uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en
- terwijl hij, verdachte, reed op rijstrook 3 van voornoemde weg in één
- vervolgens een zich op rijstrook 6 bevindende personenauto (Peugeot) geen
voorrang heeft verleend, waardoor hij, verdachte, met die personenauto (Peugeot) in botsing is gekomen, waardoor de bestuurster van die personenauto (Peugeot) de macht over het stuur heeft verloren en op rijstrook 1 van voornoemde weg in botsing is gekomen met een andere personenauto (Land Rover),
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 160 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring geen langdurige taakstraf op te leggen. De uitvoering van een dergelijke straf is moeilijk te combineren met de fulltime baan van verdachte. Ook heeft de verdediging verzocht geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. De oplegging van een dergelijke maatregel zal betekenen dat verdachte niet meer zal kunnen werken en heeft dus grote financiële gevolgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting en uit de stukken is gebleken.
De ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en overige omstandigheden
Verdachte heeft als chauffeur van een vrachtwagen een gevaar op de weg veroorzaakt door bij het wisselen van rijstroken geen voorrang te verlenen aan de auto van het slachtoffer. De vrachtwagen van verdachte en de auto van het slachtoffer zijn hierdoor met elkaar in botsing gekomen. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Sprake was onder meer van schedelbasisfracturen, een hersenbloeding, een zware hersenschudding, een gescheurde trommelvlies, tweezijdige gezichtsverlamming en gebroken ribben. Daarnaast is het ongeval voor het slachtoffer een zeer traumatische ervaring geweest. Zij heeft daarvoor EMDR sessies doorlopen. Uit de slachtofferverklaring die zij ter zitting heeft voorgedragen blijkt dat de gevolgen van het ongeval nog dagelijks voelbaar zijn. De gezichtsverlamming is deels blijven bestaan, haar gehoor is ook met een gehoorapparaat niet meer zoals het was, ze heeft nog steeds zenuwpijnen in haar been, ze heeft evenwichtsproblemen en chronische vermoeidheidsklachten. Desondanks heeft zij na een periode van revalidatie haar leven weer zo goed mogelijk opgepakt. De rechtbank heeft daar ter zitting haar bewondering voor uitgesproken.
Alhoewel de rechtbank heeft geconcludeerd dat geen sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, schrijft zij de hiervoor beschreven consequenties wel toe aan het gevaarlijke rijgedrag van verdachte. Zij rekent dit verdachte ook aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Er staan ook geen verkeersovertredingen op zijn naam, zo blijkt uit zijn blanco justitiële documentatie (strafblad) van 11 oktober 2023. Dat laat zien dat hij zijn beroep als vrachtwagenchauffeur tot aan het onderhavige ongeval, zonder incidenten heeft uitgevoerd. De werkgever van verdachte heeft in een brief ook kenbaar gemaakt dat verdachte een onberispelijke staat van dienst heeft.
Het is de rechtbank ook duidelijk geworden dat verdachte het ongeval nooit heeft gewild en dat hij er grote moeite mee heeft dat hij hier wel verantwoordelijk voor is. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit besef alleen al voelt als een straf.
Straf en maatregel
Toch kan een straf op grond van de Wegenverkeerswet 1994 niet uitblijven. Daarvoor acht de rechtbank de verkeersovertreding te ernstig.
Bij de bepaling van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. Deze bewezenverklaring wijkt aanzienlijk af van het feit dat de officier van justitie te bewijzen heeft geacht. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank ook tot een aanzienlijk lagere straf zal komen dan de straf die de officier van justitie heeft geëist.
Gelet op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf van 80 uren passend en geboden. De rechtbank ziet hiervoor geen beletsel in het fulltime dienstverband van verdachte. Bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf kan hiermee rekening worden gehouden.
Bij een feit als het onderhavige past daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. De rechtbank ziet echter in dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn beroep als vrachtwagenchauffeur. Indien hij dit beroep (tijdelijk) niet kan uitoefenen, zal dat grote financiële gevolgen hebben. De rechtbank vindt dat in dit geval te ver gaan. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte al een lange carrière als vrachtwagenchauffeur achter de rug heeft en daarbij niet eerder een verkeersovertreding heeft begaan. De rechtbank acht het voor de verkeersveiligheid daarom ook niet noodzakelijk de ontzegging in onvoorwaardelijke vorm op te leggen. Zij acht een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden op zijn plaats en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.500,-. Dit is een symbolisch bedrag dat ziet op de vergoeding van de door de benadeelde partij opgelopen immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen toewijzing van het gevorderde bedrag.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging ontkent niet dat de benadeelde partij blijvend letsel heeft opgelopen en vindt de wijze van herstel van de benadeelde partij, net als de rechtbank, bewonderenswaardig. De verzekeraar van de werkgever van verdachte heeft echter de volledige aansprakelijkheid voor de door de benadeelde partij opgelopen schade erkend. Deze schade zal dus ook door de verzekeraar worden vergoed.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de benadeelde partij enorme immateriële schade heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval waarvoor de rechtbank verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk acht. Alhoewel is voldaan aan de grondslag van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek voor toekenning van immateriële schade, ziet de rechtbank in dit geval toch aanleiding de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De benadeelde partij heeft duidelijk gemaakt dat de verzekeraar van de werkgever van verdachte de volledige aansprakelijkheid voor de schade heeft erkend en deze ook zal vergoeden. De benadeelde partij heeft toegelicht dat zij er waarde aan hecht dat verdachte ook zelf een deel van de schade zal vergoeden. De rechtbank gaat in deze wens van de benadeelde partij niet mee en licht dit als volgt toe. De regeling van schadevergoeding in het strafrecht heeft tot doel om schade te compenseren, voor zover dit niet op een andere wijze gebeurt. In dit geval heeft de benadeelde partij de toezegging van de verzekeraar van de werkgever van verdachte dat de schade zal worden vergoed. De vergelding voor het leed dat de benadeelde partij is aangedaan komt tot uitdrukking in de straf die aan verdachte is opgelegd. De schadevergoedingsregeling is niet bedoeld als extra sanctie naast de straf die de rechtbank zal opleggen in verband met de bewezenverklaring.
Voor het geval de verzekeraar besluit een deel van de opgelopen schade niet te vergoeden, zal de rechtbank de vordering niet afwijzen, maar niet-ontvankelijk verklaren. Op die manier blijft de mogelijkheid bestaan alsnog een vordering in te dienen bij de burgerlijke rechter.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Woudenberg, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en I.J.B. Corbeij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2023.
Mr. Corbeij is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 19 april 2022, te Utrecht, althans in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met
oplegger), daarmede rijdende over de weg, de A27, zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij, verdachte, voornemens was en/of bezig was een bijzondere manoeuvre
uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 en/of
- terwijl het zicht in de vrachtauto werd belemmerd en/of beperkt en/of gehinderd
(door een (deels) naar beneden gerold gordijn en/of een onjuiste spiegelafstelling
en/of door verschillende voorwerpen welke aan de voorruit waren bevestigd) en/of
- ( daarbij) (gebruikmakend van cruise-control) te rijden met een snelheid van
ongeveer 82-83 km/u en/of
- ( vervolgens) terwijl hij, verdachte, reed op rijstrook 3 van voornoemde weg in één
vloeiende beweging en/of zonder (voldoende) snelheid te minderen en/of
(daardoor) zonder zich (voldoende) gelegenheid te verschaffen om zich te
vergewissen of de rijbaan/rijstrook vrij was van verkeer, (in één vloeiende beweging)
een stuurbeweging naar rechts te maken en/of van een/of meerdere rijstro(o)k(en)
te wisselen (in de richting van rijstrook 6 van voornoemde weg) en/of
- ( vervolgens) een zich op rijstrook 6 bevindende personenauto (Peugeot) geen
voorrang te verlenen, waardoor hij, verdachte, met (de achterzijde van) die
personenauto (Peugeot) in botsing is gekomen, waardoor de bestuurster van die
personenauto (Peugeot) de macht over het stuur heeft verloren en (op rijstrook 1
van voornoemde weg) in botsing is gekomen met een andere personenauto (Land
Rover),
waardoor een ander, (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten
(ernstig) traumatisch hersenletsel en/of een hersenbloeding/vaatspasmen en/of
schedelbasisletsel (met onder meer schedelbasisfracturen) en/of
aangezichtsverlamming, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 19 april 2022, te Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder
van een voertuig (vrachtauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de A27,
- terwijl hij, verdachte, voornemens was en/of bezig was een bijzondere manoeuvre
uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 en/of
- terwijl het zicht in de vrachtauto werd belemmerd en/of beperkt en/of gehinderd
(door een (deels) naar beneden gerold gordijn en/of een onjuiste spiegelafstelling
en/of door verschillende voorwerpen welke aan de voorruit waren bevestigd) en/of
- ( daarbij) (gebruikmakend van cruise-control) heeft gereden met een snelheid van
ongeveer 82-83 km/u en/of
- ( vervolgens) terwijl hij, verdachte, reed op rijstrook 3 van voornoemde weg in één
vloeiende beweging en/of zonder (voldoende) snelheid te minderen en/of
(daardoor) zonder zich (voldoende) gelegenheid te verschaffen om zich te
vergewissen of de rijbaan/rijstrook vrij was van verkeer, (in één vloeiende beweging)
een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt en/of van een/of meerdere
rijstro(o)k(en) is gewisseld (in de richting van rijstrook 6 van voornoemde weg)
en/of
- ( vervolgens) een zich op rijstrook 6 bevindende personenauto (Peugeot) geen
voorrang heeft verleend, waardoor hij, verdachte, met (de achterzijde van) die
personenauto (Peugeot) in botsing is gekomen, waardoor de bestuurster van die
personenauto (Peugeot) de macht over het stuur heeft verloren en (op rijstrook 1 Pagina 3
van voornoemde weg) in botsing is gekomen met een andere personenauto (Land
Rover),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2022109004 d.d. 4 juli 2022, genummerd van pag. 1 tot en met 84 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 9 juni 2022, pag. 11
3.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 9 juni 2022, pag. 41
4.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 9 juni 2022, pag. 42, 43
5.Proces-verbaal Verkeersongeval analyse d.d. 9 juni 2022, pag. 49
6.Hoge Raad, 1 juni 2004, NL 2004, 252, ECLI:NL:HR:2004:AO5822