ECLI:NL:RBMNE:2023:6139

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
16/190294-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldsom en woning door verdachte in de periode van 2 mei 2005 tot en met 23 februari 2016

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Officier van Justitie ontvankelijk is in de vervolging voor de gehele ten laste gelegde periode, zonder dat sprake is van verjaring. De verdachte heeft in de periode van 2 mei 2005 tot en met 23 februari 2016 een geldsom van € 1.019.572,50 en een woning gewitgewassen. De rechtbank heeft met voldoende mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat deze geldsom en de woning een legale herkomst hebben. De verdachte heeft de criminele herkomst verhuld door gebruik te maken van complexe constructies en vennootschappen in het buitenland. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan witwassen en een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals het strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/190294-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L. Linssen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 2 mei 2005 tot en met 23 februari 2016 te [woonplaats] een woning (aan de [adres] te [woonplaats] ) en/of een geldsom van 1.019.572,50 euro heeft witgewassen.

3.ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE

De rechtbank ziet zich ten aanzien van het ten laste gelegde gesteld voor de vraag of sprake is van verjaring voor een deel van de ten laste gelegde periode.
Gelet op artikel 70 lid 1 onder 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de verjaringstermijn voor het ten laste gelegde twaalf jaren, te rekenen vanaf de dag na het begaan van het misdrijf (artikel 71 Sr), dan wel vanaf de datum dat de verjaring door een daad van vervolging is gestuit (artikel 72 Sr). In 2014 is het witwasonderzoek gestart en verdachte is daarover in juni 2018 gehoord. Uit de rechtspraak blijkt dat daden van opsporing, zoals een verhoor door de politie, niet kan worden gezien als daad van vervolging. Echter heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1006) overwogen dat dat het uitbrengen van een rechtshulpverzoek als een daad vervolging kan worden aangemerkt die de verjaring stuit, waarbij het niet van belang is of de verdachte bekend was met het uitbrengen van dit rechtshulpverzoek.
Uit het dossier blijkt dat op 2 november 2016 ter zake de tegen de verdachte gerezen verdenking van overtreding van artikel 420bis/ter/quater Sr de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] op basis van artikel 94 Sr inbeslaggenomen werd. [1] De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, door het leggen van het strafrechtelijke beslag op de woning door de gerezen verdenking van een overtreding van artikel 420bis/ter/quater Sr, de verjaring is gestuit. Verdachte heeft namelijk kennis kunnen nemen van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) kennelijk een verdenking tegen verdachte koesterde en het OM als gevolg daarvan een rechtsmiddel inzette. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beslaglegging is aan te merken als daad van vervolging.
Het voorgaande betekent dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging voor de gehele periode. Voorts is de dagvaarding geldig, is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Hij voert aan dat kan worden volstaan met de bewezenverklaring van het eerste (primaire) gedeelte van de tenlastelegging, te weten het verbergen en/of verhullen van de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing van de woning en de geldsom, zoals opgenomen in artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De feiten [2]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan.
Door een melding bij de politie in juli 2013 over verdachte situaties aan de [adres] te [woonplaats] heeft de politie waarnemingen op deze locatie verricht. [3] Dit heeft geleid tot het in beeld brengen van de eigendoms- en financieringsconstructie van het pand aan de [adres] te [woonplaats] . [4]
Uit de leveringsakte van het pand blijkt dat op 2 mei 2005 het pand aan de [adres] te [woonplaats] is verkocht door [A] aan [bedrijf 1] B.V. voor een bedrag van € 850.000,-. [5] Blijkens een andere leveringsakte van het pand werd op dezelfde dag, die 2 mei 2005, het pand door [bedrijf 1] B.V. verkocht aan [verdachte] oftewel verdachte. De verkoopprijs was € 986.000,- en [bedrijf 1] B.V. en verdachte spraken af dat de koopsom uiterlijk, een jaar later, op 2 mei 2006 door storting op een bankrekening van de notaris moest zijn voldaan. Het niet op tijd betalen van de koopsom was opgenomen als een ontbindende voorwaarde met een boete van 10% van de koopsom. [6]
In de waardeloosheidsverklaring van 31 augustus 2006 blijkt dat verdachte niet op 1 mei 2006 de betaling van de koopsom heeft voldaan. Partijen hebben samen besloten dat de koopsom van € 986.000,- en de verschuldigde boete van 10% van de koopsom, te weten € 98.600,-, uiterlijk op 1 september 2006 zou plaatsvinden. [7] Een bedrag van € 249.750,- werd als deel van de koopsom als tijdelijke lening verstrekt door verdachte aan [bedrijf 1] B.V.. Het verschuldigde bedrag dat verdachte aan [bedrijf 1] B.V. diende te voldoen bedroeg dus € 834.850,-. [8]
Uit onderzoek is gebleken dat in augustus 2006 een bedrag van € 835.000,- voor de betaling van het pand is overgemaakt aan de notaris door [notaris] NV. [9] Verdachte blijkt de
ultimate benefical owner, ook wel de uiteindelijke economisch eigenaar, van [notaris] NV te zijn en dit bedrijf is gevestigd in Curaçao. [10] Uit het onderzoek komt naar voren dat de € 835.000,- voor de betaling van het pand via verschillende bedrijven bij [notaris] NV is terechtgekomen. Zo werd op 7 juli 2006 een bedrag van € 425.000,- overgemaakt van [bedrijf 2] Bvba naar [bedrijf 3] BV. Op 25 en 31 juli 2006 werd respectievelijk € 380.000,- en € 214.572,50 van [bedrijf 4] NV ook naar [bedrijf 3] BV overgemaakt. [11] [bedrijf 3] NV kreeg eind juli 2006 van eerdergenoemde partijen dus een bedrag van € 1.019.572,50. Vervolgens werd op 10 augustus 2006 een bedrag van € 760.000,- van [bedrijf 3] BV weer teruggestort [bedrijf 4] NV. [12] Uiteindelijk wordt € 850.00,- van [bedrijf 4] NV overgemaakt naar [notaris] NV waarna [notaris] NV het bedrag van € 835.000,- voor de betaling van het pand overmaakte naar de notaris. [13] Verdachte was betrokken bij [bedrijf 2] Bvba gevestigd in België, [bedrijf 3] BV gevestigd in Nederland en [bedrijf 4] NV gevestigd in België als (gedelegeerd) bestuurder of enig aandeelhouder. [14]
4.2.2
Is er sprake van witwassen?
Beoordelingskader witwassen bij de afwezigheid van een concreet feit
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp – in dit geval de geldsom van € 1.019.572,50 en de woning aan de [adres] te [woonplaats] – afkomstig is uit enig misdrijf.
Het kan bewezen worden geacht dat de geldsom en de woning uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldsom en de woning uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het openbaar ministerie om bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij/zij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen.
De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo een verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek moet blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Uit het financieel onderzoek blijkt dat verdachte in 2005 een vermogen opgeeft van € 4.000.000, terwijl hij in het voorgaande jaar geen opgave doet van enig vermogen. Het is niet inzichtelijk hoe dit vermogen tot stand is gekomen en hoe dit is opgebouwd. Ook de herkomst van dit vermogen is onbekend. De verhouding van dit vermogen in relatie tot zijn salaris uit dienstverband is niet verklaarbaar.
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2004 blijkt dat verdachte geen eigen woning heeft. In 2005 wordt door verdachte de woning aan de [adres] te [woonplaats] aangekocht. In de aangifte inkomstenbelasting wordt voor deze woning een eigen woningschuld opgegeven van € 986.000,-. Uit de akte van levering van bovengenoemde aankoop blijkt dat [bedrijf 1] B.V. de feitelijke verstrekker is van deze (onderhandse) lening met een rentepercentage van 5%. In de aangifte inkomstenbelasting 2006 geeft verdachte een bedrag van € 130.957,- op aan rente en kosten voor eigen woning met betrekking tot de door [bedrijf 1] B.V. verstrekte lening. Tevens geeft verdachte in de aangifte van 2006 een bedrag van € 45.900,- aan als rente en kosten eigen woning over de periode 15 augustus 2006 tot en met 31 december 2006 betrekking hebbende op een lening van [notaris] NV, gevestigd te Curaçao. [notaris] NV heeft in 2006 een lening verstrekt van € 834.850,- (in verband met de aankoop van de betreffende woning) aan verdachte zonder hypothecaire inschrijving te verlangen. [notaris] NV heeft ondanks het verstrekken van een lening van ruim € 830.000,- geen hypotheek gevestigd op de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Tevens wordt een rente gevraagd van 12% en is [notaris] voor 100% aandeelhouder van [bedrijf 5] BV. [15]
Gelet op de eerdergenoemde bewijsmiddelen en het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat meerdere typologieën [16] van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing zijn, op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de rechtbank is er gebruik gemaakt van complexe verhullende constructies, met onder andere vennootschappen in het buitenland en leningen met niet marktconforme rentepercentages. Dat leidt tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van verdachte mocht daarom worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gaf voor de herkomst van de geldsom en de woning. Daar is hem door de politie ook om gevraagd.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor in juni 2018 bij de politie verklaard dat hij de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] niet meteen kon afnemen en daarom met (de eigenaar van) [bedrijf 1] B.V. had afgesproken dat zij de woning zouden kopen, waarna de woning zou worden doorverkocht aan verdachte. Dit hebben ze vormgegeven met een Groninger akte, waar ook een boeteclausule in stond als de koopsom uiteindelijk niet op tijd door verdachte zou worden betaald. Het geld van het pand zou uit België zijn gekomen. Daar zou met onroerend goed geld zijn verdiend. [17] Dat zou zijn gedaan met een aandelentransactie van een onderneming waarin voornamelijk een kostbaar pand zou zijn ondergebracht dat was verhuurd aan [naam] in [woonplaats] . [18] Verdachte heeft naar aanleiding van zijn verhoor bescheiden aangeleverd over de eerdergenoemde aandelentransactie.
De door verdachte aangeleverde stukken roepen veel vragen op en maken niet duidelijk hoe eventueel verdiende bedragen uiteindelijk bij [notaris] NV zijn terechtgekomen. De politie heeft daarom aanvullende vragen gesteld. Onder meer heeft de politie gevraagd om betalingsbewijzen waaruit zou blijken dat de aandelentransactie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat er geld is betaald voor de aandelen. Daarnaast heeft de politie gevraagd waarom het pand aan de [adres] niet meteen is betaald, of in ieder geval ruim voordat in mei 2006 een boete werd verbeurd, nu uit de stukken van de aandelentransactie blijkt dat de daaruit voortvloeiende opbrengst al in november 2005 zou zijn gerealiseerd. Op geen van de aanvullende vragen heeft verdachte antwoord gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte dat de geldsom en daarmee de aankoop van de woning een legale herkomst hebben, onvoldoende concreet is gemaakt en ook op geen enkele manier verifieerbaar is gebleken. De stukken die verdachte heeft overgelegd ten aanzien van de Belgische aandelentransactie bewijzen niet het bestaan van een aandelentransactie noch dat daarmee werkelijk activa zijn overgedragen en betaald. De stukken sluiten ook niet aan bij het verhaal van verdachte. Zij maken in het bijzonder niet inzichtelijk hoe de opbrengst uiteindelijk bij [notaris] NV zou zijn gekomen. Dat moet wel. Want dat is de vennootschap die uiteindelijk het grootste deel van het aankoopbedrag voor de woning aan de [adres] betaalde; en die voor de betaling van dat bedrag met verdachte een leningsovereenkomst zou hebben gesloten zonder enige vorm van zekerheid en met een rente van 12%, die uiteindelijk in het geheel niet door verdachte is ingelost. Het tijdstip waarop met de aandelentransactie geld zou zijn verdiend (eind 2005) en het dan kennelijk moedwillig verbeuren van een boete in mei 2006 dragen eraan bij dat – zonder nader aan te leveren informatie – het verhaal hoogst onwaarschijnlijk is. Kortom: de rechtbank acht de verklaring van verdachte onvoldoende concreet noch verifieerbaar en ook hoogst onwaarschijnlijk.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan de rechtbank met voldoende mate van zekerheid uitsluiten dat de geldsom van € 1.019.572,50 en daarmee de woning een legale herkomst hebben. Het kan niet anders zijn dan dat deze geldsom en de woning onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn, en dat verdachte dit wist. Met de hiervoor beschreven constructies heeft verdachte die criminele herkomst verhuld.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring voor witwassen in de periode van 2 mei 2005 tot en met 23 februari 2016, de dag dat verdachte failliet is verklaard, waarbij verdachte de herkomst van de geldsom en de woning heeft verhuld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 2 mei 2005 tot en met 23 februari 2016 te
[woonplaats] , van een voorwerp, te weten:
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en
- een geldsom ter hoogte van 1.019.572,50 euro, de herkomst, heeft verborgen en verhuld,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
witwassen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 maanden.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende lange tijd schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag en een woning. Het witgewassen bedrag is meer dan één miljoen euro waarmee vervolgens een huis is aangekocht. Daarbij is bij de aankoop van de woning gebruikt gemaakt van complexe constructies om de herkomst van het daarmee gemoeide geld te verhullen. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het dekt strafbare feiten af en maakt dat de crimineel verkregen inkomsten besteedbaar worden. Uit misdrijf verkregen geld krijgt namelijk een schijnbaar legale herkomst, waarna het geld vrijelijk in de legale economie kan worden uitgegeven. Verdachte heeft door te handelen zoals bewezen hier een bijdrage aan geleverd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van 3 oktober 2023, waaruit blijkt dat hij in het verleden is veroordeeld voor strafbare feiten.
Op te leggen straf
De rechtbank acht, door de ernst van de bewezen verklaarde feit, zonder meer de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. Er kan niet volstaan worden met een andere dan een vrijheidsbenemende straf of maatregel.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS). De oriëntatiepunten noemen voor delicten met betrekking tot fraude waarbij het bedrag € 1.000.000,- en hoger bevat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden tot de maximum gevangenisstraf van het delict als uitgangspunt. De rechtbank neemt dit oriëntatiepunt als uitgangspunt voor de op te leggen straf maar ziet aanleiding om de straf enigszins te matigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft het bewezen verklaarde feit een hele tijd geleden begaan en het heeft lang geduurd voordat de zaak op zitting is behandeld. Als uitgangspunt heeft namelijk te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is aangevangen op 6 juni 2018, toen verdachte werd gehoord. De strafzaak is vervolgens pas in januari en oktober 2021 op zitting geweest, maar in beide gevallen is de dagvaarding nietig verklaard. Daarna heeft het wederom lang geduurd voordat de zaak is behandeld, namelijk op 1 november 2023. Het eindvonnis wordt op 15 november 2023 gewezen en dat betekent dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate van ongeveer drie en een half jaar is overschreden. De overschrijding is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte of aan de aard van het delict te wijten en deze overschrijding dient matiging van de op te leggen straf tot gevolg te hebben.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op het artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien (18) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mr. M.S. Koppert en mr. O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 november 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2005 tot en met 23 februari 2016 te
[woonplaats] ,
in elk geval in Nederland,
van een voorwerp, te weten:
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of
- een geldsom ter hoogte van 1.019.572,50 euro,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten:
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of
- een geldsom ter hoogte van 1.019.572,50 euro, was,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten:
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of
- een geldsom ter hoogte van 1.019.572,50 euro,
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
artikel 420bis lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2005 tot en met 23 februari 2016 te
[woonplaats] ,
in elk geval in Nederland,
een voorwerp, te weten:
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of
- een geldsom ter hoogte van 1.019.572,50 euro,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of
van een voorwerp, te weten:
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of
- een geldsom ter hoogte van 1.019.572,50 euro,
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
artikel 420bis lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Een proces-verbaal zaaksdossier, p. 1072.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 oktober 2018, met parketnummer 16/190294-14 (thans: 16/190294-22), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1072. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Een proces-verbaal van verdenking, p. 168.
4.Een proces-verbaal van verdenking, p. 170.
5.Een geschrift, te weten de leveringsakte van de [adres] te [woonplaats] d.d. 3 mei 2005.
6.Een geschrift, te weten de leveringsakte van de [adres] te [woonplaats] d.d. 4 mei 2005.
7.Een geschrift, te weten kwitantie kooppenningen /waardeloosheidverklaring ontbindende voorwaarden d.d. 31 augustus 2006, p. 1-2.
8.Een geschrift, te weten kwitantie kooppenningen /waardeloosheidverklaring ontbindende voorwaarden d.d. 31 augustus 2006, p. 2.
9.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met bijlagen, p. 181-182; een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 319-320 en bijlage p. 323.
10.Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 319 en bijlage p. 333 en 337.
11.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met bijlagen, p. 752; een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met bijlagen, p. 773 met bijlage p. 776.
12.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met bijlagen, p. 773 met bijlage p. 776.
13.Een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens met bijlagen, p.
14.Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 319; een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p. 510.
15.Een geschrift, te weten een rechtshulpverzoek, p. 307-310.
16.‐ Verdachte heeft vermogensstijgingen in box 3 die sterk uitgaan boven zijn jaarinkomen;
17.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 11.
18.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 12 en 14.