ECLI:NL:RBMNE:2023:6002

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
UTR 21/5284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens gebrek aan toereikende machtiging

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente] van 23 november 2021. De zitting vond plaats op 31 juli 2023 via een MSTeams verbinding, waarbij eiseres zelf niet aanwezig was, maar haar gemachtigde wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen toereikende machtiging is overgelegd door Bartels om namens eiseres beroep in te stellen. Volgens artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als het niet voldoet aan de wettelijke vereisten, waaronder het overleggen van een machtiging indien de rechtbank hierom verzoekt.

Bartels heeft in eerdere correspondentie de gelegenheid gekregen om een machtiging in te dienen, maar de overgelegde volmachten waren niet van eiseres zelf. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aan Bartels was om een correcte machtiging te overleggen, en dat de volmachten die hij heeft ingediend niet voldoen aan de eisen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om Bartels nogmaals de kans te geven om een juiste machtiging in te dienen, en heeft het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Awb. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiseres daadwerkelijk een procedure wilde starten. De beslissing is genomen door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is uitgesproken op 8 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

mr. D.A.N. Bartels, veronderstellenderwijs handelend namens [eiseres] ,eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Boerlage).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 23 november 2021.
De zitting heeft middels een MSTeams verbinding plaatsgevonden op 31 juli 2023. Eiseres is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Boerlage.

Overwegingen

1. Het beroep is door Bartels veronderstellenderwijs ingesteld namens [eiseres] (hierna: [eiseres] ). Bij het beroepschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Zo’n vereiste is het overleggen van een machtiging als de rechtbank daarom verzocht heeft. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. Bij brief van 3 januari 2022 heeft de rechtbank Bartels in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een machtiging in te dienen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [eiseres] beroep in te stellen en in beroep op te treden. Bij brief van 1 februari 2022, ontvangen door de rechtbank op 22 maart 2022, heeft Bartels een machtiging overlegd die is ondertekend door [A] . Bij aangetekende brief van 21 april 2022 heeft de rechtbank Bartels nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken een machtiging in te dienen. In deze brief staat, ter aanvulling dat hij een machtiging moet indienen van [eiseres] . Bij brief van 17 mei 2022, ontvangen door de rechtbank op 29 juni 2022 heeft Bartels een recentere machtiging overlegd, wederom ondertekend door [A] , een machtiging ondertekend door [B] , en een machtiging ondertekend door [C] . Ter zitting heeft Bartels aangegeven dat uit de mail van [A] , waarin hij aangeeft: “en nog één voor mijn schoonmoeder”, blijkt dat hij namens zijn schoonmoeder bezwaar maakte. De rechtbank zou dan om een machtiging van de schoonmoeder aan de schoonmoeder moeten vragen.
3. De overgelegde volmacht is geen machtiging van [eiseres] . Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd. Dat uit de email van [A] zou moeten blijken dat [A] namens schoonmoeder bezwaar mag maken en de rechtbank dan een machtiging van [eiseres] aan [A] zou moeten opvragen volgt de rechtbank niet. De beslissing op bezwaar staat op naam van [eiseres] . Het had dan ook op de weg van Bartels gelegen te zorgen voor een machtiging op naam van [eiseres] . Voor zover hij ter zitting heeft aangevoerd dat de machtiging al bij de inhoudelijke stukken van verweerder zou zitten, merkt de rechtbank op dat er in de stukken van verweerder een machtiging zit die is ondertekend door [B] . Het is aan Bartels om in onderhavige beroepszaak (op tijd) te zorgen voor een juiste, controleerbare machtiging. Voor zover Bartels ter zitting heeft aangegeven dat het hem niet duidelijk was dat niet de juiste volmacht door hem was overlegd en hij een nadere termijn wenst om dit alsnog te doen, wijst de rechtbank op de herstelverzuimbrief van 21 april 2022. Hierin staat duidelijk dat hij een schriftelijke machtiging van [eiseres] dient te overleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals een nadere termijn te geven voor het indienen van een juiste, ingevulde machtiging en de onderliggende stukken. Zoals de meervoudige kamer van deze rechtbank op 25 juni 2020 [1] heeft beslist, is het niet aanleveren van een toereikende machtiging met onderliggende stukken een reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb). Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke geschilpunten.
Beroep op betalingsonmacht
5. Bij brief van 11 februari 2022 is door de gemachtigde een beroep op betalingsonmacht gedaan en verzocht om uitstel van het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [vennootschap] B.V. overlegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht bij brief van 11 augustus 2022 afgewezen. Aangezien gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven.
De overschrijding van de redelijke termijn
6. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiseres] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiseres] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af [2] .
7. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.