ECLI:NL:RBMNE:2023:6001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
UTR 21/5009
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WOZ-waarde en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, [eiseres] B.V., en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente]. Eiseres had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door verweerder, dat was gebaseerd op het ontbreken van een geldige machtiging. Tijdens de zitting op 31 juli 2023 was de gemachtigde van eiseres aanwezig, maar eiseres zelf niet. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij een geldig uittreksel van de Kamer van Koophandel had ingediend. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Daarnaast had eiseres verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn met ruim vier maanden was overschreden, en dat dit deels aan de heffingsambtenaar en deels aan de rechtbank te wijten was. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 50,- per half jaar overschrijding, wat resulteerde in een totale schadevergoeding van € 25,- voor zowel de heffingsambtenaar als de Staat der Nederlanden. Eiseres had ook verzocht om vergoeding van proceskosten, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de gemachtigde van eiseres weinig werkzaamheden had verricht voor het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging bij het indienen van bezwaar en de gevolgen van het niet tijdig indienen van de benodigde documenten. Tevens wordt de procedure rondom schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn uiteengezet, waarbij de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding baseerde op eerdere rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder (gemachtigde: mr. M. Boerlage).
Verder heeft als partij aan de zaken deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 7 december 2021.
De zitting heeft middels een MSTeams verbinding plaatsgevonden op 31 juli 2023. Eiseres is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Namens verweerder is mr. M. Boerlage verschenen.

Overwegingen

1. Indien een bezwaarschrift niet voldoet aan de gestelde voorwaarden kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard. Wel moet eiseres dan in de gelegenheid gesteld zijn het verzuim te herstellen. Bij het bezwaarschrift is geen toereikende machtiging meegestuurd. Verweerder heeft gemachtigde bij brieven van 30 maart 2021, 3 mei 2021 verzocht een geldige machtiging te overleggen. In deze brieven staat nadrukkelijk vermeld dat verweerder het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet op tijd wordt hersteld. Gemachtigde van eiseres heeft een machtiging overlegd getekend door mevrouw [A] van [bedrijf]. Verweerder heeft daarop bij brief van 18 augustus 2021 verzocht om te onderbouwen dat de ondertekenaar van de volmacht bevoegd is om de machtiging te ondertekenen. Ook in deze brief staat dat indien dit niet gebeurt verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk kan verklaren. Hierop is niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
2. Tijdens de behandeling van het beroep op zitting heeft (gemachtigde van) eiseres aangegeven dat hij het uittreksel en de statuten wel heeft opgestuurd. Bovendien zitten er emails bij van mevrouw [A] die aan mij zijn gericht. Er worden vaak veel stukken in grote pakketten naar de [gemeente] gebracht. Die passen soms niet in de brievenbus. (Gemachtigde van) eiseres kan zich herinneren dat hij wel eens pakketten los moest maken omdat hij het anders niet door de brievenbus kon doen. De [gemeente] heeft ook geen eigen brievenbus. Het is één brievenbus voor ongeveer acht gemeentelijke instanties. Bovendien is de informatie op een uittreksel van de Kamer van Koophandel altijd achterhaald zodra hij het moet opsturen. Het is handiger als de [gemeente] of de rechtbank het zelf controleren op KvK online.
3. Verweerder heeft tijdens de zitting nog gereageerd op de pinpointbrief van eiseres van 4 juli 2023. Daarin staat dat hij nooit een termijn voor het herstellen van het verzuim heeft gehad. Dat is volgens verweerder niet waar. Zij hebben eiseres met de brieven van 13 maart 2021, 3 mei 2021 en 18 augustus 2021 in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Daarnaast geeft verweerder aan niet te denken dat eiseres eerder dan 18 april 2023 om 18:13 een uittreksel heeft gedownload. Dat is namelijk de tijd die op het uittreksel van de KvK staat dat eiseres naar de rechtbank heeft gestuurd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres kan niet aantonen dat zij in bezwaar een uittreksel van de KvK heeft ingediend. Alleen een machtiging en een aantal emails van mevrouw [A] is onvoldoende om aan te kunnen tonen dat gemachtigde van eiseres bevoegd is om namens [eiseres] B.V. bezwaar in te stellen. Het beroep is daarom ongegrond.
Beroep op betalingsonmacht
5. Bij brief van 31 januari 2022 is door de gemachtigde een beroep op betalingsonmacht gedaan en verzocht om uitstel van het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [vennootschap] B.V. overlegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht bij brief van 28 april 2022 afgewezen. Aangezien gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven.
De overschrijding van de redelijke termijn
6. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De minister voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
7. In deze zaak is sprake van een opvolgende bezwaar- en beroepsprocedure. De behandeling daarvan mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 22 maart 2021, toen het bezwaarschrift is ingediend. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 21 maart 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ruim vier maanden overschreden.
8. De vraag die vervolgens voorligt is hoe hoog de schadevergoeding zou moeten zijn. Voor iedere periode van zes maanden overschrijding van de redelijke termijn moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad een immateriële schadevergoeding van € 500,- worden toegekend, waarbij het totaal van de termijnoverschrijding naar boven wordt afgerond. [1]
9. In de uitspraak van 12 mei 2023 [2] heeft deze rechtbank geoordeeld dat de bestuursrechter, binnen de ruimte die de rechtspraak van het EHRM daarvoor biedt, moet differentiëren bij de toekenning van een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. Daarbij is geoordeeld dat de huidige door de hoogste bestuursrechter toegepaste forfaitaire vergoeding van € 500,- per half jaar te grofmazig is, omdat dit uitgangspunt geen recht doet aan de grote verscheidenheid van zaken die door de bestuursrechter wordt behandeld en aan de daarmee samenhangende diversiteit van belangen die voor betrokkenen met die zaken gepaard gaan. Voor de nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen 16 tot en met 31 in de genoemde uitspraak van 12 mei 2023. De rechtbank komt in deze uitspraak tot een vergoeding van de immateriële schade van € 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Daarbij is in algemene zin overwogen dat het bij een WOZ-procedure gaat om een eenmalige belastingaanslag die niet doorwerkt in de toekomst. De WOZ-waarde wordt immers ieder kalenderjaar opnieuw vastgesteld door de heffingsambtenaar, waarna daartegen ieder jaar rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 33 van de uitspraak van 12 mei 2023.
10. Net als in de uitspraak van 12 mei 2023 oordeelt de rechtbank niet over een nieuw forfaitair tarief, maar beoordeelt zij waar de overschrijding van de redelijke termijn in de nu voorliggende zaak toe moet leiden.
11. In deze zaak is eiseres een rechtspersoon en zijn de belangen naar het oordeel van de rechtbank enkel financieel van aard. De bij eiseres betrokken personen kunnen in afwachting van uitsluitsel over de aanslagen spanning en stress ervaren, maar de rechtbank vindt dat sprake is van een relatief gering belang bij de uitkomst van de procedure. De rechtbank vindt die spanning en stress niet opwegen tegen de stress en spanning van iemand die in afwachting is van een bestuursrechtelijke procedure over bijvoorbeeld een verblijfsvergunning of een uitkering. Daarbij komt – zoals hiervoor overwogen – dat het gaat om een eenmalige belastingaanslag van een relatief beperkte omvang die niet doorwerkt in de toekomst. Alles afwegend vindt de rechtbank een schadevergoeding van
€ 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden in deze zaak billijk.
12. In dit geval is de redelijke termijn met ruim vier maanden overschreden. Dit leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De termijnoverschrijding is deels te wijten aan de heffingsambtenaar en deels aan de rechtbank, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat ieder in een met die verwijtbaarheid overeenkomend deel van de schade zal veroordelen. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar € 25,- (5/10) aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen en de Staat € 25,- (5/10).
De proceskosten
13. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in haar proceskosten die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
14. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het beroep.
15. Omdat de rechtbank een schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn toekent, is er in beginsel wel aanleiding om de heffingsambtenaar en/of de Staat te veroordelen in de rechtsbijstandskosten die met het oog op het verzoek om schadevergoeding zijn gemaakt. De rechtbank oordeelt dat bij een beslissing over proceskosten kan worden afgeweken van het systeem van forfaitaire vergoeding uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, in gevallen waarin het alleen nog gaat over de kosten die zijn gemaakt vanwege het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden an de redelijke termijn. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor rechtsbijstandskosten daarom beoordelen aan de hand van de vraag welke kosten redelijkerwijs gemaakt moesten worden door de gemachtigde van eiseres. Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank opnieuw naar overgingen 47 tot en met 49 van de eerder genoemde uitspraak van 21 december 2022.
16. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de dossierstukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het griffierecht
17. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
18. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep, overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Awb. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Awb. Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 25,-;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 25,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder het overzicht van de Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.