ECLI:NL:RBMNE:2023:5990

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
C/16/557128
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met verkoop van de gemeenschappelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2023 een beschikking gegeven over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De rechtbank heeft eerder op 23 januari 2023 de echtscheiding uitgesproken, die op 19 april 2023 is ingeschreven. De vrouw heeft twee dagen voor de peildatum van de gemeenschap de gemeenschappelijke woning verkocht aan haar moeder in Italië, wat door de man als benadeling van de gemeenschap werd gezien. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen besproken tijdens een mondelinge behandeling op 20 oktober 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de woning in [woonplaats 1] mag overnemen, mits zij de financiering kan regelen. De man heeft de woning in [plaats 2] toegewezen gekregen, onder dezelfde voorwaarde. De rechtbank heeft ook de verkoop van de woning in [plaats 3] aan de moeder van de vrouw behandeld, waarbij de vrouw de man niet op de hoogte had gesteld van de verkoop. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld door deze verkoop zonder toestemming van de man. De rechtbank heeft verder beslist over de verdeling van andere vermogensbestanddelen, zoals bankrekeningen, schulden en inboedels, en heeft de vrouw vergoedingsrechten toegekend voor bepaalde bedragen. De rechtbank heeft de vrouw ook verplicht om de helft van de onttrokken € 250.000,- aan de gemeenschap te vergoeden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/533109 / FA RK 22-23 (echtscheidingsverzoek vrouw)
C/16/533503 / FA RK 22-86 (echtscheidingsverzoek man)
C/16/557128 / FA RK 22-996 (verdeling huwelijksgoederengemeenschap)
Beschikking van 17 november 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.C. de Wit-Facchetti,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. de Vries.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft eerder in deze zaak een beschikking gegeven op 23 januari 2023. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst de rechtbank naar de vorige beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het F-formulier van de vrouw van 3 maart 2023;
  • het F-formulier van de man van 6 maart 2023;
  • het F-formulier van de vrouw van 9 maart 2023;
  • de brief van de vrouw van 16 maart 2023 met aanvullende verzoeken en bijlagen;
  • de brief van de man van 11 mei 2023 met aanvullende verzoeken en bijlagen;
  • de brief van de man van 9 oktober 2023 met bijlagen;
  • de brief van de vrouw van 9 oktober 2023 met aanvullende verzoeken en bijlagen;
  • de brief van de man van 10 oktober 2023 met bijlagen;
  • de brief van de man van 17 oktober 2023 met bijlagen;
  • het F-formulier van de vrouw van 18 oktober 2023 met bijlagen;
  • het F-formulier van de man van 19 oktober 2023.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 20 oktober 2023. Daarbij waren beide partijen met hun advocaten aanwezig. Als tolk voor de vrouw was mevrouw K. van Liemt aanwezig.
2. De belangrijke feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [trouwdatum] 2017 in [trouwplaats] . De rechtbank heeft bij beschikking van 23 januari 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 19 april 2023.
2.2.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn de ouders van:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .
2.4.
Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van 9 december 2021 heeft deze rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen.
2.6.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, die door de rechtbank is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 23 januari 2023.

3.De verzoeken

3.1.
Beide partijen verzoeken de rechtbank om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De man heeft het verzoek ten aanzien van het huurrecht van de woning in [woonplaats 2] ingetrokken, zodat de rechtbank daar geen beslissing meer over hoeft te nemen. Verder heeft de vrouw na de echtscheidingsbeschikking, met daaraan gehecht het ouderschapsplan, alsnog twee verzoeken ingediend die gaan over [minderjarige] .

4.De beoordeling

Te laat ingediende stukken
4.1.
Voordat de rechtbank de verzoeken van partijen inhoudelijk zal beoordelen, zal de rechtbank haar oordeel geven over de te laat ingediende stukken. De man maakt bezwaar tegen de te laat ingediende stukken door de vrouw op 18 oktober 2023. De wet schrijft voor dat stukken die niet uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling bij de griffie zijn ingediend buiten beschouwing worden gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. [1] De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde zich verzet tegen het buiten beschouwing laten van deze producties. De producties zijn nodig voor een goede beoordeling van de verzoeken over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om de stukken te doorgronden. Bovendien heeft de man zelf ook stukken ingediend binnen de termijn van tien dagen. De man is door het toelaten van deze stukken niet in zijn belangen geschaad.
De verzoeken van de vrouw over [minderjarige]
4.2.
De rechtbank zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken ten aanzien van [minderjarige] . De rechtbank vindt het in strijd met de goede procesorde om in een zodanig laat stadium van de procedure nog nieuwe verzoeken in te dienen die zien op [minderjarige] . Partijen hebben afspraken gemaakt over [minderjarige] in een ouderschapsplan dat aan de beschikking van 23 januari 2023 is gehecht. De zaak is vervolgens aangehouden in afwachting van de behandeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In dit stadium van de procedure is er daarom geen ruimte meer voor het behandelen van verzoeken over [minderjarige] . Bovendien is [minderjarige] nog erg jong en is een schoolkeuze nog niet aan de orde. Partijen zullen met elkaar hierover in overleg moeten en als zij er niet uitkomen kunnen zij op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een procedure starten bij de rechtbank. Hetzelfde geldt voor eventuele reizen die een van partijen samen met [minderjarige] naar het buitenland zou willen maken in de toekomst. Pas als er een concreet geschil hierover voorligt kan de rechtbank daarover beslissen.
Verdeling ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
4.3.
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen over de echtscheiding, heeft zij ook de bevoegdheid om te beslissen over het huwelijksvermogensregime van partijen.
4.4.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Partijen hebben geen geldige rechtskeuze uitgebracht. Zij hadden ten tijde van het huwelijk of kort daarna geen gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. De eerste gewone verblijfplaats van partijen na het huwelijk was in Nederland. Omdat geen van de uitzonderingen die zijn genoemd in artikel 4 lid 2 van het Verdrag zich hebben voorgedaan, werd ingevolge artikel 4 lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van het huwelijk het recht van de eerste gewone verblijfplaats van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dat is het Nederlandse recht. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing. Daar zijn partijen het ook over eens.
Algehele gemeenschap van goederen
4.5.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden opgesteld. Zij zijn gehuwd vóór 1 januari 2018. De rechtbank stelt dan ook vast dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen bestaat (naar oud recht). Tussen partijen is in geschil de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
De peildatum
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. Dit is de datum waarop de rechtbank het verzoek tot echtscheiding heeft ontvangen. Dat is 6 januari 2022.
4.7.
Als peildatum voor de waardering geldt als hoofdregel de datum van feitelijke verdeling, in de regel de datum van de beschikking, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. De rechtbank zal dan ook van deze laatste datum uitgaan, tenzij hierna anders wordt vermeld.
De bestanddelen
4.8.
De rechtbank zal hierna de verschillende vermogensbestanddelen van partijen bespreken en de verzoeken die zij daarover over en weer hebben gedaan. Partijen hebben de volgende bestanddelen en onderwerpen genoemd:
a. a) De echtelijke woning in [woonplaats 1] 4
b) De woning in [plaats 2] 5
c) De woning in [plaats 3] 5
d) De misgelopen huurinkomsten 6
e) Benadeling van de gemeenschap 6
f) De schulden aan de moeder van de vrouw 6
g) Het pand in [plaats 4] en de VVE kosten 8
h) De woning in [plaats 5] en de schuld aan de moeder 8
i. i) De woning in [gemeente] , [plaats 6] 9
j) De inboedels 9
k) De auto, de reparaties na de peildatum en de verkeersboetes 10
l) Het bedrag van € 250.000,- dat de vrouw heeft onttrokken aan de gemeenschap 10
m) De saldi op de bankrekeningen 11
n) De Bitcoins 12
o) Het maritaal beslag op de gezamenlijke rekening bij de Saxobank 12
p) De schuld bij de Banco di Sardegna in Italïe 12
q) De ‘schuld’ aan mevrouw [naam] 13
r) Het pensioen van de vrouw 13
s) De advocaatkosten 14
t) De lasten van de gemeenschappelijke woningen die na de peildatum zijn voldaan 14
u) De gebruikersvergoeding 15
v) De huuropbrengsten van de woning in [plaats 2] 15
w) Overige verzoeken en verrekenposten 15
a.
De echtelijke woning in [woonplaats 1]
4.9.
Partijen zijn het eens dat de vrouw de woning in [woonplaats 1] mag overnemen, onder de voorwaarde dat zij de overname van het aandeel van de man in de woning heeft kunnen financieren en de man heeft laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening. Partijen hebben afgesproken dat de woning wordt getaxeerd en dat zij zich hiervoor zullen wenden tot [makelaar 1] in Loosdrecht . Partijen zullen de kosten van de taxatie bij helfte te dragen. In geschil is de termijn die de vrouw krijgt voor de overname van de woning. De man stelt dat dit twee maanden moet zijn en de vrouw heeft verklaard dat dit te weinig is. De rechtbank zal in redelijkheid uitgaan van een termijn van vier maanden. Als de vrouw niet in staat is om onder de hiervoor genoemde voorwaarden binnen de termijn van vier maanden de woning over te nemen, wordt de woning verkocht aan een derde. Ingeval van verkoop van de woning aan een derde heeft ieder van partijen recht op de helft van de netto-verkoopopbrengst (koopprijs minus verkoopkosten minus hypotheekschuld). De rechtbank zal zich aansluiten bij de afspraken van partijen en onder het kopje ‘beslissing’ beschrijven op welke manier de overname of verkoop van de woning zal plaatsvinden.
b)
De woning in [plaats 2]
4.10.
De rechtbank zal de woning in [plaats 2] toedelen aan de man, onder de voorwaarde dat hij de overname van het aandeel van de vrouw in de woning kan financieren. Hierna legt de rechtbank uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.11.
In geschil is de vraag of de man de woning in [plaats 2] mag overnemen. De man woont op dit moment in de woning en wil de woning graag overnemen. De vrouw wil daarentegen dat de woning wordt verkocht. Zij heeft verklaard dat zij niet wil dat de man de woning in [plaats 2] overneemt in verband met het co-ouderschap dat partijen hebben voor [minderjarige] . De vrouw stelt dat zij van plan is om naar [plaats 1] te verhuizen en zij vindt de afstand tussen [plaats 2] en haar huis dan te groot om uitvoering te kunnen geven aan het co-ouderschap. De rechtbank vindt dit geen argument in vermogensrechtelijke zin om de woning niet aan de man toe te delen. De vrouw krijgt de mogelijkheid om de woning in [woonplaats 1] over te nemen, terwijl zij daar zelf ook niet blijft wonen. Het is daarom redelijk dat de man de mogelijkheid krijgt om de woning in [plaats 2] over te nemen. Het is aan de man om te bepalen of hij daar wel of niet blijft wonen.
4.12.
Vaststaat verder dat er geen hypotheekschuld zit op de woning in [plaats 2] . Partijen zijn het eens dat de woning getaxeerd moet worden. Zij hebben afgesproken dat zij zich eerst zullen wenden tot [makelaar 2] in [plaats 2] . Als blijkt dat [makelaar 2] de woning niet wil taxeren, dan zullen partijen [makelaar 3] B.V. in [plaats 2] benaderen om de woning te taxeren. De kosten van de taxatie zullen partijen bij helfte delen. De rechtbank zal net als bij de woning in [woonplaats 1] uitgaan van een termijn van vier maanden die de man krijgt voor de overname van de woning. Voor het geval de hiervoor beschreven wijze van verdelen niet kan plaatsvinden omdat de man (voor de door de makelaar vastgestelde waarde) niet de financiering kan verkrijgen om de vrouw uit te kopen, dient de woning te worden verkocht aan een derde. Ingeval van verkoop van de woning aan een derde heeft ieder van partijen recht op de helft van de netto-verkoopopbrengst (koopprijs minus verkoopkosten). De rechtbank zal onder het kopje ‘beslissing’ beschrijven op welke manier de overname of verkoop van de woning zal plaatsvinden.
c)
De woning in [plaats 3]
4.13.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw de woning van partijen in [plaats 3] op
4 januari 2022 heeft verkocht aan haar moeder voor een bedrag van € 500.000,-. Dit was twee dagen voor de peildatum van 6 januari 2022. De vrouw heeft dit gedaan zonder de man daarover in te lichten en zonder zijn toestemming. De dag na het transport heeft zij het echtscheidingsverzoek laten versturen door haar advocaat. Hoewel zij formeel nog twee dagen bevoegd was tot de overdracht (daarna had de man mee moeten werken aan de levering) omdat zij het bestuur had over de woning is deze handelswijze onbehoorlijk jegens de man. De woning behoorde immers tot de huwelijksgoederengemeenschap, waartoe de man bij helfte gerechtigd was. De vrouw had de man tenminste op de hoogte moeten stellen van de verkoop en de overdracht. Dit neemt niet weg dat de woning, door de verkoop en levering, op het moment van ontbinding niet meer in de huwelijksgoederengemeenschap viel. De koopsom daarentegen wel. Partijen zijn het erover eens dat van de opbrengst van de woning in [plaats 3] in ieder geval de hypotheekschuld van € 190.582,- is afgelost. Het resterende deel van de koopsom plus kosten koper € 322.000,- is door de moeder niet betaald. De moeder van de vrouw heeft dus precies het bedrag betaald van de hypotheekschuld en de rest is zij verschuldigd gebleven. De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen en de hieruit voortvloeiende vordering van de gemeenschap op de moeder, vermeerderd met 1,5 % contractuele rente, toedelen aan de vrouw, zodat de vrouw de helft hiervan moet betalen aan de man. Dit betekent dat de vrouw een bedrag van € 161.000,-, vermeerderd met de helft van de contractuele rente moet vergoeden aan de man. De vraag of de gemeenschap een schuld heeft aan de moeder van de vrouw en of de vrouw die mocht verrekenen bij de verkoop van de woning in [plaats 3] zal de rechtbank hierna onder punt 4.17 tot en met 4.21 separaat bespreken.
d)
De misgelopen huurinkomsten
4.14.
De rechtbank zal het verzoek van de man inzake misgelopen huurinkomsten van de woning in [plaats 3] afwijzen. De woning behoorde op de peildatum niet meer tot de gemeenschap en eventuele vruchten daarvan (zoals huurinkomsten) die de moeder of de vrouw daarna hebben ontvangen maken dan ook geen onderdeel uit van de huwelijksgoederengemeenschap.
e)
Benadeling van de gemeenschap
4.15.
De man stelt dat de vrouw de woning in [plaats 3] voor een te laag bedrag heeft verkocht en dat zij daarmee de huwelijksgoederengemeenschap heeft benadeeld. De man stelt dat de woning op 4 januari 2022 een waarde had van € 632.200,-. De vrouw betwist dit. Zij heeft een taxatierapport overgelegd waaruit een waarde blijkt van € 500.000,-. De man stelt dat dit taxatierapport niet betrouwbaar is. Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat de woning opnieuw zal worden getaxeerd naar de waarde op de leveringsdatum (4 januari 2022). De kosten van de taxatie zullen worden betaald door degene die geen gelijk zal krijgen. Concreet betekent dit dat als uit de nieuwe taxatie blijkt dat de woning meer dan
€ 565.000,- waard was op de leveringsdatum, de vrouw de taxatiekosten moet betalen. Als blijkt dat de woning minder waard was dan € 565.000,-, moet de man de taxatiekosten betalen. De rechtbank zal deze afspraak opnemen in de beslissing.
4.16.
De rechtbank zal verder ook beslissen dat de vrouw de huwelijksgoederengemeenschap heeft benadeeld als blijkt dat de taxatiewaarde hoger is dan
€ 500.000,-. Als blijkt dat de waarde van de woning op het moment van levering hoger was dan € 500.000,- heeft de vrouw namelijk binnen zes maanden voor aanvang van het geding een goed van de gemeenschap verspild en moet zij de aangerichte schade ingevolge artikel 1:164 lid 1 BW aan de gemeenschap vergoeden. Dit betekent dat de vrouw voor elk bedrag dat hoger is dan € 500.000,- de gemeenschap heeft benadeeld. Dat bedrag moet de vrouw vergoeden aan de gemeenschap.
f)
De schulden aan de moeder van de vrouw
4.17.
Volgens de vrouw had de gemeenschap op de peildatum een schuld van € 322.000,- bij haar moeder die is verrekend bij de verkoop van de woning in [plaats 3] . Zij verwijst voor de onderbouwing hiervan naar een verklaring van de moeder bij een Italiaanse notaris (productie 10 van de vrouw). In die verklaring refereert de moeder aan bedragen die zij aan de vrouw heeft overgemaakt. Voor een deel blijken deze bedragen uit de bankafschriften, die bij de verklaring zijn gevoegd.
4.18.
De man betwist het bestaan van deze schuld en de hoogte ervan. Hij merkt daarbij op dat de verklaring van de moeder pas is opgesteld op 27 december 2022. Dit is bijna een jaar na de peildatum. Volgens de man is de verklaring van de moeder opgesteld met het oog op deze procedure om de man te benadelen. Als er al leningen waren geweest, dan had het voor de hand gelegen dat de moeder van de vrouw de verklaring had opgesteld ten tijde van de verkoop van de woning in [plaats 3] . De man stelt verder dat er geen bewijsstukken zijn overgelegd dat het om leningen gaat.
4.19.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de som van de door de vrouw opgevoerde leningen niet correspondeert met het bedrag van € 322.000,- dat de moeder verschuldigd is gebleven. Als alle bedragen van productie 10 van de vrouw worden opgeteld komt men uit op € 282.918,-. Verder komen de leveringsakte en de nota van aflevering niet overeen. In de leveringsakte wordt namelijk nog gesproken van een schulderkenning door de moeder voor de hele koopsom van € 500.000,-, terwijl in de nota van afrekening het bedrag van € 322.000.- wordt genoemd. De rechtbank oordeelt voorts dat de stelling dat het om leningen zou gaan enkel wordt ondersteund door de door de moeder in het kader van deze procedure afgelegde verklaring bij een Italiaanse notaris. Opmerkelijk aan de verklaring van de moeder is dat zij zelfs stelt “crediteur te zijn van de studiekosten voor een bedrag van € 30.000,- (in [plaats 6] – universitaire heffingen – voedsel en huisvesting gedurende 7 jaar)”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat de verklaring van de moeder is opgesteld met het oogmerk om achteraf leningen te fabriceren om de man bij de verdeling van de gemeenschap te benadelen. De rechtbank gaat er immers vanuit dat het ook in Italië onfatsoenlijk is dat ouders de door hen betaalde kosten van levensonderhoud en studie van hun kinderen jaren later op hun kinderen verhalen. Het feit dat de verklaring bijna een jaar na de peildatum is opgesteld versterkt dit. Nergens blijkt verder uit dat het gaat om leningen. Ook niet uit de overgelegde overschrijvingen van de bedragen. Concluderend kan geen sprake zijn van verrekening met de een deel van de vordering die de gemeenschap heeft op de moeder uit hoofde van door haar schuldig gebleven koopsom. Die vordering is er nog steeds en wordt, zoals al is gezegd, aan de vrouw toegedeeld.
4.20.
Subsidiair stelt de vrouw dat het ging om schenkingen, die naar Italiaans recht ook zonder uitsluitingsclausule buiten iedere huwelijksgoederengemeenschap blijven. De rechtbank kan de vrouw hier wel in volgen, voor zover het gaat om de aantoonbaar overgemaakte bedragen. Daarvan is niet onaannemelijk dat de moeder de bedoeling heeft gehad uitsluitend de vrouw te bevoordelen. Eveneens is niet onaannemelijk dat de reden dat een expliciete uitsluitingsclausule ontbreekt gelegen is in het feit dat de moeder Italiaans recht van toepassing heeft geacht. Dit maakt echter nog niet dat de vrouw voor al de geschonken bedragen een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap. Daarvoor is nodig dat vast komt te staan dat deze bedragen ten goede zijn gekomen aan de gemeenschap, bijvoorbeeld omdat zij op een gemeenschappelijke rekening zijn terechtgekomen of omdat daarmee gemeenschapsschulden zijn betaald. Er moet dus aantoonbaar een verschuiving worden aangetoond van het privévermogen van de vrouw naar de gemeenschap. De vrouw heeft enkel van de bedragen van € 20.000,- en € 7.000,- bewijs overgelegd dat deze in de gemeenschap zijn gevloeid. Deze bedragen zijn namelijk aantoonbaar terechtgekomen op een gemeenschappelijke ABN-AMRO rekening van partijen. De man stelt dat deze bedragen zijn uitgegeven aan een keukenleverancier en een aannemer. Dit moge zou zijn, maar dat doet aan het vergoedingsrecht van de vrouw niets af. Als juist is wat de man stelt zijn met die bedragen immers gemeenschapsschulden (de rekening van de keukenleverancier en van de aannemer) afgelost. De rechtbank zal daarom beslissen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van € 27.000,-.
4.21.
Van alle andere bedragen is niet vast te stellen dat zij in de huwelijksgoederengemeenschap terecht zijn gekomen. De bedragen zijn immers gestort op een privérekening van de vrouw. Wat er daarna mee is gebeurd is onduidelijk. Mogelijk heeft de vrouw deze bedragen besteed aan privé-uitgaven of bevinden ze zich nog ergens in haar privévermogen. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw op dit punt voor het overige dan ook af.
g)
Het pand in [plaats 4] en de VVE kosten
4.22.
Het pand in [plaats 4] betreft een ruimte (met keuken en badkamer) die als officiële bestemming opslagruimte heeft, maar die feitelijk werd gebruikt als woning. De vrouw wil het pand toegedeeld krijgen tegen een waarde van € 39.000,-. De man is hiermee uiteindelijk akkoord gegaan op zitting. De rechtbank zal daarom het pand in [plaats 4] toedelen aan de vrouw, onder vergoeding van de helft van de waarde met de man.
4.23.
Verder stelt de vrouw dat de gemeenschap een schuld heeft van € 1.283,- over het jaar 2022 aan VVE-kosten voor het pand in [plaats 4] . De man betwist het bestaan van deze schuld. Hij stelt dat de ruimte nog steeds wordt verhuurd en dat van de huurinkomsten de VVE-kosten kunnen worden betaald of zijn betaald. De vrouw stelt dat de ruimte niet meer wordt verhuurd en dat deze leeg staat, omdat verhuur niet meer zou zijn toegestaan. Zij gebruikt de ruimte nu voor opslag. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vraag of de ruimte wel of niet wordt verhuurd in het midden blijven. De vrouw heeft immers na de peildatum feitelijk alleen de beschikking gehad over deze ruimte. De rechtbank vindt het redelijk dat de vrouw dan ook alle VVE-kosten zelf moet dragen. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw ten aanzien van de VVE-kosten wordt afgewezen.
h)
De woning in [plaats 5] en de schuld aan de moeder
4.24.
De vrouw heeft samen met haar broer het bloot eigendom van de woning in [plaats 5] . Zij stelt dat de waarde van het blooteigendom € 50.000,- is en dat haar deel daarmee € 25.000,- bedraagt. De man is hiermee akkoord. De rechtbank zal de woning in [plaats 5] daarom toedelen aan de vrouw tegen een waarde van € 25.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde met de man.
4.25.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de gemeenschap nog een schuld heeft aan haar moeder van € 75.000,-. Deze schuld zou volgens haar verband houden met de aanschaf en de verbouwing van het pand in [plaats 5] , waarvan de moeder het vruchtgebruik heeft. Volgens de vrouw is er een schuld bij de moeder van de vrouw van € 150.000,- in totaal, waarvan zij en haar broer ieder voor de helft draagplichtig zijn. De man betwist het bestaan van deze schuld.
4.26.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen. Er is geen enkel bewijsstuk van de schuld overgelegd, behalve de verklaring van de moeder zelf. De rechtbank is van oordeel dat dit niet als bewijs kan dienen. Bovendien is het heel onaannemelijk dat de vrouw een schuld aan zou gaan van € 75.000,-, terwijl daar maar een waarde van het bloot-eigendom van de woning van € 25.000,- tegenover staat. Voor zover de vrouw deze schuld ook wenst te verrekenen met de door de moeder deels schuldig gebleven koopsom van de woning in [plaats 3] kan daarvan geen sprake zijn.
i)
De woning in [gemeente] , [plaats 6]
4.27.
De vrouw heeft het blooteigendom van de woning in [gemeente] , [plaats 6] . De rechtbank zal dit blooteigendom toedelen aan de vrouw tegen een waarde van € 52.500,-, onder vergoeding van de helft van de waarde met de man. De vrouw heeft immers (eerder in deze procedure) onbetwist gesteld dat de waarde van het blooteigendom op de peildatum € 52.500,- bedroeg. De man heeft daarmee ingestemd.
4.28.
De vrouw heeft later haar standpunt gewijzigd en gesteld dat uitgegaan moet worden van een waarde van € 0,- omdat mevrouw [naam] , die het vruchtgebruik heeft, recent heeft gesommeerd het blooteigendom terug te leveren. De vrouw verwijst hiervoor naar een brief opgesteld door de advocaat van mevrouw [naam] van 29 september 2023 (productie 34 van de vrouw). De rechtbank volgt de vrouw hierin niet. De brief is overduidelijk opgesteld in verband met de echtscheiding. Doel hiervan is uitsluitend om de waarde van het blooteigendom te verminderen tot nihil om daarmee de man te benadelen. Dit heeft de vrouw ook erkend tijdens de zitting. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan deze rechtshandeling niet de betekenis kan worden toegekend die de vrouw kennelijk daaraan toegekend wenst te zien. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de waarde op de peildatum zoals hiervoor is beschreven.
j)
De inboedels
4.29.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de inboedels. De rechtbank zal daarom een beslissing nemen en de inboedels in redelijkheid als volgt verdelen:
Aan de vrouw wordt toegedeeld:
  • de inboedel van de woning in [plaats 3] ;
  • de inboedel van de woning/opslag in [plaats 4] ;
  • de inboedel van de woning in [woonplaats 1] , met uitzondering van de goederen die de man krijgt en die hieronder zijn genoemd;
Aan de man wordt toegedeeld:
  • de inboedel van de woning in [plaats 2] ;
  • alle goederen die zijn opgesomd in productie 31 van de man onder het kopje ‘verknochte goederen’ en ‘niet verknocht die ik graag zou willen’.
4.30.
Dan dient zich de vraag aan of de vrouw hiermee is overbedeeld. De rechtbank beschikt niet over voldoende informatie om dit precies vast te kunnen stellen. Het ligt wel voor de hand dat de vrouw met deze verdeling wordt overbedeeld, omdat de woning in [woonplaats 1] de echtelijke woning was waar beide partijen woonden en waar dus het merendeel van de inboedel zich bevond. De man krijgt slechts een paar goederen uit de inboedel van de woning in [woonplaats 1] . De inboedel van de woning in [plaats 3] en die in [plaats 2] streept de rechtbank tegen elkaar weg, omdat beiden panden bestemd voor verhuur zijn c.q. waren. Daarnaast krijgt de vrouw ook nog de inboedel uit [plaats 4] . Bij gebrek aan voldoende informatie zal de rechtbank de waarde van de inboedel schatten. In aanmerking genomen de welstand van partijen schat de rechtbank in redelijkheid dat de vrouw is overbedeeld voor een bedrag van € 4.000,- en zal beslissen dat de vrouw daarom een bedrag van € 2.000,- aan de man moet betalen.
k)
De auto, de reparaties na de peildatum en de verkeersboetes
4.31.
Tussen partijen staat vast dat zij op de peildatum een auto in hun bezit hadden van het merk Nissan type Qashqai met kenteken [kenteken] . In geschil is de waarde van de auto op de peildatum. De man stelt dat de auto € 4.600,- waard was en verwijst hiervoor naar een koerslijst van de ANWB van 21 april 2021. De vrouw gaat uit van een waarde van € 1.375,- en baseert dit op een offerte van 20 december 2021 waarin een inruilwaarde van € 1.375,- wordt genoemd. De rechtbank kan op basis van deze gegevens niet vaststellen wat de exacte waarde van de auto was op de peildatum. Duidelijk is dat het gaat om een auto uit 2008 met een kilometerstand van ongeveer 240.000. De rechtbank zal in redelijkheid de waarde schatten en uitgaan van een waarde op de peildatum van € 2.500,-. De auto wordt toegedeeld aan de vrouw omdat zij sinds het uiteengaan van partijen het exclusieve gebruiksrecht van de auto heeft gehad. Dit betekent dat de vrouw de helft van de waarde moet vergoeden aan de man.
4.32.
De vrouw heeft nog verzocht te bepalen dat de man de helft van de kosten voor reparaties van de auto na de peildatum moet vergoeden aan de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat de vrouw vanaf het uiteengaan van partijen het exclusieve gebruiksrecht van de auto heeft gehad. De rechtbank vindt het redelijk dat de vrouw dan ook alleen alle kosten voor onderhoud van de auto moet betalen.
4.33.
Verder heeft de man gesteld dat de vrouw na de peildatum twee verkeersboetes heeft gereden van € 378,39 en € 612,39. Omdat de auto nog op naam van de man staat heeft de man de verkeersboetes ontvangen. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw deze boetes moet betalen aan de man omdat zij het alleengebruik van de auto had. De vrouw heeft overigens tegen dit verzoek geen (inhoudelijk) verweer gevoerd.
l)
Het bedrag van € 250.000,- dat de vrouw heeft onttrokken aan de gemeenschap
4.34.
De man stelt dat de vrouw op 24 december 2020 een bedrag van € 250.000,- heeft opgenomen van de gemeenschappelijke rekening van partijen bij de Binckbank (nu genaamd de Saxobank). Wat er vervolgens met het bedrag is gebeurd is onduidelijk. De man verzoekt de rechtbank om de vrouw te veroordelen het bedrag te vergoeden aan de gemeenschap.
4.35.
De vrouw heeft tijdens de zitting erkend dat zij het bedrag van € 250.000,- heeft opgenomen van de Binckrekening van partijen. De vrouw verzoekt de rechtbank om een deskundige aan te stellen die kan onderzoeken wat er met het bedrag is gebeurd.
4.36.
De rechtbank wijst het verzoek van de man toe, in die zin dat zij de opname van € 250.000,- aan de vrouw zal toedelen. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt inderdaad dat de vrouw op 24 december 2020 een bedrag van € 250.000,- naar haar privérekening heeft overgemaakt bij de ING die eindigt op 878. Uit de stukken blijkt dat het saldo van die privérekening van de vrouw één dag voor de peildatum nog maar € 443,92 was. Dit betekent dat het bedrag van € 250.000,- is verdwenen. De vrouw heeft geen duidelijke verklaring gegeven voor wat er met het bedrag is gebeurd. De man stelt dat de vrouw dit geld (deels) heeft doorgesluisd naar haar moeder, die daarmee een deel van de koopsom van de woning in [plaats 3] heeft betaald, te weten het deel waar de hypotheek mee is afgelost. Hoe dan ook, duidelijk is dat de vrouw het bedrag heeft onttrokken aan de gemeenschap. De rechtbank ziet geen reden om een deskundige aan te stellen om uit te zoeken wat er precies met het geld is gebeurd. Bij gebreke van door de vrouw verschafte duidelijkheid kan worden aangenomen dat de vrouw dit geld op de peildatum nog in bezit had of bij een derde had gestald. De rechtbank zal dit bedrag aan de vrouw toedelen, als gevolg waarvan zij de helft aan de man moet vergoeden. Daarbij is mede redengevend dat de reden die de vrouw heeft aangevoerd ter rechtvaardiging van de onttrekking door de rechtbank niet wordt gevolgd.
4.37.
Die reden is betreft de stelling van de vrouw dat zij gerechtigd was het bedrag van € 250.000,- uit de gemeenschap te halen omdat de beleggingsrekening mede gevoed is door vier bedragen die volgens de vrouw niet in de gemeenschap vallen. Het zou gaan om een bedrag van € 20.000,- en een bedrag van € 7.000,- dat haar moeder aan haar ter beschikking heeft gesteld om te investeren op respectievelijk 26 juni 2019 en 25 mei 2020 (zie productie 10 van de vrouw en 4.20). Verder zou het gaan om een bedrag van € 32.464, dat mevrouw [naam] in 2020 aan haar in bewaring had gegeven (zie hierover verder ook 4.46 en 4.47) en een bedrag van € 21.462. Dit laatste bedrag betreft de afkoopsom van het voorhuwelijks pensioen van de vrouw (zie 4.48 tot en met 4.58), dat volgens haar in maart 2020 is ingelegd op de Binckrekening. In totaal gaat het om een bedrag van € 80.926,- maar omdat deze bedragen extreem hebben gerendeerd zou de vrouw € 250.000,- van de Binck-rekening naar haar privévermogen hebben mogen overmaken. De rechtbank acht de door de vrouw aangevoerde rechtvaardiging voor het onttrekken van € 250.000,- niet gegrond en zal dat wat betreft het pensioen en de investering/lening aan mevrouw [naam] hierna toelichten. Wat betreft de bedragen van € 20.000,- en € 7.000,- wordt verwezen naar hetgeen in 4.20 is overwogen. Voor die bedragen is aan de vrouw een nominaal vergoedingsrecht toegekend. Verder acht de rechtbank het door de vrouw gesteld extreme rendement onvoldoende onderbouwd.
m)
De saldi op de bankrekeningen
4.38.
Voor de tot de huwelijksgemeenschap behorende bankrekeningen geldt het volgende. Een bankrekening met een positief (credit-)saldo betreft een vordering op de bank. Een dergelijke vordering dient in de verdeling te worden betrokken voor de waarde daarvan op het moment van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Bepalend is dus het saldo van de bankrekening op de peildatum. Dat is 6 januari 2022.
4.39.
Partijen hadden op de peildatum de volgende bankrekeningen op hun naam staan:
  • de Binck-beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer 1] (nu onder gebracht bij de Saxobank);
  • de rekening bij de Nationale-Nederlanden Bank met nummer [rekeningnummer 2] op naam van de man;
  • de rekening bij de ING Bank met nummer [rekeningnummer 3] op naam van de man;
  • de Giro Rekening met nummer [rekeningnummer 4] op naam van de vrouw;
  • de rekening bij de ING Bank met nummer [rekeningnummer 5] op naam van de vrouw;
  • de rekening bij de Banco di Sardegna met nummer [rekeningnummer 6] op naam van de vrouw;
  • de rekening bij de SNS-bank met nummer [rekeningnummer 7] op naam van de vrouw;
  • de rekening bij The Governor and Company Bank of Ireland met nummer [rekeningnummer 8] op naam van de vrouw;
  • de rekening bij de ING Bank met nummer [rekeningnummer 9] op naam van beide partijen;
  • de rekening bij de ABN-AMRO bank met nummer [rekeningnummer 10] op naam van beide partijen.
4.40.
De rechtbank zal de saldi op de rekeningen die op naam staan van een van partijen aan de desbetreffende partij toedelen, waarbij de partij die is overbedeeld de ander moet compenseren, zodat ieder uiteindelijk de helft van de waarde heeft. De rechtbank zal de saldi op de overige rekeningen bij helfte verdelen. De exacte saldi op de rekeningen op de peildatum kan de rechtbank niet vaststellen op basis van de overgelegde stukken, omdat de bankafschriften zijn van 5 of 7 januari 2022 en niet van de peildatum. Uit de overige overgelegde stukken blijkt ook geen saldo op de peildatum. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen elkaar nog inzage moeten geven in de saldi op de bankrekeningen op de peildatum.
n)
De Bitcoins
4.41.
Partijen zijn het eens dat zij op de peildatum een Bitcoin-rekening hadden met een te verdelen saldo van € 44,48.-. De rechtbank zal ieder van partijen de helft van de Bitcoins op de peildatum toedelen.
o)
Het maritaal beslag op de gezamenlijke rekening bij de Saxobank
4.42.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw maritaal beslag heeft laten leggen op de Binckrekening met nummer [rekeningnummer 1] . De Binckbank is inmiddels overgenomen door de Saxobank. Partijen hebben niet gesteld wat het rekeningnummer is bij de Saxobank.
4.43.
Het maritaal beslag is een bijzonder conservatoir beslag dat één van de echtgenoten op grond van artikel 768 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RV) kan leggen op goederen van de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap om te voorkomen dat de ander die goederen zal wegmaken. De man vordert het door de vrouw opgelegde beslag op te heffen. De rechtbank heeft zoals hiervoor is besproken het bedrag op de Binckrekening tussen partijen verdeeld. Voor zover het maritale beslag op grond van artikel 770b Rv hiermee niet al van rechtswege is vervallen, zal de rechtbank dit beslag met onmiddellijke ingang opheffen.
p)
De schuld bij de Banco di Sardegna in Italïe
4.44.
De vrouw stelt dat zij een schuld heeft bij de Banco di Sardegna, die in de gemeenschap is gevallen. Zij verzoekt de schuld aan haar toe te delen, met verrekening van de helft van de schuld met de man. Hoewel het bestaan van de schuld door de man wordt betwist, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende bewijs heeft geleverd dat er een schuld openstond. De rechtbank kan op basis van de overgelegde stukken echter niet vaststellen wat de hoogte van de schuld was op de peildatum. Bij gebrek aan gegevens gaat de rechtbank daarom uit van het bedrag dat blijkt uit productie 20 van de vrouw. Daarin staat dat er in oktober 2022 een bedrag openstond van € 73.517,-.
4.45.
Het toedelen van schulden is op grond van de wet niet mogelijk. Het verzoek van de vrouw om de schuld aan haar toe te delen wijst de rechtbank dan ook af. De rechtbank kan wel een beslissing nemen over de onderlinge draagplicht van partijen ten aanzien van de schuld. Daarbij neemt de rechtbank als uitgangspunt dat alle schulden die er op de peildatum zijn in beginsel door ieder voor de helft moeten worden gedragen. Dit volgt uit artikel 1:100 BW, tenzij dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De man heeft verzocht om van de hoofdregel af te wijken, maar hij heeft naar het oordeel van de rechtbank daartoe onvoldoende aangevoerd. De enkele stelling dat de vrouw de schuld al voor het huwelijk is aangegaan is onvoldoende om uit te gaan van een andere draagplicht. De rechtbank zal daarom beslissen dat partijen (tegenover elkaar) ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de Banco di Sardegna. Voor zover een van partijen meer dan de helft van die schuld heeft afgelost heeft hij/zij een regresvordering op de ander voor het meerdere.
q)
De ‘schuld’ aan mevrouw [naam]
4.46.
De vrouw stelt dat zij een bedrag van € 32.464,- in bewaring heeft gekregen van mevrouw [naam] dat bedoeld is voor diens kosten van een begrafenis, verzorgingshuis en eventueel een hospice. Het bedrag is volgens de vrouw eerst op een renterekening gezet, maar omdat dit te weinig opleverde heeft zij het op de Binckbeleggingsrekening gestort. De vrouw stelt dat dit bedrag en de beleggingsresultaten hiervan daarom buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moeten blijven. De man heeft dit betwist.
4.47.
Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat er op de gezamenlijke ABN-AMRO rekening van partijen een bedrag van € 32.464,- is gestort in 2020. Te zien is dat het bedrag wordt overgemaakt van een Italiaanse bankrekening, maar niet vast te stellen is of dit bedrag daadwerkelijk van mevrouw [naam] komt. De vrouw verwijst verder naar een e-mail van 2015 van mevrouw [naam] aan de vrouw, maar ook daaruit kan de rechtbank niet opmaken dat het gaat om een investering van mevrouw [naam] . Het bedrag is immers niet in 2015 overgemaakt, maar in 2020. Wat er verder met het bedrag is gebeurd kan de rechtbank op basis van de overgelegde stukken niet vaststellen. Dat het bedrag is belegd en nog wel met een zeer hoge winst in zeer korte tijd, zoals de vrouw stelt, is evenmin vast komen staan. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan te nemen dat de vrouw geld onder zich heeft dat zij nog aan mevrouw [naam] dient af te staan en dat dit onderdeel vormde van de gestelde rechtvaardiging om € 250.000,- aan de Binck-rekening te onttrekken.
r)
Het pensioen van de vrouw
4.48.
De rechtbank zal beslissen dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van € 21.464,- inzake het door haar voor het huwelijk afgekochte pensioen. De rechtbank zal de beslissing hierna toelichten.
4.49.
De vrouw stelt dat zij het voor het huwelijk opgebouwde pensioen heeft afgekocht, dat dit verknocht is en dat zij daarom een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap ter grootte van de afkoopsom (€ 21.464,-) vermeerderd met het daarmee behaalde rendement. De man betwist dit en stelt subsidiair dat alleen sprake kan zijn van een nominaal vergoedingsrecht.
4.50.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1:94 (oud) BW van toepassing is, omdat partijen voor 1 januari 2018 zijn gehuwd. Uit lid 2 volgt dat alle goederen van de echtgenoten, die bij aanvang aanwezig waren of nadien zijn verkregen, in de gemeenschap vallen. Lid 3 van artikel 1:94 (oud) BW maakt hierop een uitzondering met de bepaling dat de goederen en schulden die aan een van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de vraag of een goed op bijzondere wijze aan één van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, afhangt van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. [2] Ook geld (en dus pensioen) kan door verknochtheid buiten de gemeenschap van goederen vallen. [3]
4.51.
De vrouw doet in het bijzonder een beroep op een uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2018 waarin de Hoge Raad oordeelde dat afgekocht pensioen, opgebouwd buiten de huwelijkse periode, waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps) van toepassing is, niet behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap. [4] Redengevend hiervoor is dat het pensioen, ware het niet afgekocht, evenmin gedeeld zou worden middels verevening.
4.52.
Uit de stukken blijkt dat de vrouw het door haar voor het huwelijk in Italië opgebouwde pensioen heeft afgekocht. Op dit pensioen is de Wvps van toepassing. De herkomst en bestemming van dit afgekochte pensioen brengen daarom met zich dat het afkoopbedrag moet worden aangemerkt als privévermogen van de vrouw. Uit de stukken blijkt dat het afkoopbedrag is gestort op de gezamenlijke ABN-AMRO rekening van partijen en dus in de gemeenschap terecht is gekomen. Dit levert een vermogensverschuiving op die een vergoedingsrecht voor de vrouw oplevert.
4.53.
In geschil is vervolgens de vraag of de vrouw een nominaal vergoedingsrecht heeft of dat de beleggingsleer toegepast moet worden. De vrouw stelt dat het afgekochte pensioen uiteindelijk op de gezamenlijke Binckrekening van partijen is gestort dat vervolgens in zeer hoge mate heeft gerendeerd. De vrouw voert dit onder meer aan als rechtvaardiging voor de onttrekking door haar van € 250.000,- van de Binck-rekening. De vrouw heeft de storting op de Binck-rekening echter niet onderbouwd. Nu de man dit heeft betwist is niet komen vast te staan dat het pensioen is geïnvesteerd op de Binck-rekening en een zeer hoog rendement heeft opgeleverd. Dit leidt tot de conclusie dat aan de vrouw een nominaal vergoedingsrecht toekomt ter grootte van de afkoopsom, te weten € 21.464,-.
s)
De advocaatkosten
4.54.
De man heeft onbetwist gesteld dat de vrouw voor de peildatum een bedrag van
€ 12.382,19 aan haar advocaat heeft betaald van de gemeenschappelijke rekening van partijen. De man heeft zelf voor de peildatum € 712,97,- aan zijn advocaat van deze rekening betaald. In familierechtzaken is het gebruikelijk dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Daarom worden advocaatkosten geacht verknocht te zijn aan degene die deze heeft gemaakt. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de man toe en zal beslissen dat de vrouw het bedrag van (12.382,19 – 712,97) = € 11.669,- moet vergoeden aan de gemeenschap.
t)
De lasten van de gemeenschappelijke woningen die na de peildatum zijn voldaan
4.55.
De vrouw stelt dat zij na de peildatum een bedrag van € 41.063,- in totaal heeft betaald aan gezamenlijke lasten en/of kosten van woningen van partijen en dat de man de helft van dit bedrag aan haar moet vergoeden.
4.56.
De rechtbank overweegt dat de door de vrouw na de peildatum betaalde hypotheekaflossingen van de woning in [woonplaats 1] vermogensvormend zijn. Omdat de vrouw na de peildatum heeft afgelost vanuit haar vermogen betekent dit dat de man de helft van deze aflossingen aan de vrouw moet vergoeden. De rechtbank zal dit opnemen in de beslissing onder het kopje van de woning in [woonplaats 1] . Alle overige kosten van de woning in [woonplaats 1] zoals gas, water, licht, onderhoud en hypotheekrente, moet de vrouw zelf voor haar rekening nemen omdat de vrouw het alleengebruik van de woning heeft. Voor de gestelde lasten die zien op de woningen in Italië geldt hetzelfde. Daarvan heeft de vrouw immers ook alleen het gebruiksgenot. De rechtbank beslist daarom dat de man de helft van de door de vrouw betaalde hypotheekaflossing vanaf de peildatum tot aan de datum van levering van de woning moet vergoeden aan de vrouw en wijst het verzoek van de vrouw voor het overige af.
u)
De gebruikersvergoeding
4.57.
De rechtbank zal het verzoek van de man om een gebruikersvergoeding vast te stellen afwijzen. Een gebruiksvergoeding kan worden toegekend vanwege gederfd woongenot van een gemeenschappelijk goed. Op dit moment woont de vrouw alleen in de woning in [woonplaats 1] en de man alleen in de woning in [plaats 2] . Zij hebben beiden dus gederfd woongenot van de andere woning, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om een gebruikersvergoeding vast te stellen. Bovendien neemt de vrouw alle kosten voor het onderhoud en gebruik van de woning in [woonplaats 1] voor haar rekening, zodat de rechtbank het niet redelijk vindt om daarnaast een gebruikersvergoeding vast te stellen.
v)
De huuropbrengsten van de woning in [plaats 2]
4.58.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te beslissen dat de man de helft van de huuropbrengsten van de woning in [plaats 2] van juli 2021 tot aan de peildatum aan haar moet vergoeden, afwijzen. De man heeft namelijk onbetwist gesteld dat de huuropbrengsten zijn gestort op de gezamenlijke rekening van partijen. De vrouw heeft haar verzoek verder onvoldoende onderbouwd.
w)
Overige verzoeken en verrekenposten
4.59.
Voor het overige zijn de stellingen van partijen voor de rechtbank niet te doorgronden en zouden zij nader onderzoek en bewijslevering vergen. De rechtbank vindt dat dit leidt tot een onnodige vertraging van deze procedure, zoals genoemd in artikel 827 lid 1 sub g Rv. Dit betekent dat de verzoeken van partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken ten aanzien van [minderjarige] ;
5.2.
gelast de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt:
Ten aanzien van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats 1]
- Partijen dienen binnen een week na deze beschikking aan makelaar [makelaar 1] in Loosdrecht de opdracht te geven om voor gemeenschappelijke rekening van partijen de waarde van de woning vast te stellen. De waarde die de makelaar vaststelt bindt hen;
  • de vrouw krijgt vervolgens gedurende zes weken, te rekenen vanaf de datum van het taxatierapport, gelegenheid om kenbaar te maken of zij de woning tegen de taxatiewaarde toegedeeld wenst te krijgen en of zij de toedeling kan financieren. De man dient in dit kader te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening;
  • indien de vrouw de woning kan en wil overnemen, dient de akte van toedeling binnen vier maanden na de datum van het taxatierapport te zijn verleden. De vrouw is in dat geval gehouden om de helft van de overwaarde (taxatiewaarde minus hypotheekschuld) aan de man te vergoeden;
  • indien de vrouw de woning niet kan of wil overnemen en/of de man niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening, zal de woning verkocht worden aan een derde. Partijen zullen zich in dat geval binnen een week na de mededeling van de vrouw gezamenlijk wenden tot makelaar [makelaar 1] in Loosdrecht , die de verkoop van de woning zal begeleiden en een laat- en vraagprijs zal bepalen;
  • de makelaar begeleidt de verkooponderhandelingen, gericht op verkoop van de woning binnen een periode van zes maanden en levering binnen een periode van negen maanden vanaf de datum van het verlenen van de opdracht;
  • ingeval van verkoop van de woning aan een derde komt aan ieder van partijen de helft van de netto verkoopopbrengst toe (verkoopprijs minus verkoopkosten);
  • in beide gevallen (verkoop aan een derde of overname door de vrouw) moet de man de helft van de door de vrouw sinds de peildatum gedane hypotheekaflossingen tot aan de levering van de woning vergoeden, te verrekenen bij de verdeling van de woning;
Ten aanzien van de woning aan de [adres 2] in [plaats 2]
  • partijen moeten binnen een week na de datum van deze beschikking aan [makelaar 2] in [plaats 2] opdracht geven om voor gemeenschappelijke rekening van partijen de waarde van de woning vast te stellen. De waarde die de makelaar vaststelt bindt hen. Als blijkt dat Van [makelaar 2] de woning niet wil taxeren, dan zullen partijen [makelaar 3] B.V. in [plaats 2] benaderen om de woning te taxeren;
  • de man krijgt vervolgens gedurende zes weken, te rekenen vanaf de datum van het taxatierapport, gelegenheid om kenbaar te maken of hij de woning tegen de taxatiewaarde toegedeeld wenst te krijgen en of hij de toedeling kan financieren;
  • indien de man de woning kan en wil overnemen, dient de akte van toedeling binnen vier maanden na de datum van het taxatierapport te zijn verleden. De man is in dat geval gehouden om de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden;
  • indien de man de woning niet kan of wil overnemen, zal de woning verkocht worden aan een derde. Partijen zullen zich in dat geval binnen een week na de mededeling van de man gezamenlijk wenden tot de makelaar die de woning heeft getaxeerd, die daarna de verkoop van de woning zal begeleiden en een laat- en vraagprijs zal bepalen;
  • de desbetreffende makelaar begeleidt de verkooponderhandelingen, gericht op verkoop van de woning binnen een periode van zes maanden en levering binnen een periode van negen maanden vanaf de datum van het verlenen van de opdracht;
  • ingeval van verkoop van de woning aan een derde komt aan ieder van partijen de helft van de netto verkoopopbrengst toe (verkoopprijs minus verkoopkosten);
Ten aanzien van de woning aan de [adres 3] in [plaats 3]
5.2.1.
deelt toe aan de vrouw de vordering van de huwelijksgoederengemeenschap op de moeder van de vrouw van € 322.000,- inzake de verkoop van de woning in [plaats 3] , vermeerderd met de contractuele rente van 1,5 procent en veroordeelt de vrouw tot betaling van de helft van dit bedrag aan de man, te weten een bedrag van € 161.000,-, vermeerderd met de helft van de verschenen contractuele rente tot de dag der voldoening;
5.2.2.
beslist dat de woning in [plaats 3] opnieuw zal worden getaxeerd naar de waarde op de leveringsdatum (4 januari 2022) op kosten van ongelijk. Als blijkt dat de waarde van de woning meer is dan € 565.000,-, zal de vrouw de kosten van de taxatie moeten voldoen. Als blijkt dat de waarde van de woning minder is dan € 565.000,-, zal de man de kosten van de taxatie moeten voldoen;
5.2.3.
beslist dat de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld voor elk bedrag dat uit de nieuwe taxatie komt dat hoger is dan € 500.000,- en dat de vrouw dit bedrag moet vergoeden aan de huwelijksgoederengemeenschap, in die zin dat zij de helft van het bedrag voor zover dit hoger is dan € 500.000,- moet betalen aan de man;
Ten aanzien van het onroerend goed in Italië
5.2.4.
deelt toe aan de vrouw het pand in [plaats 4] aan het adres [adres 4] tegen een waarde van € 39.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde met de man;
5.2.5.
deelt toe aan de vrouw de onverdeelde helft van het blooteigendom van de woning in [plaats 5] aan het adres [adres 5] tegen een waarde van € 25.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde met de man;
5.2.6.
deelt toe aan de vrouw het blooteigendom van de woning in [gemeente] , [plaats 6] tegen een waarde van € 52.500,-, onder vergoeding van de helft van de waarde met de man;
Ten aanzien van de inboedels
5.2.7.
deelt toe aan de vrouw:
  • de inboedel van de woning in [plaats 3] ;
  • de inboedel van het pand in [plaats 4] ;
  • de inboedel van de woning in [woonplaats 1] , met uitzondering van de goederen die de man krijgt en die hieronder zijn genoemd;
5.2.8.
deelt toe aan de man:
  • de inboedel van de woning in [plaats 2] ;
  • de volgende goederen uit de woning in [woonplaats 1] :
 Maschine (muziekinstrument);
 Juno JSQ60 (muziekinstrument);
 Microfoon (muziekinstrument);
 Piano merk Schimmel (muziekinstrument);
 Snowboard spullen;
 Bamboe salontafeltje (door vriendin zelf gemaakt);
 Analoge fotocamera;
 Doosje met persoonlijke foto’s;
 Kadootjes van mijn kantoor voor [minderjarige] ;
 Kadootjes van mijn ouders voor [minderjarige] ;
 Bosch elektrische schroevendraaier;
 Spiegel;
 Design pianokruk;
5.2.9.
beslist dat de vrouw uit hoofde van de verdeling van de inboedel een bedrag van € 2.000,- aan de man moet betalen vanwege overbedeling;
Ten aanzien van de auto
5.2.10.
deelt toe aan de vrouw de auto van het merk Nissan type Qashqai met kenteken [kenteken] tegen een waarde van € 2.500,-, onder vergoeding van de helft van de waarde met de man;
Ten aanzien van de schuld(en)
5.2.11.
beslist dat ieder van partijen (tegenover elkaar) voor de helft draagplichtig is voor
de schuld aan de Banco di Sardegna van € 73.517,-;
Ten aanzien van het vergoedingsrecht(en)
5.2.12.
stelt vast dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgoederengemeenschap van € 27.000,-;
Ten aanzien van de bankrekeningen
- deelt toe aan de vrouw het bedrag van € 250.000,- dat zij op 24 december 2020 heeft opgenomen van de gezamenlijke BINCK-rekening en beslist dat zij uit hoofde hiervan de helft van dit bedrag moet betalen aan de man (€ 125.000,-);
- deelt toe aan ieder van partijen de saldi op de bankrekeningen die op zijn of haar naam staan zoals genoemd onder punt 4.39;
  • deelt toe aan ieder van partijen de helft van de saldi op de bankrekeningen zoals genoemd in 4.39 die op beider naam staan;
  • beslist met betrekking tot de banksaldi op deze bankrekeningen dat een ieder recht heeft op de helft van de som van alle saldi op de peildatum en dat degene die met de verdeling van de saldi overbedeeld is de helft van het overbedelingsbedrag aan de ander moet vergoeden, waarbij partijen elkaar nog inzage moeten geven in de saldi op de peildatum (6 januari 2022);
- heft op het door de vrouw gelegde beslag op de Binck beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer 1] (nu onder gebracht bij de Saxobank);
Ten aanzien van de Bitcoins
5.2.14.
deelt toe aan ieder van partijen de helft van de Bitcoins op de Bitcoin-rekening;
Ten aanzien van het pensioen van de vrouw
5.2.15.
stelt vast dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van € 21.464,- inzake door haar voor het huwelijk afgekochte pensioen;
5.2.16.
wijst het meer of anders verzochte met betrekking tot de verdeling af;
Ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot verrekening van kosten na de peildatum
5.3.
beslist dat de vrouw een bedrag van € 11.669,- moet vergoeden aan de gemeenschap inzake de advocaatkosten;
5.4.
beslist dat de vrouw een bedrag van € 378,39 en van € 612,39 aan de man moet vergoeden ter zake door de vrouw gereden verkeersboetes na de peildatum;
5.5.
verklaart partijen niet-ontvankelijk in de overige verzoeken die strekken tot verrekening van kosten;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op17 november 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 87 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.HR 3 november 2006,
3.HR 3 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX8843, NJ 2008/257 m.nt. L.C.A. Verstappen; en HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF2295, NJ 2009/40
4.HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1180