In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van een woning in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 299.000,- voor het belastingjaar 2022, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]. De heffingsambtenaar had in zijn uitspraak op bezwaar van 23 december 2022 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de digitale zitting op 3 oktober 2023 heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat er geen geschil meer bestaat over de WOZ-waarde, maar dat hij een beroep doet op artikel 40 van de Wet WOZ, waarin wordt gesteld dat de heffingsambtenaar verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Eiser had verzocht om de taxatiekaart met de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de referentiewoningen, maar deze waren niet verstrekt. De rechtbank oordeelde dat eiser in zijn bezwaarschrift niet had aangegeven dat hij deze informatie miste tijdens de hoorzitting, waardoor de beroepsgrond te laat was ingediend en in strijd met de goede procesorde.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.