ECLI:NL:RBMNE:2023:5681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
02/039252-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van dood door schuld van een politieambtenaar tijdens een aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieambtenaar, die als lid van het arrestatieteam betrokken was bij de fatale aanhouding van een verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was betrokken bij een geplande aanhouding en heeft, zonder opzet, zijn vuurwapen afgevuurd, waardoor het slachtoffer is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in strijd met de veiligheidsvoorschriften handelde door zijn vinger op de trekker te plaatsen, terwijl hij niet de intentie had om te schieten. Echter, de rechtbank concludeert dat de verdachte als gevolg van een schrikreactie zijn vinger onbewust van de slede naar de trekker heeft verplaatst, waardoor het schot is gelost. Dit heeft geleid tot de vrijspraak van de verdachte, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 02/039252-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 oktober 2023
in de strafzaak tegen
de als [verdachte] gedagvaarde verdachte,
wiens persoonsgegevens zijn geverifieerd door de voorzitter en de griffier,
domicilie kiezende te [adres] , [postcode] [plaats 1] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 april 2023, 3 oktober 2023 en 31 oktober 2023. De zaak is inhoudelijk behandeld op 3 oktober 2023 en het onderzoek is op de terechtzitting van 31 oktober 2023 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.K.A. Wijnbelt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam, alsmede van hetgeen de advocaat van de benadeelde partijen,
mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Eersel, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte op [2022] in [plaats 2] , in de uitoefening van het beroep van politieambtenaar, ingezet als lid van het arrestatieteam (hierna ook: AT) van de [organisatieonderdeel] ( [organisatieonderdeel] ), aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door
- een vuurlijn op [slachtoffer] te zetten,
- in strijd met wat hem tijdens zijn AT-opleiding en/of getrainde procedure is geleerd, zijn vinger op de trekker van het vuurwapen te plaatsen, terwijl hij niet van plan was een schot te lossen, en
- zonder noodzaak de trekker van zijn vuurwapen over te halen,
waardoor het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] is overleden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Inleiding
Op [2022] is [slachtoffer] overleden als gevolg van een schot uit het vuurwapen van verdachte. Verdachte is een politieambtenaar en maakte op dat moment onderdeel uit van het arrestatieteam van de [organisatieonderdeel] . Het overlijden van [slachtoffer] en de wijze waarop een einde is gekomen aan zijn leven is een zeer tragische gebeurtenis, die voor veel verdriet bij de nabestaanden zorgt. Zij hebben gebruik gemaakt van het spreekrecht en hebben verteld wat het verlies van [slachtoffer] voor hen betekent. Ook voor verdachte is het overlijden van [slachtoffer] een tragische en ingrijpende gebeurtenis. Uit zijn verklaringen en het dossier is duidelijk geworden dat sprake is geweest van een ongewild schot en dat hij het verschrikkelijk vindt wat er gebeurd is. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Is verdachte schuldig aan de dood van [slachtoffer] , omdat hij aanmerkelijk onoplettend is geweest? Of is aannemelijk geworden dat hem geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt? Hoe invoelbaar het verdriet van de nabestaanden ook is, de rechtbank moet de mate van schuld van verdachte beoordelen op basis van de handelingen van verdachte en wat onder de gegeven omstandigheden van verdachte, een goed getrainde specialist, verwacht mocht worden. Het uiteindelijke noodlottige gevolg kan bij de beoordeling niets zeggen over de mate van schuld van de verdachte. De rechtbank zal in dit vonnis tot het oordeel komen dat verdachte een zeer betreurenswaardige fout heeft gemaakt, maar dat hem niet een zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) oplevert. Voordat de rechtbank uitlegt hoe zij tot dit oordeel is gekomen, zullen eerst de vaststaande feiten worden geschetst en de standpunten van de officier van justitie en de verdediging worden weergegeven.
4.2
De vaststaande feiten
Op [2022] is het arrestatieteam van de [organisatieonderdeel] ingezet voor een geplande aanhouding van [slachtoffer] . Het observatieteam van de politie had gezien dat hij zich in een geparkeerde auto bevond. De leden van het arrestatieteam hebben daarom voor de aanhouding de zogenaamde statische autoprocedure ingezet. Dit houdt kort gezegd in dat een geparkeerde auto wordt omsingeld door voertuigen van het arrestatieteam, waarna de leden van het arrestatieteam uitstappen, proberen de portieren te openen om vervolgens de inzittende(n) aan te houden. Verdachte liep naar de deur van de auto aan de bestuurderskant (waar [slachtoffer] zat). Hij probeerde het portier te openen, maar kreeg het niet open. Daarna stapte verdachte door, draaide zich om richting [slachtoffer] en haalde zijn vuurwapen uit het holster en richtte dit op [slachtoffer] (dit wordt het aanleggen van een vuurlijn genoemd). Ergens tijdens of net na het richten van het wapen op [slachtoffer] ging het wapen af, waarbij [slachtoffer] in zijn hals is geraakt en als gevolg daarvan is overleden.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft een wapen- en munitieonderzoek gedaan naar het wapen waarmee het schot is gelost. Het NFI heeft geen bijzonderheden geconstateerd die het normaal functioneren van het wapen beïnvloedden en heeft geconcludeerd dat het vuurwapen niet anders af heeft kunnen gaan dan door het overhalen van de trekker. In deze zaak staat dan ook niet ter discussie dat verdachte op enig moment zijn vinger bij de trekker had en vervolgens de trekker heeft overgehaald.
4.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op verdachte, als lid van het arrestatieteam, een bijzonder zware verantwoordelijkheid rustte om bij het aanleggen van een vuurlijn op een juiste wijze met zijn vuurwapen om te gaan. Verdachte heeft echter een van de twee kernveiligheden overtreden door op enig moment zijn vinger niet hoog op de slede van zijn vuurwapen te houden, maar aan de trekker, zonder dat hij voornemens was een schot te lossen. Dat betekent dat verdachte een verwijtbare fout heeft gemaakt. Een dergelijke afwijking van de getrainde procedure is volgens de officier van justitie aan te merken als een aanmerkelijk verwijtbare mate van onoplettendheid, en daarmee is sprake van schuld aan de zijde van verdachte aan de dood van [slachtoffer] .
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Volgens de verdediging heeft verdachte niet bewust zijn vinger bij de trekker gehad en evenmin bewust de trekker overgehaald. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het ongewilde schot van verdachte kan worden verklaard door een schrikreflex die het gevolg was van een onverwachte en plotselinge beweging van de hand van [slachtoffer] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij twee rapportages van deskundigen overgelegd. De deskundigen hebben aangegeven dat het mogelijk is dat een reflex als gevolg van een schrikreactie een ongewild schot veroorzaakt terwijl de vinger, conform de veiligheidsregels, hoog op de slede is geplaatst.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 307 Sr
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich in strafrechtelijke zin schuldig heeft gemaakt aan de dood van [slachtoffer] . Voor het aannemen van schuld als bestanddeel in artikel 307 Sr moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is wordt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bepaald door de manier waarop dit in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. [1] Onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te kunnen komen. Dit houdt in dat niet elke fout die een verdachte heeft gemaakt voldoende is om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld en dat het uiteindelijke gevolg, ook als dit de dood tot gevolg heeft, geen invloed heeft op de mate van schuld. Als is vastgesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, dan moet daarnaast worden beoordeeld of deze aanmerkelijke onvoorzichtigheid verdachte ook verwijtbaar is. Kort gezegd moet de rechtbank in dit kader beoordelen of verdachte anders had
moetenén
kunnenhandelen.
In deze zaak is relevant dat verdachte handelde als politieambtenaar, meer in het bijzonder als lid van het arrestatieteam van de [organisatieonderdeel] . In die functie is het toegestaan een wapen te dragen en om dit wapen onder strikt voorgeschreven veiligheidsvoorschriften te gebruiken. Het incident heeft voorts plaatsgevonden tijdens de (statische) autoprocedure, zoals hiervoor omschreven. Dat maakt dat met name ter beoordeling voorligt of verdachte in strijd met de voorschriften van deze procedure en de (algemene) veiligheidsvoorschriften met betrekking tot hantering van wapens heeft gehandeld.
Volgens de veiligheidsvoorschriften die verdachte tijdens zijn opleiding en trainingen van het arrestatieteam zijn aangeleerd moet bij het vasthouden van het wapen de vinger hoog op de slede worden gehouden, en mag de vinger pas op de trekker worden gelegd op het moment dat het voornemen bestaat om een schot te lossen.
Uit de verklaringen van de leden en de docenten van het arrestatieteam volgt dat verdachte tot het moment dat het schot gelost werd, heeft gehandeld conform de voorgeschreven en getrainde autoprocedure en veiligheidsvoorschriften. Er kan niet worden bewezen dat verdachte bij het trekken van zijn wapen en het aanleggen van de vuurlijn zijn vinger niet steeds hoog op de slede heeft gehad.
Verdachte heeft echter wel op enig moment, zonder dat hij van plan was om een schot te lossen, zijn vinger bij de trekker van het wapen gehad, waardoor het wapen is afgegaan. Verdachte heeft hiermee in strijd gehandeld met de veiligheidsvoorschriften en dus een fout gemaakt.
Onder omstandigheden kan een dergelijke fout van een lid van het arrestatieteam betekenen dat hij of zij in strafrechtelijke zin schuldig is aan het gevolg van die fout, omdat de fout als verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend moet worden aangemerkt. De vraag is of daar in dit geval sprake van is.
Omdat verdachte heeft gehandeld in strijd met de veiligheidsvoorschriften, mag de verwijtbaarheid van zijn handelingen in beginsel worden verondersteld. Dit kan anders zijn als aannemelijk is geworden dat er omstandigheden zijn, waardoor verdachte de schending van de veiligheidsvoorschriften niet verweten kan worden. In dit geval heeft de verdediging aangevoerd dat er mogelijk sprake is geweest van een schrikreactie bij verdachte, als gevolg van een onverwachte beweging bij [slachtoffer] , waardoor de vinger van verdachte onbewust bij de trekker is gekomen.
De verdediging heeft ter onderbouwing van het verweer allereerst verwezen naar de getuigenverklaring van de politieagent aangeduid met “ [A] ”, de [.] van de commandantenauto. Die verklaart dat hij heeft gezien dat verdachte zijn wapen op [slachtoffer] richtte en dat [slachtoffer] ineens zijn linkerhand omhoog deed. Toen de hand van [slachtoffer] ter hoogte van zijn nek was, hoorde [A] een knal. De waarneming van deze getuige wordt ondersteund door het forensisch onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat in de linkerhand van [slachtoffer] een doorschot is aangetroffen en de hand zich dus in de baan van het schot bevond, ter hoogte van zijn hals. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de hand van [slachtoffer] een beweging omhoog heeft gemaakt.
De verdediging heeft vervolgens vragen gesteld aan [B] (hoogleraar op het gebied van integratieve fysiologie aan de Universiteit van Colorado in Boulder, Verenigde Staten, en deskundige op het gebied van ongewilde schoten) en [C] (onderzoeker op het gebied van ongewilde schoten, onder andere gepromoveerd met een proefschrift over ongewilde schoten onder politieambtenaren) over de beweging van de hand van [slachtoffer] en de mogelijke invloed daarvan op de handelingen van verdachte.
Wat betreft de door de verdediging ingebrachte rapportages van de deskundigen, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze terzijde moeten worden geschoven. Zij voert daartoe het volgende aan:
  • de bevindingen in de rapportages zien op de reguliere politiepraktijk, terwijl verdachte onderdeel uitmaakte van een speciale eenheid;
  • de deskundigen beschikten niet over het strafdossier, waardoor zij niet alle relevante omstandigheden kenden;
  • de deskundigen rapporteren niet over de mogelijkheid dat de trekker kan worden overgehaald als de vinger hoog op de slede zit. Zij stellen slechts dat het mogelijk is dat een schrikprikkel ertoe kan leiden dat de trekker wordt overgehaald als de vinger buiten de trekkerbeugel is geplaatst.
Ook indien de rechtbank de rapportages niet terzijde schuift, kan het ten laste gelegde volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen. Het is namelijk onaannemelijk dat een beweging van de hand van [slachtoffer] heeft geleid tot een schrikreactie bij verdachte, omdat het standaardprocedure is om zo snel mogelijk de handen van een aan te houden verdachte te willen zien.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdediging aan de door haar ingeschakelde deskundigen voldoende informatie heeft gegeven over de omstandigheden die van belang zijn in deze zaak en dat de vraagstelling voldoende specifiek is geweest. De rapportages voldoen ten aanzien van deze zaak aan wat van de verdediging kan en mag worden verwacht. De rapportages zijn tijdig ingediend en het stond het openbaar ministerie vrij om de deskundigen aanvullende vragen te stellen, maar heeft dat niet gedaan. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de rapportages toepasbaar zijn op de situatie in deze zaak en zal deze in haar oordeel betrekken.
De rechtbank acht in het bijzonder de volgende antwoorden van belang.
Rapport opgesteld door [B]
Vraag: Hoe aannemelijk is het dat het schot van mijn cliënt een onwillekeurige reactie was?
Antwoord: “Op basis van de feiten zoals ze aan mij zijn voorgelegd, is het goed mogelijk dat het onopzettelijk afvuren van het vuurwapen is veroorzaakt door onwillekeurige contracties als gevolg van een schrikreactie door de plotselinge beweging van de hand van de verdachte.”
Vraag: In hoeverre is het mogelijk dat de schrikreflex zo krachtig was dat mijn cliënt zijn vinger onbewust verschoof van de slede naar de trekker en uiteindelijk de trekker heeft overgehaald?
Antwoord: “[…] Als iemand schrikt van een onverwachte beweging terwijl hij een getrokken wapen vast heeft, wordt het wapen steviger vastgegrepen, zodanig stevig dat het wapen kan afgaan. Het afvuren van het wapen wordt volledig veroorzaakt door de prikkel en de onwillekeurige reactie van het lichaam hierop, niet door de opzet om te schieten.”
Rapport opgesteld door [C]
Vraag: In hoeverre is het mogelijk dat de schrikreflex zo krachtig was dat mijn cliënt zijn vinger onbewust verschoof van de slede naar de trekker en uiteindelijk de trekker heeft overgehaald?
Antwoord: “[...] Wat ik wel kan zeggen is dat in ons onderzoek naar reflexieve triggermechanismen van onwillekeurig afvuren, onze proefpersonen, bekeken over alle teststations, in 29 van de 144 gevallen trekkerdrukwaarden bereikten die voldoende zouden zijn geweest om het trekkerdrukgewicht van een voorgespannen wapen te overschrijden; voor een wapen dat niet voorgespannen was, werd de bijbehorende waarde in 9 van de 144 gevallen overschreden.”
Vraag: In hoeverre denkt u dat het mogelijk is dat de plotselinge en onverwachte beweging van de hand van de verdachte, zoals de getuige heeft verklaard, een schrikreactie opwekte bij mijn cliënt, ook al herinnert mijn cliënt zich dit niet?
Antwoord: “Helaas kan ik slechts een speculatief antwoord geven op deze vraag, maar vanuit mijn ervaring acht ik het vrij aannemelijk dat de snelle en plotselinge beweging van de arm door de verdachte
(opmerking rechtbank: [slachtoffer] )door uw cliënt
(opmerking rechtbank: verdachte)onbewust werd waargenomen als een gevaarlijke situatie, die (ook onbewust of automatisch) de aanzet gaf tot het lossen van een schot ter verdediging van het gevaar.”
Vraag: Zou het onwillekeurig afvuren ook kunnen voorkomen bij een intensief getrainde politieagent van een speciale eenheid?
Antwoord: “Ja. In ons onderzoek is het mogelijk gebleken om een onwillekeurig schot op een ongewapende verdachte te triggeren bij een agent van een mobiele taskforce met een aanzienlijk hoger trainingsniveau dan reguliere patrouilleagenten.”
Uit de rapporten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het mogelijk is dat een goed getrainde agent van een speciale eenheid, ondanks dat hij zijn vinger op de slede houdt, als gevolg van een plotselinge en onverwachte beweging, de trekker van een pistool overhaalt.
Gelet op bovenstaande antwoorden van [B] en [C] , in combinatie met de getuigenverklaring van [A] inhoudende dat [slachtoffer] ineens zijn linkerhand omhoog deed en dat hij toen het schot hoorde, en de bevindingen van het forensisch onderzoek over een doorschot door de linkerduim van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte als gevolg van een schrikreactie door de plotselinge beweging van de hand van [slachtoffer] , zijn vinger onbewust van de slede naar de trekker heeft verplaatst en vervolgens de trekker heeft overgehaald. Daarmee is aannemelijk geworden dat verdachte het overhalen van de trekker niet had kunnen voorkomen en hem ook geen verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte verwijtbaar in de zin van artikel 307 Sr heeft gehandeld. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat [slachtoffer] is overleden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

5.BENADEELDE PARTIJEN

5.1
De vorderingen
[D] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 750,00 materiële schade, € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000 aan shockschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[E] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 750,00 materiële schade, € 20.000,00 aan affectieschade en € 20.000 aan shockschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[F] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 18.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 750,00 materiële schade en
€ 17.500,00 aan shockschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[G] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 35.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 750,00 materiële schade, € 17.500,00 aan shockschade en € 17.500,00 aan affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, omdat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Omdat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de benadeelde partijen in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij [D]
  • verklaart [D] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [E]
  • verklaart [E] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [F]
  • verklaart [F] niet-ontvankelijk in de vordering
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [G]
  • verklaart [G] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. L.C. Michon en
N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks [2022] te [plaats 2] , in de uitoefening van enig ambt of beroep, te weten als politieambtenaar, ingezet als lid van het arrestatieteam (AT) van de [organisatieonderdeel] ,
grovelijk en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig en/of onzorgvuldig, tijdens een (zogenoemde)
autoprocedure,
- een vuurlijn op [slachtoffer] heeft gezet, althans zijn vuurwapen op die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij)
- in strijd met hetgeen hem tijdens zijn AT-opleiding en/of de getrainde (auto)procedure is geleerd, zijn (trekker)vinger op/aan de trekker van zijn vuurwapen heeft geplaatst en/of gehouden in plaats van (hoog) op de slede van zijn vuurwapen, terwijl hij niet voornemens was een schot te lossen en/of
- zonder enige noodzaak de trekker van zijn vuurwapen heeft overgehaald,
ten gevolge waarvan een schot is gelost en die [slachtoffer] getroffen werd door een kogel uit zijn vuurwapen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in zijn hals, heeft bekomen, dat die [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden;
( art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5630, NJ 2010/674.