ECLI:NL:RBMNE:2023:5627

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 22/3688 en 22/759
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over afvalstoffenheffing en WOZ-waarde met betrekking tot een woning in Utrecht

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van een woning in Utrecht, beroep ingesteld tegen de aanslagen afvalstoffenheffing en de vastgestelde WOZ-waarde voor het belastingjaar 2022. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 498.000,- op basis van de waardepeildatum 1 januari 2021. Eiseres betwistte zowel de hoogte van de WOZ-waarde als de rechtmatigheid van de aanslag afvalstoffenheffing. De rechtbank heeft op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan.

Eiseres stelde dat de aanslag afvalstoffenheffing ten onrechte was opgelegd, omdat zij en haar broers en zussen de woning slechts voor studiedoeleinden gebruikten en het afval naar hun ouderlijke woning meenamen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had vastgesteld dat er huishoudelijke afvalstoffen konden ontstaan in de woning, waardoor de belastingplicht bestond. Eiseres deed ook een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen toezeggingen waren gedaan door de gemeente die dit beroep konden onderbouwen.

Wat betreft de WOZ-waarde oordeelde de rechtbank dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld. De rechtbank volgde de taxatiematrix van de heffingsambtenaar, die de woning van eiseres vergeleek met vergelijkbare woningen in de omgeving. Eiseres had zelf een lagere gebruiksoppervlakte gemeten dan de heffingsambtenaar, maar de rechtbank vond de meting van de heffingsambtenaar overtuigender. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen van eiseres ongegrond, waardoor de aanslagen en de WOZ-waarde in stand bleven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/3688 en UTR 23/759

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: D.T. de Winter).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 28 februari 2022 een aanslag op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gekregen, waarbij de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2022 is vastgesteld op € 498.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd. Daarnaast is aan eiseres op 28 februari 2022 voor de woning een aanslag afvalstoffenheffing voor het belastingjaar 2022 opgelegd. Beide aanslagen en de WOZ-beschikking zijn opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum.
1.1.
In de uitspraak op bezwaar van 5 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar na het bezwaar van eiseres de WOZ-waarde gehandhaafd en in de uitspraak op bezwaar van 8 september 2022 de aanslag afvalstoffenheffing gehandhaafd (de bestreden uitspraken).
1.2.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrix overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, vergezeld door taxateur [taxateur] . De rechtbank heeft toen het onderzoek gesloten.
1.4.
Eiseres heeft na de zitting op 1 april 2023 en op 11 april 2023 stukken ingediend, waaronder foto’s en meetgegevens. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en de heffingsambtenaar verzocht om te reageren op de ingebrachte stukken. De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd per brief van 10 mei 2023. Eiseres heeft vervolgens op 16 mei 2023 een reactie gegeven op de brief van de heffingsambtenaar.
Omdat de rechtbank een tweede zitting niet nodig vond, heeft zij partijen gevraagd of zij uitspraak kan doen zonder een tweede zitting. Omdat partijen niet hebben aangegeven op een tweede zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1.5.
Op 16 mei 2023 heeft eiseres een nader stuk ingediend bij de rechtbank, waarin zij het belang van een nauwkeurige meting van zijn woning benadrukt. De rechtbank heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en het stuk bij de beroepsprocedure te betrekken, omdat zij vindt dat zij voldoende is ingelicht door partijen.

De beoordeling van de zaken

De afvalstoffenheffing (UTR 23/759)
2. Eiseres is, samen met haar minderjarige broers en/of zussen, eigenaar van de woning. De heffingsambtenaar heeft eiseres als oudste persoon die aangewezen staat in de gemeentelijke basisadministratie als belastingplichtige aangewezen.
2.1.
Eiseres in voor de belastingjaren 2020 en 2021 ook in beroep gegaan tegen de aanslagen afvalstoffenheffing. In die beroepsprocedure [1] is duidelijk geworden dat eiseres en haar broers en/of zussen met hun ouders elders in de ouderlijke woning in [woonplaats] wonen. Toen gebruikten zij de woning aan de [adres 1] voor verschillende activiteiten waaronder het maken van huiswerk. Er werd gebruik gemaakt van de watervoorziening en van het toilet. Huishoudelijke afvalstoffen namen zij mee naar de ouderlijke woning. Eiseres heeft op de zitting verklaard dat de woning in 2022 op een vergelijkbare manier werd gebruikt als in de jaren daarvoor.
2.2.
Eiseres stelt dat de aanslag afvalstoffenheffing ten onrechte is opgelegd. Eiseres stelt dat een taxateur van de heffingsambtenaar in het kader van een verminderingsbesluit voor het belastingjaar 2019 heeft aangegeven dat bij het niet wijzigen van de situatie, er geen afvalstoffenheffing zal worden geheven, dus ook niet als er alleen in de woning wordt gestudeerd en het afval mee wordt teruggenomen. Eiseres doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres is dat ook de reden waarom, terecht, geen aanslagen afvalstoffenheffing zijn opgelegd voor de jaren 2020 en 2021.
2.3.
Op grond van artikel 15.33 Wet milieubeheer (Wmb) en artikel 2, tweede lid van de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing gemeente [gemeente] 2022 (Verordening afvalstoffenheffing) wordt de afvalstoffenheffing geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan op basis van de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. In artikel 10.21 Wmb staat dat het moet gaan om een perceel waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
2.4.
Belastingplichtig is op grond van artikel 2, tweede lid, en artikel 4 van de Verordening afvalstoffenheffing, degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2.5.
De belastingplicht geldt als er in de woning huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan en als er voor het adres [adres 1] sprake is van een verplichting van de gemeente om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Tussen partijen is niet in geschil dat die verplichting bestaat. Van de woning wordt ook gebruik gemaakt en daarom kunnen er huishoudelijke afvalstoffen ontstaan. Dat betekent dat het belastbare feit zich voordoet. De omstandigheid dat het afval dat in de woning ontstaat meegenomen wordt naar de ouderlijke woning leidt er niet toe dat er geen belastingplicht meer is. Het gaat er immers om dat die afvalstoffen in de woning kunnen ontstaan en niet dat deze feitelijk vanuit de woning aangeboden worden aan de ophaaldienst.
2.6.
Eiseres is met haar broers en/of zussen eigenaar van de woning en houdt deze voor eigen gebruik beschikbaar. De woning wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld het maken van huiswerk. Daarmee is eiseres, met haar broers en/of zussen gebruiker van de woning, ook al woont ze daar niet. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht aan eiseres een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd.
3. Eiseres beroept zich op de telefonische mededeling van een taxateur van de [gemeente] over het verminderingsbesluit voor het belastingjaar 2019. Deze mededeling was dat er vanaf het contactmoment bij een ongewijzigde situatie er geen afvalstoffenheffing zal worden geheven, ook als er enkel wordt gestudeerd en het afval mee wordt genomen. Bij de overdracht van de woning aan haar en haar zussen en/of broers is dit nogmaals toegezegd. De taxateur heeft ook gezegd dat dit in het rapportagesysteem van de [gemeente] staat vermeld. Ook heeft de vader van eiseres op 24 februari 2023 gebeld met een medewerker van de [gemeente] die in het systeem kon zien wie de persoon was die het verminderingsbesluit heeft genomen, maar er is toen niet medegedeeld wie dat is geweest.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. [2] Allereerst moet eiseres aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid een toezegging of andere uitlating is gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarderwegende belangen kunnen daaraan in de weg staan.
3.2.
Op grond van de verklaringen (van de vader) van eiseres en de betwisting daarvan door de heffingsambtenaar vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat van de zijde van de [gemeente] toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan waaruit eiseres redelijkerwijs mocht afleiden dat er geen afvalstoffenheffing verschuldigd was. De rechtbank weegt daarbij mee dat niet duidelijk is geworden welke vragen concreet zijn gesteld en ook niet welke concrete antwoorden gegeven zijn. Bovendien volgt de rechtbank niet de stelling dat voor de belastingjaren 2020 en 2021 geen aanslagen afvalstoffenheffing zouden zijn opgelegd, al dan niet na contact met een medewerker. De rechtbank wijst op haar eerder genoemde uitspraak van 23 januari 2023, waaruit blijkt dat voor de belastingjaren 2020 en 2021 ook aanslagen afvalstoffenheffing zijn opgelegd voor de woning aan de [adres 1] . [3]
4. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afvalstoffenheffing voor het belastingjaar 2022 terecht is opgelegd door de heffingsambtenaar. Het beroep is daarom ongegrond.
De WOZ-waarde (UTR 22/3688)
5. Eiseres betwist de hoogte van de WOZ-waarde van de woning, een in 1931 gebouwde rijwoning met een berging, die gelegen is op een kavel van 142 m². Volgens eiseres is de gebruiksoppervlakte van de woning en de schuuroppervlakte niet juist (volgens de Meetinstructie Gebruiksoppervlakte woningen van de Waarderingskamer van juli 2019 (de meetinstructie)) vastgesteld door de heffingsambtenaar.
5.1.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden.
5.2.
De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5.3.
Daarnaast merkt de rechtbank nog het volgende op. Bij de beoordeling van de WOZ-waarde gaat het om de waarde van de woning als geheel. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden (de waardeonderdelen woning, grondwaarde en de waarde van de berging) een hulpmiddel om de waarde van het object als geheel inzichtelijk te maken. Het gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum 1 januari 2021. De taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend.
5.4.
Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar in beroep een taxatiematrix overgelegd. In de taxatiematrix vergelijkt de heffingsambtenaar de woning van eiseres met drie andere in [woonplaats] gelegen woningen, die rondom de waardepeildatum zijn verkocht. Het gaat om [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze referentiewoningen af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres niet te hoog is vastgesteld.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift, de taxatiematrix en de toelichting die hij daarop heeft gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de woning is vergeleken met woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en die wat betreft type, uitstraling, bouwjaar en ligging goed vergelijkbaar zijn met de woning van eiseres. Met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden. De rechtbank ziet in de taxatiematrix terug dat de heffingsambtenaar de woning van eiseres wat betreft kwaliteit matig en wat betreft staat van onderhoud slecht vindt. De voorzieningen zijn als eenvoudig/verouderd gekwalificeerd. De referentiewoningen waren er bij verkoop beter aan toe, maar gelet op de ruim lagere woningwaarde van eisers woning van € 3.285 per m² ten opzichte van de referentiewoningen die verkoopcijfers per m² hebben opgebracht van respectievelijk € 4.631, € 5.655 en € 4.037, is met de verschillen voldoende rekening gehouden.
5.6.
Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Hierna legt zij dat uit.
De gebruiksoppervlakte
5.6.1.
Zoals onder 5. is aangestipt stelt eiseres dat de heffingsambtenaar uitgaat van een onjuiste gebruiksoppervlakte van de woning van 114 m². De meting dient door de heffingsambtenaar plaats te vinden aan de hand van de meetinstructie. Eiseres heeft haar woning zelf nagemeten en haar metingen in een schema uitgewerkt. Daarnaast heeft eiseres de meetgegevens ingetekend op de plattegrond van [adres 5] , die eiseres heeft aangepast naar de indeling van haar woning. Bij haar laatste meting komt eiseres uit op een totale gebruiksoppervlakte van 106,415 m². Eiseres stelt daarbij dat op basis van de meetinstructie van de Waarderingskamer een aantal oppervlaktes bij de meting van de gebruiksoppervlakte buiten beschouwing moeten worden gelaten, namelijk de schoorsteenschacht en een wandgedeelte van 0,291 m² op de begane grond, de schoorsteenschacht op de eerste verdieping en de oppervlaktes onder het schuine dak op de zolder die lager zijn dan 1,50 meter en een overige inpandige ruimte van 0,360 m². Daarnaast gaat de heffingsambtenaar er nog steeds ten onrechte van uit dat de schuur 6 m² groot is in plaats van 5,44 m².
5.6.2.
In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat de woonoppervlakte op grond van de meetinstructie is vastgesteld op 110 m² en de dakkapel op 4 m². In totaal bedraagt de gebruiksoppervlakte daarmee 114 m². In het verweerschrift licht de heffingsambtenaar toe dat voor de berekening gebruik is gemaakt van de plattegronden van [adres 5] . De oppervlakte van deze woning is, op een dakkapel aan de voorzijde na, gelijk aan eisers woning. Deze dakkapel is buiten beschouwing gelaten. In reactie op de meting van eiseres stelt de heffingsambtenaar dat eiseres alle leidingschachten en schoorstenen bij elkaar optelt en als gebruiksoppervlakte buiten beschouwing laat. Dat is niet conform de meetinstructie. Daarnaast geeft de meetinstructie niet aan dat schoorsteen en/of schoorsteenmantels buiten beschouwing moet worden gelaten en hij ziet daarvoor ook geen reden, omdat de schoorsteen boven een open haard zit, welke ook vervangen zou kunnen worden door bijvoorbeeld een houtkachel. Daarnaast verwijst de heffingsambtenaar voor de gebruiksoppervlakte van de begane grond (47,29 m²) naar de bouwtekening van eiseres’ woning. Verder betwist de heffingsambtenaar de accuraatheid van de meting van de zolderverdieping, omdat de afmetingen die eiseres vermeld bij een drietal lijnen in de plattegrond afwijken, terwijl de lijnen zo goed als even lang zijn. Hij stelt dat de gebruikte plattegronden door een professionele partij zijn opgesteld en om die reden meer betrouwbaar dan de meting van eiseres. Wat betreft de stahoogte van 1,50 meter, stelt de heffingsambtenaar onder verwijzing naar de kleuringen in de plattegrond van [adres 5] dat daarmee rekening is gehouden. Tot slot geeft de heffingsambtenaar aan dat hij een bevestiging ziet van zijn meting, in de metrage van 118 m² uit de verkoopadvertentie van het buurpand van eiseres ( [adres 6] ) die bij verkoop in 2015 is nagemeten. Het verschil van 4 m² wordt verklaard door de aanwezigheid van een tweede dakkapel bij het buurpand.
5.6.3.
De rechtbank gaat uit van de gebruiksoppervlakte van 114 m², zoals is vastgesteld door de heffingsambtenaar en niet van de meting door eiseres van 106 m². De rechtbank vindt de meting van de heffingsambtenaar gelet op de verstrekte gegevens meer overtuigend dan de meting van eiseres. Daarbij betrekt de rechtbank dat de heffingsambtenaar terecht vraagtekens plaatst bij de nauwkeurigheid van de meting van eiseres van haar eigen woning. Een drietal lijnen die eiseres bij de muurbreedtes op de plattegrond van de zolder aangeeft is nagenoeg gelijk aan elkaar, terwijl eiseres daarbij behoorlijk afwijkende meetgegevens vermeld (respectievelijk 1,31 meter, 0,96 meter en 1,788 meter). Eiseres heeft daar geen verklaarbare reden voor gegeven. Het is de rechtbank ook niet duidelijk geworden op basis van de tekeningen welk gedeelte als de “overige inpandige ruimte” van 0,360 m² op de zolderverdieping moet worden gezien en waarom daarvoor een correctie is toegepast. De twijfel over de nauwkeurigheid, maakt dat de rechtbank minder bewijswaarde hecht aan de meting van eiseres. Daar staat tegenover dat de heffingsambtenaar de oppervlaktemeting van 114 m² onder meer heeft onderbouwd aan de hand van de eigen bouwtekening voor wat betreft de begane grond, met de plattegronden van [adres 5] en door te wijzen op de meting van 118 m² van het buurpand die twee dakkapellen heeft in plaats van één. Partijen verschillen van mening over de vraag welke bouwkundige onderdelen buiten beschouwing moeten worden gelaten. Eiseres komt uit op een correctie van in totaal 1,83 m², waarbij de grootste correcties door eiseres is gehanteerd voor de schoorsteen(schacht) (1,177 m²). Hoewel de rechtbank twijfelt aan de meting van eiseres, kan zij, al zou zij uitgaan van deze metingen, de heffingsambtenaar volgen in zijn standpunt dat uit de waarderingsinstructie niet zonder meer volgt dat een open haard of schoorsteenschacht die groter is dan 0,5 m², niet als gebruiksoppervlaktes meetelt. Uit het feit dat volgens de waarderingsinstructie langs de muren moet worden gemeten, volgt volgens de rechtbank dat een open haard bij de meting kan worden genegeerd, net zoals bijvoorbeeld een keuken kan worden genegeerd. Daarnaast ziet de rechtbank dat de heffingsambtenaar de woning van eiseres heeft vergeleken met referentiewoningen uit de jaren ‘30, die ook een schoorsteen hebben. Het is niet gesteld of gebleken dat de heffingsambtenaar bij de meting van de gebruiksoppervlakte van die woningen niet dezelfde uitgangspunten heeft gehanteerd als bij eisers woning.
De berging
5.6.4.
De stelling dat de heffingsambtenaar uitgaat van een onjuiste oppervlakte voor de schuur volgt de rechtbank niet. In de uitspraak op bezwaar erkent de heffingsambtenaar dat de metrage van de berging van 6 m², in plaats van 5,44 m² niet helemaal juist was en wordt aangepast. Deze aanpassing heeft de heffingsambtenaar ook doorgevoerd. De rechtbank ziet namelijk terug in de taxatiematrix in beroep dat de heffingsambtenaar uitgaat van een berging van 5 m², in plaats van 6 m².
6. De conclusie is dat de heffingsambtenaar van de juiste objectgegevens is uitgegaan en aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is.
Eindconclusie en gevolgen
7. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak in die beroepsprocedure is gedaan op 23 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:158 en is te vinden op rechtspraak.nl.
2.Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 en van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2606.