Feiten
1. Eiseres is, samen met haar minderjarige broers en/of zussen, eigenaar van de woning. De heffingsambtenaar heeft eiseres als belastingplichtige aangewezen voor beide heffingen. De heffingsambtenaar heeft eiseres als oudste persoon die aangewezen staat in de gemeentelijke basisadministratie als belastingplichtige aangewezen.
2. Eiseres en haar broers en/of zussen wonen met hun ouders in de ouderlijke woning elders in [plaats] . In 2020 en 2021 gebruikten zij de woning voor verschillende activiteiten waaronder het maken van huiswerk. Er werd gebruik gemaakt van de watervoorziening en van het toilet. Huishoudelijke afvalstoffen namen zij mee naar de ouderlijke woning.
3. Eiseres is van mening dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Eiseres stelt dat zij geen gebruiker is van de woning, omdat er niet in wordt gewoond. Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Medewerkers van de BghU hebben eiseres meerdere malen telefonische meegedeeld dat er geen sprake is van een ‘gebruiker’ en dat daarom geen heffingen verschuldigd zijn. Daarnaast is eiseres van mening dat de heffingsambtenaar haar een dwangsom is verschuldigd voor het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 3 februari 2022.
4. Op grond van artikel 15.33 Wet milieubeheer (Wmb) en artikel 2, tweede lid van de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing gemeente [gemeente] 2020 en 2021 (Verordening afvalstoffenheffing) wordt de afvalstoffenheffing geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. In artikel 10.21 Wmb staat dat het moet gaan om een perceel waar huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
5. Belastingplichtige is op grond van artikel 3 van de Verordening afvalstoffenheffing, degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
6. De belastingplicht geldt als er in de woning huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan en als er voor het adres [adres] sprake is van een verplichting van de gemeente om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Tussen partijen is niet in geschil dat die verplichting bestaat. Van de woning wordt ook gebruik gemaakt en daarom kunnen er huishoudelijke afvalstoffen ontstaan. Dat betekent dat het belastbare feit zich voordoet. De omstandigheid dat het afval dat in de woning ontstaat meegenomen wordt naar de ouderlijke woning leidt er niet toe dat er geen belastingplicht meer is. Het gaat er immers om dat die afvalstoffen in de woning kunnen ontstaan en niet dat deze feitelijk vanuit de woning aangeboden worden aan de ophaaldienst.
7. Eiseres is met haar broers en/of zussen eigenaar van de woning en houdt deze voor eigen gebruik beschikbaar. De woning wordt ook gebruikt voor bijvoorbeeld het maken van huiswerk. Daarmee is eiseres, met haar broers en/of zussen gebruiker van de woning, ook al woont ze daar niet.
8. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht aan eiseres een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd.
9. Op grond van artikel 122d van de Waterschapswet en artikel 3, eerste en tweede lid, onder a, van de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2020 (Verordening zuiveringsheffing) wordt ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren. Aan deze zuiveringsheffing is onderworpen degene die het gebruik heeft van een woon- of bedrijfsruimte.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat er vanuit de woning afvalwater wordt afgevoerd. Dat betekent dat het belastbare feit zich voordoet. Zoals is overwogen, in overweging 7, zijn eiseres en haar broers en/of zussen gebruiker van de woonruimte en daarom belastingplichtig. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht aan eiseres een aanslag zuiveringsheffing opgelegd.
11. Eiseres beroept zich op de telefonische mededelingen van de medewerkers van de BghU. Deze mededelingen waren onder andere dat er geen sprake is van het gebruik maken van de woning, daarom zou er geen verplichting zijn voor het betalen van de zuiverings- en afvalstoffenheffing. De heffingsambtenaar betwist dat dergelijke toezegging is gedaan.
12. De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen.Allereerst moet eiseres aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen kunnen daaraan in de weg staan.
13. Op grond van de verklaringen (van de vader) van eiseres en de betwisting daarvan door de heffingsambtenaar vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat van de zijde van de BghU toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan waaruit eiseres redelijkerwijs mocht afleiden dat er geen heffingen verschuldigd waren. De rechtbank weegt daarbij mee dat niet duidelijk is geworden welke vragen concreet zijn gesteld en ook niet welke concrete antwoorden gegeven zijn.
Dwangsom niet tijdig beslissen
14. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 28 december 2021 op 3 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen die uitspraak op bezwaar. Dit tweede bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar op grond van 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden. Dat is terecht gebeurd omdat de heffingsambtenaar niet tweemaal over dezelfde zaak op bezwaar kan beslissen.
15. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres de heffingsambtenaar ten onrechte in gebreke heeft gesteld omdat er al op haar bezwaar was beslist en haar tweede bezwaarschrift terecht als beroepschrift is aangemerkt.
16. De rechtbank merkt nog wel op dat de heffingsambtenaar eiseres hierover niet goed heeft geïnformeerd omdat het tweede bezwaarschrift als bezwaarschrift in behandeling is genomen en er een verdagingsbrief is verzonden. Pas op 17 juni 2022 is het tweede bezwaarschrift als beroepschrift aan de rechtbank gezonden. De heffingsambtenaar heeft het tweede bezwaarschrift dan ook in strijd met artikel 6:15, eerste lid, van de Awb niet zo spoedig mogelijk doorgezonden aan de rechtbank. Deze constatering leidt er echter niet toe dat het beroep gegrond moet worden verklaard.