In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2023 een verzoek tot adoptie van een meerderjarige afgewezen. De verzoeker, een 61-jarige man, wilde geadopteerd worden door de ouders van zijn ex-partner, met wie hij een sterke band heeft opgebouwd. De verzoeker stelde dat hij een zwaarwegend belang had bij de adoptie, omdat hij op jonge leeftijd uit huis was geplaatst en geen contact meer had met zijn biologische ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2023 waren de verzoeker, zijn advocaat en enkele belanghebbenden aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker naast de belanghebbende ook nog twee andere kinderen heeft, maar dat deze niet waren uitgenodigd voor de zitting.
De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat adoptie een kinderbeschermingsmaatregel is en dat het verzoek moet voldoen aan de voorwaarden van het Burgerlijk Wetboek. Aangezien de belanghebbende op de dag van indiening van het verzoekschrift meerderjarig was, voldeed het verzoek niet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft ook verwezen naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit blijkt dat het recht op adoptie niet expliciet wordt beschermd door het EVRM. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste rechtvaardigden.
De rechtbank erkende de emotionele impact van de afwijzing op de betrokkenen, maar benadrukte dat er alternatieve manieren zijn om de band te formaliseren, zoals via een testament. De rechtbank heeft de wetgever aangespoord om het spanningsveld tussen juridisch en sociaal ouderschap te heroverwegen, maar heeft het verzoek tot adoptie afgewezen.