ECLI:NL:RBMNE:2023:5586

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
10161555 \ LC EXPL 22-2294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een pachtovereenkomst en aanspraak op fosfaatrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de ontbinding van een pachtovereenkomst en de aanspraak op fosfaatrechten. De eiser, in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van mevrouw [A], vorderde de ontbinding van de pachtovereenkomst met de gedaagde, die het gepachte niet meer bedrijfsmatig voor de landbouw gebruikte. De pachtkamer oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat de opzeggingsbrief de gedaagde had bereikt, waardoor de pachtovereenkomst bleef bestaan. Echter, de pachtkamer concludeerde dat de gedaagde tekortschiet in zijn verplichtingen, omdat hij het gepachte niet meer bedrijfsmatig exploiteerde. De pachtkamer ontbond de pachtovereenkomst per 1 maart 2024 en oordeelde dat de eiser aanspraak kon maken op de fosfaatrechten die aan de gedaagde waren toegekend. De gedaagde werd veroordeeld tot ontruiming van het gepachte en tot betaling van de proceskosten aan de eiser. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Pachtkamer
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10161555 \ LC EXPL 22-2294
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
[eiser] , in diens hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [A] ,
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] q.q.,
gemachtigde: mr. B. Nijman,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G.J.I.M. Seelen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juni 2023;
- de akte van [eiser] q.q. met producties;
- de akte van [gedaagde] met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Verwezen wordt naar hetgeen in het tussenvonnis van 7 juni 2023 is overwogen en beslist. Hierna volgt de verdere beoordeling.
Opzegging van de pachtovereenkomst
2.2.
In het tussenvonnis heeft de pachtkamer [eiser] q.q. toegelaten te bewijzen dat de opzeggingsbrief van 2 mei 2020 [gedaagde] heeft bereikt door 1) te bewijzen dat [A] de opzeggingsbrief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en 2) aannemelijk te maken dat deze brief aan [gedaagde] is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven.
2.3.
De pachtkamer is van oordeel dat [eiser] q.q. er in ieder geval niet in is geslaagd aan de bewijsopdracht onder 2) te voldoen en overweegt daartoe als volgt.
2.4.
Vast staat dat de handtekening, weergegeven in de Track & Trace-omgeving van PostNL, niet is geplaatst door [gedaagde] of zijn echtgenote. Volgens [eiser] q.q. is deze handtekening afkomstig van de postbezorger, omdat het beleid van PostNL ten tijde van de coronapandemie inhield dat de geadresseerde niet voor ontvangst van het poststuk mocht tekenen.
2.5.
Als productie 14 heeft [eiser] q.q. een overzicht van de tijdens de coronapandemie geldende maatregelen van PostNL overgelegd. Uit productie 15 volgt dat deze maatregelen ten tijde van de vermeende ontvangst van de opzeggingsbrief op 6 mei 2020 reeds golden. Onder maatregel 4 is de volgende tekst opgenomen:
‘Tekenen voor ontvangst
Onze bezorgers tekenen als je de laatste 3 tekens van jelegitimatiebewijsdoorgeeft. Leg deze voor 18+ zendingen op het pakket.’
2.6.
Volgens [eiser] q.q. volgt uit deze instructie niet dat de postbezorger de laatste drie
cijfersvan een legitimatiebewijs van de ontvanger dient te vermelden, maar de laatste drie
tekens, waarbij ook de laatste drie tekens van de (achter)naam mogen worden vermeld. Nu het legitimatiebewijs van [gedaagde] de naam ‘ [gedaagde] ’ vermeldt, heeft de postbezorger de letters ‘ MAN ’ in de Track & Trace-omgeving opgenomen, aldus [eiser] q.q.
2.7.
De pachtkamer volgt deze lezing van [eiser] q.q. niet. Met [gedaagde] is zij van oordeel dat het veeleer voor de hand ligt dat de instructie van PostNL inhield dat de postbezorger de laatste drie tekens van het nummer van het legitimatiebewijs diende te noteren. De laatste drie tekens van de (achter)naam van de ontvanger zijn immers niet herleidbaar tot een individueel persoon. Bovendien kan dit tot verwarring leiden, zoals in deze zaak met de letters ‘ MAN ’. Een en ander strookt ook met het door [eiser] q.q. overgelegde artikel van [website 1] en het door [gedaagde] overgelegde artikel van [website 2] , beide van 16 maart 2020, waarin staat dat de bezorger van PostNL de laatste drie tekens van het paspoort- of rijbewijs
nummernoteert. Gelet op het voorgaande lag het op de weg van [eiser] q.q. om zijn interpretatie van de instructie te onderbouwen met een verklaring van PostNL. [eiser] q.q. heeft dit echter nagelaten. De feitelijke gang van zaken rondom de bezorging blijft daardoor onzeker. Niet duidelijk is of, en zo ja, aan wie de aangetekende opzeggingsbrief is aangeboden. Deze onzekerheid komt voor risico van [eiser] q.q.
2.8.
Nu [eiser] q.q. niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opzeggingsbrief aan [gedaagde] is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven, is niet vast komen te staan dat de opzeggingsbrief [gedaagde] heeft bereikt. Ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW heeft de opzeggingsbrief daarom geen werking en is de pachtovereenkomst blijven bestaan. De bewijsopdracht onder 1), met betrekking tot de verzending van de opzeggingsbrief, behoeft geen verdere bespreking. De conclusie is dat de primaire en subsidiaire vorderingen onder 3 worden afgewezen.
Ontbinding van de pachtovereenkomst
2.9.
Meer subsidiair heeft [eiser] q.q. de ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd. Hij heeft daartoe drie vermeende tekortkomingen van [gedaagde] aangevoerd, te weten 1) gebrekkig onderhoud van het gepachte, 2) ingebruikgeving van het gepachte aan derden en 3) het niet langer gebruiken van het gepachte voor de uitoefening van de landbouw. De pachtkamer zal de derde stelling als eerst bespreken. [gedaagde] betwist dat hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt.
2.10.
Op grond van artikel 7:376 lid 1 BW kan de pachtkamer de pachtovereenkomst ontbinden op de grond dat de pachter is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Ingevolge het eerste lid onder a wordt de pachter in ieder geval geacht in de nakoming van zijn verplichtingen te zijn tekortgeschoten, indien hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt.
2.11.
Wat onder uitoefening van de landbouw moet worden verstaan, volgt uit artikel 7:312 BW. Daarin staat dat het gebruik van het gepachte ten behoeve van de landbouw bedrijfsmatig moet worden uitgeoefend. Een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte veronderstelt dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door de uitoefening van landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, zijn de navolgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval (Hof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI4361).
2.12.
De onderneming van [gedaagde] beslaat het gepachte met een omvang van 31,5 hectare en een huiskavel in eigendom bij [gedaagde] met een beperkte oppervlakte. Vast staat dat [gedaagde] tot 2018 een melkveebedrijf exploiteerde. In 2018 is hij hiermee gestopt. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] het grootste gedeelte van zijn fosfaatrechten, oorspronkelijk ongeveer 2.400 kilo, heeft verkocht. In 2018 is er circa 1.700 kilo verkocht en in 2020 circa 300 kilo. Sinds 2018 heeft [gedaagde] zich gericht op jongveeopfok, schapenfok, hooiwinning (op het gepachte) en natuurbeheer. Hij genereert inkomsten met de verkoop van vaarzen, schapen, gras en hooi. De overige inkomsten bestaan uit opbrengsten van natuurbeheer, aanvoer van mest, landbouwpremie RVO en GLB. Uit de door [gedaagde] overgelegde Gecombineerde opgave 2019, 2020 en 2021 valt af te leiden dat de veebezetting in relatie tot de oppervlakte van het gepachte zeer beperkt is. [gedaagde] hield circa 30 runderen en 40 schapen. Uit de fiscale balans blijkt dat de waarde van de veestapel in die jaren is teruggelopen van € 20.865,- (begin 2020), naar € 18.540 (eind 2020) en naar € 13.685,- (eind 2021). Hetzelfde beeld gaat op voor de waarde van de voorraden: van € 14.500,- (begin 2020), naar € 7.200,- (eind 2020) en naar € 4.395,- (eind 2021). Uit de overgelegde jaarcijfers over de jaren 2020 en 2021 volgt een belastbare winst uit onderneming van respectievelijk € 0,- (2020) en - € 7.607,- (negatief, 2021). Uit de winst- en verliesrekening over de jaren 2019 tot en met 2021 blijkt dat het bedrijfsresultaat in die jaren – ondanks de subsidie agrarisch natuurbeheer en de benutting van betalingsrechten – gemiddeld genomen negatief is geweest. De stelling van [gedaagde] dat hij het gepachte nodig heeft om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, valt hier niet mee te rijmen. Uit de door hem overgelegde gegevens valt niet af te leiden dat sprake is van een winstgevend bedrijf. In 2020 was het bedrijfsresultaat weliswaar positief, echter kan dit grotendeels verklaard worden door een positief verschil in de post ‘overige opbrengsten’ van circa € 20.000,- ten opzichte van de jaren 2019 en 2021. Onduidelijk is waar deze overige opbrengsten uit bestaan. Zij vallen in ieder geval niet onder de netto-omzet die door de normale bedrijfsvoering van [gedaagde] is gegenereerd. Mogelijk bestaan zij uit de verkoop van fosfaatrechten. Wat daar verder ook van zij, duidelijk is dat het resultaat van de agrarische activiteiten van [gedaagde] over de jaren 2019 tot en met 2021 gemiddeld genomen negatief is geweest. [gedaagde] heeft geen cijfers over de jaren 2022 en 2023 overgelegd (voor zover bekend) en uit zijn stellingen valt niet af te leiden dat er de komende jaren een positief ondernemingsrendement te verwachten valt. Hij heeft weliswaar aangevoerd dat de hooihandel opleeft en dat hij wil investeren in een hooischuur, maar heeft dit niet onderbouwd. Sinds 2008 (aanpassing van de ligboxenstal) zijn er geen grote investeringen meer gedaan. [gedaagde] heeft ook geen bedrijfsopvolger. Hij heeft geen hoofdfunctie buiten de landbouw, maar ontvangt inmiddels wel een AOW-uitkering.
2.13.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt naar het oordeel van de pachtkamer dat [gedaagde] het gepachte niet (meer) bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw gebruikt. Het heeft er alle schijn van dat [gedaagde] , sinds de beëindiging van zijn melkveebedrijf op 65-jarige leeftijd, hobbymatig (en op verliesgevende basis) verder boert. Een verpachter hoeft dit toe te staan. [gedaagde] schiet tekort in de nakoming van de pachtovereenkomst en de pachtkamer zal daarom tot ontbinding daarvan overgaan. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat de ontbinding met haar gevolgen niet gerechtvaardigd is. De pachtkamer zal de pachtovereenkomst daarom per 1 maart 2024 ontbinden. Per die datum moet [gedaagde] het gepachte ook ontruimen.
2.14.
Het voorgaande betekent dat de overige door [eiser] q.q. aangevoerde tekortkomingen van [gedaagde] niet verder besproken hoeven te worden.
2.15.
De deurwaarder is op grond van de wet bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming (zie artikelen 556 lid 1 en 557 in samenhang met artikel 444 Rv). Omdat [eiser] q.q. dus al mogelijkheden heeft om de ontruiming af te dwingen en hij niet heeft onderbouwd op grond waarvan hij een extra prikkel nodig heeft om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom, zal de gevorderde dwangsom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
2.16.
[eiser] q.q. heeft nog gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade indien hij het gepachte niet tijdig of niet in goede staat oplevert, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Deze vordering wordt afgewezen, omdat thans niet aannemelijk is dat [eiser] q.q. deze schade zal lijden.
Aanspraak op fosfaatrechten
2.17.
Volgens [eiser] q.q. zijn er op basis van de veebezetting op 2 juli 2015 aan [gedaagde] fosfaatrechten toegekend. [eiser] q.q. vordert een verklaring voor recht dat hij aanspraak kan maken op (een deel van) die fosfaatrechten die aan [gedaagde] , dan wel de maatschap waarvan hij onderdeel uitmaakt of uitmaakte, zijn toegekend. [gedaagde] heeft zich tegen deze vordering niet verweerd, anders dan dit volgens hem pas aan de orde is bij het einde van de pachtovereenkomst.
2.18.
De pachtkamer overweegt als volgt. In haar arrest van 26 maart 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:2544) heeft de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden overwogen dat de eisen van redelijkheid en billijkheid het volgende meebrengen. De fosfaatrechten komen in beginsel alleen aan de pachter toe. Alleen in het geval de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld die voor het bedrijf van de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter een aanspraak op fosfaatrechten. De rechtvaardiging daarvoor wordt gevonden in het volgende. De verpachter heeft langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking gesteld waarop de pachter zijn bedrijfsvoering heeft kunnen baseren. Die bedrijfsmiddelen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de omvang van de veestapel en daarmee aan de fosfaatrechten die aan de pachter zijn toegekend. De grond en/of gebouwen zijn na het einde van de pachtovereenkomst potentieel minder goed te exploiteren voor de verpachter indien de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert. De pachter is volgens het hof alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien:
- er op 2 juli 2015 (peildatum stelsel fosfaatrechten) tussen hen een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst bestond die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt; én
- er sprake is van pacht van een hoeve of pacht van minimaal 15 hectare grond of pacht van een gebouw die specifiek is ingericht voor de melkveehouderij.
2.19.
In dit geschil wordt aan bovengenoemde voorwaarden voldaan. Vast staat dat er op 2 juli 2015 tussen mevrouw [A] en [gedaagde] een reguliere pachtovereenkomst bestond die betrekking had op meer dan 15 hectare grond. [gedaagde] heeft dit ook niet betwist. Nu de pachtovereenkomst wordt ontbonden, kan [eiser] q.q. (tegen vergoeding overeenkomstig de regels die het hof daarvoor heeft gegeven) bij het einde van de pachtovereenkomst aanspraak maken op de fosfaatrechten. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.20.
[eiser] q.q. vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eiser] q.q. het vonnis direct kan laten uitvoeren, ook als [gedaagde] hoger beroep instelt.
2.21.
[gedaagde] heeft verzocht om de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hij heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat bij toewijzing van de vorderingen er een onomkeerbare situatie dreigt, waarbij hij zijn bedrijf gedwongen moet staken en [eiser] q.q. het gepachte waarschijnlijk zal verkopen, zodat het instellen van hoger beroep geen zin meer heeft. In de tweede plaats wijst [gedaagde] erop dat [eiser] q.q. kennelijk geen haast heeft met de ontruiming, omdat de dagvaarding meer dan een jaar na het aanzeggen van de ontruiming is betekend. Bij een dergelijke proceshouding past geen uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Ten slotte heeft [eiser] q.q. niet onderbouwd wat zijn belang is bij een uitvoerbaar bij voorraadverklaring, anders dan dat hij wil overgaan tot afwikkeling van de nalatenschap, aldus [gedaagde] .
2.22.
De pachtkamer moet een belangenafweging maken in het licht van de omstandigheden van het geval. De maatstaf daarbij is of het belang van degene die de uitvoerbaarheid bij voorraad vordert ( [eiser] q.q.) om direct over te kunnen gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis, zwaarder weegt dan het belang van de veroordeelde ( [gedaagde] ) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op een door hem eventueel in te stellen rechtsmiddel is beslist (HR 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215). Mogelijke ingrijpende gevolgen van de executie, die later moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten (slechts) worden meegewogen (HR 28 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0976).
2.23.
Het belang van [eiser] q.q. is gelegen in de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [A] , in het bijzonder de verkoop van de gronden van het gepachte zonder dat daar een pachtrecht op rust, ook hangende een hogere voorziening. Het enkele feit dat [eiser] q.q. meer dan een jaar na het aanzeggen van de ontruiming tot dagvaarden is overgegaan, maakt het belang dat hij heeft bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordeling naar het oordeel van de pachtkamer niet minder. Dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis er mogelijk toe leidt dat [eiser] q.q. het gepachte verkoopt, waardoor eventuele gebruiksrechten van [gedaagde] op het gepachte in de toekomst illusoir worden (in het geval een andere gerechtelijke instantie zal oordelen dat de pachtovereenkomst niet eindigt), is op zich juist, maar dat is inherent aan een ontruiming en zal zich dan oplossen in het kader van schadevergoeding. Het ten uitvoer leggen van een nog niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis komt immers voor rekening en risico van [eiser] q.q. Daarbij weegt de pachtkamer ook mee dat uit het voorgaande volgt dat de onderneming van [gedaagde] de laatste jaren verlieslatend is geweest, zodat niet gesteld kan worden dat hij financieel afhankelijk is van het gepachte. Overigens heeft [eiser] q.q. ter zitting verklaard dat hij zich kan voorstellen dat bij een eventueel hoger beroep wordt gewacht met de ontruiming.
2.24.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de belangen van [eiser] q.q. om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis (zodra de ontbindingsdatum is bereikt), zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. Het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad faalt derhalve. De pachtkamer zal dit vonnis daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
2.25.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] q.q. worden begroot op:
- dagvaarding € 129,74
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
990,00(2,5 punten x tarief € 396,00)
Totaal € 1.205,74
2.26.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten worden begroot respectievelijk toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De pachtkamer:
3.1.
verklaart voor recht dat [eiser] q.q. bij het einde van de pachtovereenkomst aanspraak kan maken op de fosfaatrechten die aan [gedaagde] , dan wel de maatschap waarvan hij deel uitmaakt of uitmaakte, zijn toegekend;
3.2.
ontbindt de pachtovereenkomst tussen de rechtsopvolgers van mevrouw [A] en [gedaagde] met betrekking tot de percelen grasland aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummers [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] per 1 maart 2024 en veroordeelt [gedaagde] het gepachte per die datum geheel te ontruimen en ontruimd te houden;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] q.q., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.205,74, waarin begrepen € 990,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] q.q. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.5.
verklaart de veroordelingen onder 3.2 tot en met 3.4 uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter-voorzitter, en de deskundige leden L. Punt en N. Wassenaar en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.
45353