ECLI:NL:RBMNE:2023:5569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 23/1985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek met betrekking tot scheidingswand en zoldergebruik

In deze zaak heeft eiseres, een partij uit [plaats 1], beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente]. De zaak is ontstaan na een asbestinventarisatie in 2019, waarbij werd ontdekt dat de scheidingswand tussen het pand van eiseres en het naastgelegen pand, eigendom van derde-belanghebbende, niet conform de verleende omgevingsvergunning was geplaatst. Eiseres verzocht het college om handhavend op te treden, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 behandeld en op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft afgezien van handhaving. De onduidelijkheid over de eigendomssituatie van de scheidingswand en het stukje zolder staat niet in de weg aan bestuursrechtelijke handhaving. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van meerdere overtredingen, waaronder het niet conform de omgevingsvergunning plaatsen van de scheidingswand en het gebruik van een deel van de zolder in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: J.J. van Gemeren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: K.V. van de Brug).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit [plaats 2] (derde-belanghebbende).

Inleiding

1. Deze zaak is begonnen met een asbestinventarisatie in 2019, in het gebouw aan de [adres 1] te [plaats 1] van eiseres (pand [eiseres] ). Tijdens deze inspectie is ontdekt dat op de zolder van een bijgebouw bij het pand [eiseres] , de scheidingswand tussen het naastgelegen pand [adres 2] te [plaats 1] (het perceel)  waarvan derde-belanghebbende de eigenaar is  circa twee meter is verplaatst richting het pand [eiseres] . De handhavingsjurist van het college heeft in een e-mail van 4 november 2021 aan eiseres bevestigd dat de scheidingswand niet is geplaatst conform de in 1997 aan derde-belanghebbende verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (de omgevingsvergunning). Daardoor wordt ook een deel van de zolder gebruikt in strijd met het bestemmingsplan.
1.1.
Op 3 december 2021 heeft eiseres het college verzocht handhavend op te treden tegen de in strijd met de omgevingsvergunning geplaatste scheidingswand en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van de zolder. Het college heeft het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit van 21 februari 2023 is het college echter bij de afwijzing gebleven.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres, vergezeld door [A] en [B] , de gemachtigde van het college en derde-belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader en het geschil
4. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘ Zeist Centrum e.o .’ (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Wonen’. [1] Het pand [eiseres] heeft op grond van het bestemmingsplan de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’. [2] Binnen deze bestemming is wonen alleen toegestaan als voor het betreffende pand een aanduiding ‘wonen’ is opgenomen. Pand [eiseres] heeft geen aanduiding ‘wonen’ en dus is wonen in pand [eiseres] niet toegestaan.
5. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat sprake is van meerdere overtredingen. De scheidingswand is door derde-belanghebbende in afwijking van de aan hem verleende omgevingsvergunning twee meter richting pand [eiseres] geplaatst. Het verplaatsen van de scheidingswand was vergunningsplichtig, omdat hierdoor de brandcompartimentering werd veranderd. [3] De scheidingswand is dus gebouwd zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning en het in stand laten daarvan is een overtreding. [4] Daarnaast wordt door het verplaatsen van de scheidingswand een deel van de zolder van zes bij twee meter (het stukje zolder) gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Het stukje zolder hoorde immers bij het pand [eiseres] en heeft de bestemming ‘Maatschappelijk’, maar wordt door derde-belanghebbende gebruikt voor wonen. Ook dit is een overtreding. [5]
6. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) heeft het college in geval van een overtreding in beginsel een plicht om tot handhaving over te gaan. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving afzien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?

7. Met het bestreden besluit heeft het college afgezien van handhaving. Het college heeft overwogen dat in dit geval geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dit omdat derde-belanghebbende tot op heden geen aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een scheidingswand op de huidige locatie en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het stukje zolder. Toch heeft het college zich niet bevoegd geacht om handhavend op te treden. Dit omdat er onduidelijkheid bestaat over de eigendomssituatie van de scheidingswand en het stukje zolder. Volgens derde-belanghebbende is namelijk sprake van verjaring, [6] waardoor hij de eigendom van het stukje zolder heeft verkregen. Vanwege deze onduidelijkheid is het college van mening dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, op grond waarvan hij van handhavend optreden heeft kunnen afzien.
8. Eiseres is het daar niet mee eens. Dat de eigendomssituatie niet duidelijk is, staat volgens eiseres niet aan bestuursrechtelijke handhaving in de weg.
9. De rechtbank stelt vast dat tussen eiseres en derde-belanghebbende onduidelijkheid bestaat over de eigendom van de scheidingswand en het stukje zolder. Of derde-belanghebbende als gevolg van verjaring eigenaar is geworden van het stukje zolder kan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld. Die onduidelijkheid staat echter niet aan bestuursrechtelijke handhaving in de weg. De grondslag voor handhaving is er immers in gelegen dat derde-belanghebbende (niet bestrijdt dat hij) de scheidingswand niet conform de omgevingsvergunning heeft geplaatst en dat hij het stukje zolder in strijd met het bestemmingsplan gebruikt voor wonen. De eigendomssituatie is in dat verband niet relevant. [7] Immers, ook als derde-belanghebbende inmiddels eigenaar zou zijn geworden van de scheidingswand en het stukje zolder, betekent dat nog niet dat derde-belanghebbende de scheidingswand in strijd met de omgevingsvergunning in stand mag laten of het stukje zolder in strijd met het bestemmingsplan mag gebruiken voor wonen.
10. Gelet op het voorgaande heeft het college het verzoek om handhaving ten onrechte afgewezen. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Om deze reden komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

11. Uit het bovenstaande volgt dat de onduidelijkheid over de eigendomssituatie van de scheidingswand de handhaving door het college niet in de weg staat. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. Het college mag niet om die reden van handhaving afzien. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen.
Hoe nu verder?
12. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke consequenties zij hieraan moet verbinden. Daarbij geldt dat de bestuursrechter bij een vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit betekent in dit geval dat de rechtbank moet onderzoeken of zij zelf in de zaak kan voorzien. De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter als regel niet zelf in de zaak voorziet door over te gaan tot het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. [8] Uitgangspunt is dat de uitoefening van de handhavingsbevoegdheid bij het bestuursorgaan berust. De afweging van onder meer de vraag of handhavend zal worden opgetreden door middel van een last onder bestuursdwang of door het opleggen van een last onder dwangsom, de omschrijving van de last, de lengte van de begunstigingstermijn, de hoogte van de dwangsom en het bedrag dat maximaal kan worden verbeurd behoort primair tot de taak van het college. Er bestaat geen aanleiding om in dit geval op dit uitgangspunt een uitzondering te maken. Daarom kan de rechtbank in deze zaak niet zelf in de zaak voorzien. De rechtbank bepaalt dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. [9]
Griffierecht en proceskosten
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 19 van de planregels van het bestemmingsplan.
2.Artikel 13 van de planregels.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 3, aanhef en onderdeel 8, sub b, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.Artikel 2.3a van de Wabo.
5.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 13.1 aanhef en onder e, van de planregels
6.In de zin van artikel 3:105 in samenhang met artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek.
7.Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3413.
8.Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2658 en 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1415.
9.De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.