ECLI:NL:RBMNE:2023:5499

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
UTR 21/504
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag precariobelasting en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 18 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], tegen de opgelegde aanslag precariobelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2020 een aanslag voor het jaar 2019 opgelegd voor een totaalbedrag van € 1.186,92, welke in bezwaar werd verminderd tot € 738,42. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 september 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de aanslag op juiste gronden heeft gecorrigeerd. De aanslag voor het terras was aanvankelijk berekend naar het verkeerde tarief, maar is in bezwaar aangepast. De rechtbank wijst de stellingen van eiseres af, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. Daarnaast heeft eiseres een verzoek ingediend om vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden, met een totale overschrijding van 18 maanden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 150,-, waarvan € 25,- door de heffingsambtenaar en € 125,- door de Staat der Nederlanden moet worden betaald aan eiseres.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de heffingsambtenaar en de Staat schadevergoeding aan eiseres moeten betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/504

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: P.E. Boersma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden(de Minister voor Rechtsbescherming).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de opgelegde aanslag precariobelasting.
Op 31 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar aan eiseres voor het jaar 2019 een aanslag precariobelasting opgelegd voor [adres] in [gemeente] voor zowel een reclame uiting als voor het terras tot een totaalbedrag van € 1.186,92.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres in de uitspraak op bezwaar van
20 januari 2021 (verzonden 24 januari 2021) gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag verminderd met € 448,50 tot een bedrag van € 738,42 en daarbij ook besloten de proceskosten in bezwaar te vergoeden.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 via Teams op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Overwegingen

Gecorrigeerde aanslag precariobelasting
1. Het gaat hier om de aanslag precariobelasting voor zowel een reclame-uiting als het terras. De heffingsambtenaar heeft in bezwaar de aanslag gecorrigeerd. De aanslag voor het terras was berekend naar het tarief voor gebied A, maar in bezwaar is de heffingsambtenaar gebleken dat de aanslag berekend moet worden naar het tarief voor gebied C. De heffingsambtenaar heeft daarom de aanslag gecorrigeerd. Daarbij is de heffingsambtenaar uitgegaan van de Verordening Precariobelasting en de bijbehorende Tarieventabel.
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de aanslag op juiste gronden gecorrigeerd. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de latere brieven en een ‘pinpointbrief’ bevatten uitsluitend algemene stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee. Wat de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beroep slaagt niet.
Vergoeding kosten in bezwaar
3. In de uitspraak op bezwaar staat dat de heffingsambtenaar heeft besloten de kosten voor het verlenen van rechtsbijstand in bezwaar en de kosten voor het bijwonen van de hoorzitting te vergoeden. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift verklaard dat de kosten voor rechtsbijstand (€ 265,-) en voor de hoorzitting (€ 265,-) aan gemachtigde zijn vergoed. Daarbij heeft hij verwezen naar een uitsnede van een (interne) betalingsopdracht.
4. Gemachtigde van eiseres heeft op de zitting naar voren gebracht dat hij niet de toegezegde vergoeding voor de kosten in bezwaar heeft ontvangen dan wel dat hij niet kan nagaan of hij het bedrag heeft ontvangen.
5. Om hierover helderheid te krijgen geeft de rechtbank de heffingsambtenaar in overweging de gemachtigde te informeren op welke datum de betaling is verricht.
Overschrijding van de redelijke termijn
6. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd.
Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De minister voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
7. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 18 april 2020, toen het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar was ontvangen. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 18 april 2022 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met 18 maanden overschreden. De bezwaarfase heeft 9 maanden geduurd en daarmee 3 maanden te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 28 januari 2021, twee jaar en 9 maanden geduurd en daarmee is de termijn van 1,5 jaar met 15 maanden overschreden.
8. De rechtbank hanteert in zaken over de Wet WOZ voor de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als uitgangspunt een forfaitair tarief van
€ 50,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [1] In dit geval is de redelijke termijn met 18 maanden overschreden. Dat leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 150,-.
De termijnoverschrijding is deels te wijten aan de heffingsambtenaar en deels aan de rechtbank, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat ieder in een met die verwijtbaarheid overeenkomend deel van de schade zal veroordelen. Dat leidt tot een aanspraak op immateriële schadevergoeding van € 25 ,- te betalen aan eiseres door de heffingsambtenaar en € 125,- te betalen aan eiseres door de Staat.
Het griffierecht
9. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
10. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep. [2] Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd. [3] Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
De proceskosten van eiseres
11. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in haar proceskosten, die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
12. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
13. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de dossierstukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedure over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. De rechtbank sluit hier aan bij de uitspraak van deze rechtbank van 21 december 2022. [4] Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wat eiseres op de zitting hierover heeft opgemerkt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn moeten de heffingsambtenaar en de Staat schadevergoeding aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van € 25.- aan schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van € 125,- aan schadevergoeding aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481
2.Overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Awb.
4.ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, overwegingen 47 tot en met 49.