ECLI:NL:RBMNE:2023:5461

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
18/028242-22 en 16/213189-22 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en seksueel binnendringen van minderjarigen door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en seksueel binnendringen van verschillende vijftienjarigen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van het bestanddeel 'buiten echt' in de tenlastelegging een kennelijke misslag was. Het beroep van de verdachte op afwezigheid van alle schuld, gebaseerd op dwaling over de leeftijd van een van de slachtoffers, werd verworpen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen.

De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van een onderzoek op 27 september 2023. De officier van justitie, mr. M. Kamper, eiste een gevangenisstraf, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. van Oort, vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en voldoende steun vonden in ander bewijs. De verdachte had via sociale media contact gelegd met de slachtoffers, die kwetsbaar waren en uit een instelling waren weggelopen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte een zorgwekkend patroon vertoonde door zijn invloed als influencer te misbruiken.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen, maar vond dat dit niet kon leiden tot een lagere straf. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die immateriële en materiële schade vorderden als gevolg van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 18/028242-22 en 16/213189-22 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1997 te [geboorteplaats 1] ,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. van Oort, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij, [slachtoffer 1] en haar advocaat, mr. B. Helmich, advocaat te Lelystad, en mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen, namens benadeelde partij [slachtoffer 2] , , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Ter zitting is de tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 16/213189-22 gewijzigd. De tenlastelegging is inclusief wijziging als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/213189-22
Feit 1: op 21 oktober 2019 in Soest [slachtoffer 3] heeft verkracht;
Feit 2: op 21 oktober 2019 in Soest ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 2] 2004), die mede bestonden uit het seksueel binnendringen;
Feit 3: op 21 oktober 2019 in Soest ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 3] 2004), die bestonden uit het seksueel binnendringen;
18/028242-22
in de periode van 26 juni 2021 tot en met 27 juni 2021 in Groningen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 4] 2005), die mede bestonden uit het seksueel binnendringen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het in beide zaken tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van alle feiten ten laste gelegd onder parketnummer 16/213189-22 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte seks heeft gehad met de aangeefsters. Verdachte ontkent de feiten en het dossier bevat daarnaast onvoldoende steunbewijs.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 18/028242-22 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld (hierna: avas). Dit verweer zal worden besproken in het hoofdstuk ‘strafbaarheid van verdachte’. Ten aanzien van de bewezenverklaring is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Voor zover relevant voor de beoordeling, worden de standpunten van de verdediging nader besproken onder ‘het oordeel van de rechtbank’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van 16/213189-22
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft verkracht en dat verdachte zich daarmee ook schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van iemand die nog geen zestien jaar oud is. Ook is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), die op dat moment nog geen zestien jaar oud was, seksueel is binnengedrongen. De bewijsmiddelen zijn ten behoeve van de leesbaarheid opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Verbeterde lezing tenlastelegging
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenlastelegging ten aanzien van het tweede feit zal worden gewijzigd, waarbij de zinsnede ‘die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt’ zal worden gewijzigd in ‘die toen de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt’. De raadsvrouw is akkoord gegaan met de wijziging en de rechtbank heeft deze wijziging toegestaan. De rechtbank constateert dat het bestanddeel ‘buiten echt’ in de gewijzigde tenlastelegging ontbreekt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit kan worden beschouwd als een kennelijke misslag en de tenlastelegging verbeterd kan worden gelezen.
Uit de tekst van de gewijzigde tenlastelegging blijkt zonder meer dat is bedoeld aan verdachte het overtreden van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) ten laste te leggen. Dit is ter terechtzitting ook door de officier van justitie benoemd. Ter zitting is niet gebleken dat bij verdachte op enig moment onzekerheid of onduidelijkheid heeft bestaan over het strafrechtelijk gesanctioneerde verwijt. Verder blijkt uit de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat beiden elkaar voorafgaand aan het tenlastegelegde niet kenden. Dat de ten laste gelegde handelingen ‘buiten echt’ hebben plaatsgevonden staat daarmee buiten kijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontbreken van voornoemd bestanddeel een kennelijke misslag is en dat verdachte door aanvulling van dit bestanddeel in de tenlastelegging niet in zijn belangen wordt geschaad (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2019:1497). De rechtbank ziet daarom aanleiding de tenlastelegging te verbeteren door daaraan toe te voegen de woorden “buiten echt”.
Bewijs in zedenzaken
In zedenzaken, zoals hier aan de orde, zijn vaak maar twee personen betrokken bij de feite-lijke handelingen waarvan de verdachte wordt beschuldigd: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Volgens de wet is de verklaring van één getuige (vaak het vermeende slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring, en dus veroordeling, te kunnen komen. Voor zo’n bewezenverklaring moet steun gevonden worden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van een aangever op bepaalde punten steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Wel is vereist dat tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband bestaat. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, WvSv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De rechtbank zal allereerst toetsen of de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Als dat het geval is, moet de rechtbank beoordelen of die verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door ander (betrouwbaar) bewijs.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] hebben bij de politie meerdere verklaringen afgelegd, te weten tijdens een informatief gesprek zeden en tijdens het doen van aangifte. [slachtoffer 3] is daarnaast gehoord als getuige in de zaak van aangeefster [slachtoffer 1] . De raadsvrouw heeft erop gewezen dat tussen de aangifte van de moeder van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 1] zelf twee maanden zijn verstreken en dat [slachtoffer 3] pas twee jaar na de pleegdatum aangifte heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit tijdverloop op zichzelf bezien geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . Zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 1] verklaren dat verdachte zou hebben gevraagd of het niet gek was dat hij seks zou hebben met [slachtoffer 1] in het bijzijn van [slachtoffer 3] , dat [slachtoffer 3] ongesteld was en dat [slachtoffer 3] op enig moment tussen [slachtoffer 1] en verdachte in lag op de bank. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] hebben allebei authentiek, concreet, gedetailleerd en consistent verklaard over de gebeurtenissen die dag in het algemeen en over de handelingen van verdachte specifiek. De rechtbank acht dan ook de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of deze op zichzelf geloofwaardige verklaringen in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Steunbewijs ten aanzien van feit 1 en feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [slachtoffer 3] in voldoende mate ondersteund door de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] (bijlage bij de aangifte van [naam] ). In haar verklaring heeft de moeder van [slachtoffer 1] uitgebreid beschreven wat haar dochter haar heeft verteld over de gebeurtenissen op 21 oktober 2019 in Soest, ook ten aanzien van [slachtoffer 3] . Hoewel [slachtoffer 1] zelf niet heeft verklaard over seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer 3] , kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de informatie uit de verklaring van [naam] afkomstig is van [slachtoffer 1] . Deze informatie is daarmee afkomstig uit een andere bron dan [slachtoffer 3] , namelijk [slachtoffer 1] . De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt dat deze verklaring bovendien de verklaring van [slachtoffer 3] op een cruciaal punt ondersteunt: namelijk dat [slachtoffer 3] de seks met verdachte niet wilde en dit ook aan verdachte kenbaar heeft gemaakt door nee te zeggen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs dat verdachte en [slachtoffer 3] seks hebben gehad, maar ook dat hij [slachtoffer 3] hiertoe tegen haar wil heeft gedwongen. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor feit 1 en feit 2.
Steunbewijs ten aanzien van feit 3
De rechtbank ziet in het procesdossier daarnaast ook voldoende steun voor de verklaring van [slachtoffer 1] , omdat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] seks heeft gehad met verdachte. Nu de verklaring van [slachtoffer 3] uit een andere bron afkomstig is en deze de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate ondersteunt, zal de rechtbank verdachte veroordelen voor feit 3.
4.3.2
Ten aanzien van 18/028242-22
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), die op dat moment nog geen zestien jaar oud was, seksueel is binnengedrongen. Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft voor dit feit, voor zover hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 28 juni 2021, genummerd PL0100-2021171298-15, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Noord-Nederland, pagina 14-25.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/213189-22, feit 1:
op 21 oktober 2019 te Soest door andere feitelijkheden, te weten
  • het knijpen in en betasten van de borsten van [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum 2] 2004) terwijl die [slachtoffer 3] sliep, en
  • het met zijn hand en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] gaan en het vingeren van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] zei dat ze ongesteld was en terwijl die [slachtoffer 3] zijn hand wegduwde, en
  • het leggen van de hand van die [slachtoffer 3] op zijn penis, en
  • het zichzelf aftrekken waarbij hij de hand van die [slachtoffer 3] om zijn penis vasthield, en
  • het trachten te zoenen van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] haar hoofd telkens wegdraaide, en
  • het doen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] meermalen zei “stop”,

[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten

  • het betasten van en knijpen in de borsten, en
  • het doen van zijn hand en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] , en
  • het doen van de hand van die [slachtoffer 3] om zijn penis, en
  • het steken van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] ;
16/213189-22, feit 2:
op 21 oktober 2019 te Soest, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2004,
die toen de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt, buiten echt handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten
  • het knijpen in en betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] , en
  • het doen van zijn hand en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] , en
  • het vingeren van die [slachtoffer 3] , en
  • het leggen van de hand van die [slachtoffer 3] op zijn penis, en
  • het zichzelf aftrekken waarbij de hand van die [slachtoffer 3] om zijn penis was, en
  • het steken van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] ;
16/213189-22, feit 3:
op 21 oktober 2019 te Soest, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn penis in de anus en de vagina van die [slachtoffer 1] ;
18/028242-22:
in de periode van 26 juni 2021 tot en met 27 juni 2021, te Groningen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, meermalen, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
  • het brengen van zijn penis, vingers en tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] , en
  • het betasten van en wrijven over de vagina van die [slachtoffer 2] , en
  • het likken van de vagina en schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en
  • het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] , en
  • het aanbrengen van zuigzoenen op het lichaam van die [slachtoffer 2] ..
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/213189-22, feit 1 en feit 2
de eendaadse samenloop van
verkrachting, en
telkens met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
16/213189-22, feit 3 en 18/028242-22
telkens met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/213189-22 heeft de verdediging geen verweer gevoerd met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 18/028242-22 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens avas in de vorm van dwaling omtrent de leeftijd van aangeefster [slachtoffer 2] , omdat zij tegen verdachte gelogen zou hebben over haar leeftijd. Nu [slachtoffer 2] zich voorafgaand aan het feit tegen verdachte uitgelaten heeft over haar leeftijd – waarbij zij gezegd zou hebben dat ze zestien jaar oud is – is de op verdachte rustende onderzoeksplicht komen te vervallen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verweer van de verdediging dient te worden verworpen, omdat het bestanddeel betreffende de leeftijd van aangeefster is geobjectiveerd. Verdachte had onderzoek moeten verrichten naar de leeftijd van aangeefster, al dan niet door het vragen naar een identiteitsbewijs.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte geen sprake is geweest van een zodanig verontschuldigbare dwaling over de leeftijd van aangeefster, dat dit tot ontslag van rechtsvervolging zou moeten leiden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De minderjarigheid in het kader van artikel 245 WvSr is een geobjectiveerd bestanddeel. Van opzet of schuld van verdachte ten aanzien van die leeftijd hoeft daarom geen sprake te zijn. Toch kan de verdediging aanvoeren dat de verdachte niet strafbaar is. Van een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld kan sprake zijn indien verdachte mocht vertrouwen op de misleidende informatie van aangeefster over haar leeftijd. Bij de beoordeling hiervan dient vooropgesteld te worden dat de bescherming van minderjarigen centraal staat in de aard en de strekking van artikel 245 WvSr. Bij zedendelicten als het onderhavige gaat het om een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen, die ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf uit kunnen gaan. De normatieve ruimte voor aanvaarding van een beroep op afwezigheid van alle schuld is daarom op grond van de ratio van deze specifieke strafbepaling uiterst beperkt. Dit betekent dat verdachte een zeer verstrekkende onderzoeksplicht had om achter de werkelijke leeftijd van aangeefster te komen en dat hij aldus alles in het werk had moeten stellen wat in redelijkheid van hem kon worden verlangd om dit te onderzoeken.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte op sociale media actief is als influencer. Met zijn sociale media heeft verdachte een groot bereik met veel volgers, waaronder ook minderjarige volgers. Aangeefster [slachtoffer 2] volgde verdachte op zijn sociale media, waarna verdachte en aangeefster met elkaar hebben afgesproken. Voorafgaand aan de eerste ontmoeting kenden verdachte en [slachtoffer 2] elkaar niet. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat er zowel voorafgaand aan als ten tijde van de ten laste gelegde feiten is gesproken over de leeftijd van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] wisselende dingen heeft gezegd over haar leeftijd. Verdachte heeft zelf ook wisselende verklaringen afgelegd over de door hem ingeschatte leeftijd van [slachtoffer 2] . Het enkele feit dat aangeefster tegen verdachte op enig moment zou hebben gezegd dat ze zestien jaar oud was, verschoont verdachte onder deze omstandigheden niet van zijn plicht om de leeftijd van aangeefster nader te onderzoeken, omdat de leeftijd van [slachtoffer 2] kennelijk niet zo duidelijk voor hem was. Verdachte had voorzichtiger moeten zijn en meer onderzoek moeten (en kunnen) verrichten naar haar werkelijke leeftijd, voordat hij ervoor koos seks te hebben met een meisje dat hij niet kende, te meer omdat hij een bekende influencer is met ook minderjarige volgers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake was van afwezigheid van alle schuld en verwerpt het verweer van de verdediging. Er is – kortom - geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte – in het kader van de recent afgegeven zorgmachtiging – geen gevangenisstraf op te leggen, omdat een gevangenisstraf de zorg in het kader van deze zorgmachtiging zou doorkruisen. De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een taakstraf. Nader door de raadsvrouw aangehaalde aandachtspunten betreffende de strafmaat worden voor zover relevant besproken onder ‘het oordeel van de rechtbank’.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
Via zijn sociale media is verdachte in contact gekomen met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , nadat zij waren weggelopen uit een instelling voor kwetsbare jongeren. Verdachte heeft hen opgehaald en meegenomen naar de woning van zijn ouders, waar zij de nacht hebben doorgebracht. Gedurende de nacht heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting van en daarmee aan het seksueel binnendringen van de veertienjarige [slachtoffer 3] . Verdachte heeft zich diezelfde nacht vervolgens schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van de destijds vijftienjarige [slachtoffer 1] . Ruim anderhalf jaar later heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van de vijftienjarige [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft met [slachtoffer 3] seks gehad terwijl zij aan verdachte duidelijk maakte dat zij dit niet wilde. Dit is een zeer ernstig feit. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 3] . Hoewel [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden hebben verklaard dat zij met de seks met verdachte hebben ingestemd, zijn ook deze ontuchtige handelingen ernstige feiten. Door de wetgever is de lichamelijke en geestelijke integriteit van jeugdigen jonger dan zestien jaar uitdrukkelijk beschermd. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase en dienen op seksueel gebied beschermd te worden, ook tegen zichzelf.
Door de ontuchtige handelingen te plegen met deze minderjarigen heeft verdachte de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens boven de belangen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gesteld. Daarmee heeft verdachte de seksuele ontwikkeling van deze slachtoffers doorkruist. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog langdurig nadelige, psychische gevolgen (kunnen) ondervinden, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen door [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] . Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank constateert dat verdachte meermalen en over een langere tijdsperiode seks heeft gehad met minderjarige meisjes met wie hij via zijn sociale media in contact is gekomen. De rechtbank ziet hierin een zeer zorgelijk patroon waarbij verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn positie als influencer om in contact te komen met zijn slachtoffers. Verdachte spreekt zelf van ‘fans’. Gelet op zijn kennelijke populariteit op internet bij jonge volgers zou verdachte een terughoudende, verantwoordelijke en zorgvuldige houding passen, maar deze heeft hij in het geheel niet laten zien.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 12 september 2023, waaruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de kennisgeving mondelinge uitspraak verplichte zorg van 25 september 2023 van de verlening van een zorgmachtiging voor verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte toegelicht dat het slecht met hem gaat. Hij maakt psychotische episodes door en slikt momenteel anti-psychotica. De rechtbank houdt hier rekening mee bij het bepalen van de straf.
8.3.3
De straf
Het voorgaande rechtvaardigt, gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en rechterlijke uitspraken in soortgelijke gevallen, in beginsel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. De raadsvrouw heeft betoogd dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd omdat hiermee het zorgtraject van verdachte zou kunnen worden doorkruist. Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank ziet wel de noodzaak dat verdachte zorg en begeleiding krijgt voor zijn psychische problemen en zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van veel beperktere duur dan gebruikelijk is in soortgelijke zaken.
Hoewel de overschrijding van de redelijke termijn ter terechtzitting niet ter sprake is gekomen, houdt de rechtbank hier in strafmatigende zin rekening mee. De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop, nu (een deel van) de feiten vier jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast acht de rechtbank passend en geboden een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 240 uren.

9.BESLAG

De rechtbank zal gelasten dat de in beslag genomen telefoon wordt teruggegeven aan verdachte. Deze beslissing is in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 10.000. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 16/213189-22 feit 3 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 5.128,14. Dit bedrag bestaat uit € 128,14 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer 18/028242-22 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000 en de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van [slachtoffer 2] integraal toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw primair verzocht om haar niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de gevoerde verweren betreffende de bewezenverklaring. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het causale verband onvoldoende uit de stukken kan worden afgeleid.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw primair verzocht om haar niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het gevoerde verweer betreffende de strafbaarheid van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van het immateriële deel van de vordering aangevoerd dat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld bij [slachtoffer 2] niet kan worden vastgesteld. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering heeft de raadsvrouw geen subsidiair verweer gevoerd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
Verdachte is seksueel binnengedrongen bij [slachtoffer 1] terwijl zij nog geen zestien jaar was. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] ‘op andere wijze’ is aangetast in haar persoon. Het psychische letsel dat daaruit voortvloeit vormt daarmee rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht, een schadevergoeding van € 2.000 billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade dan ook tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [slachtoffer 2]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft reiskosten gevorderd bestaande uit ritten naar de psycholoog met een totaalbedrag van € 128,14. Deze schadepost is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en ook is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij voornoemde schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder parketnummer 18/028242-22 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarom de gevorderde materiele schade toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente telkens vanaf de datum waarop de betreffende reiskosten zijn gemaakt tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
erdachte is seksueel binnengedrongen bij [slachtoffer 2] terwijl zij nog geen zestien jaar was. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] ‘op andere wijze’ is aangetast in haar persoon. Het psychische letsel dat daaruit voortvloeit vormt daarmee rechtstreekse schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht, een schadevergoeding van
€ 1.500 billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade dan ook tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.628,14, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 128,14 aan materiele schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente telkens vanaf de datum waarop de betreffende reiskosten zijn gemaakt tot de dag van volledige betaling en over het bedrag van € 1.500 aan immateriële schade vanaf 26 juni 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 55, 57, 63, 242 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 8 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
Algemene voorwaarden
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK GSM 60 Deponeren (Omschrijving: 1397865, zwart, merk: Apple Iphone);
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.000;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.000 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.628,14;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van € 1.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van € 128,14 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf de datum waarop de betreffende reiskosten zijn gemaakt tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.628,14 te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 128,14 aan materiële schade, telkens vanaf de datum waarop de betreffende reiskosten zijn gemaakt tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 1.500 aan immateriële schade vanaf 26 juni 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 26dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. F.H. Schormans en mr. H.J. van Woudenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2023.
Mrs. Van Buel en Schormans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/213189-22
1
hij op of omstreeks 21 oktober 2019 te Soest
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten
- het knijpen in/betasten van de borsten van [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum 2]
2004), terwijl die [slachtoffer 3] sliep en/of
- het met zijn hand/vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] gaan en/of het vingeren van
die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] zei dat ze ongesteld was en/of terwijl die [slachtoffer 3] zijn
hand wegduwde en/of
- het leggen van de hand van die [slachtoffer 3] op zijn, verdachtes, penis en/of
- het zichzelf aftrekken waarbij hij, verdachte, de hand van die [slachtoffer 3] om zijn penis
vasthield en/of
- het trachten te zoenen van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] haar hoofd telkens
wegdraaide en/of
- het doen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] meermalen
zei "stop",
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
te weten
- het betasten van/knijpen in de borsten en/of
- het doen van zijn hand en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
- het doen van de hand van die [slachtoffer 3] om zijn penis en/of
- het steken van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] ;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 oktober 2019 te Soest,
met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2004,
die toen de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
te weten
- het knijpen in/betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] en/of
- het doen van zijn hand en/of vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
- het vingeren van die [slachtoffer 3] en/of
- het leggen van de hand van die [slachtoffer 3] op zijn, verdachtes, penis en/of
- het zichzelf aftrekken waarbij de hand van die [slachtoffer 3] om zijn penis was en/of
- het steken van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] ;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 21 oktober 2019 te Soest,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2004, die de leeftijd van twaalf
jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1] ,
te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus en/of de vagina van die [slachtoffer 1]
;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
18/028242-22
hij in of omstreeks de periode van 26 juni 2021 tot en met 27 juni 2021, te
Groningen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2005, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of tong in de vagina
en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] , en/of
- het betasten en/of wrijven van/over de vagina van die [slachtoffer 2] , en/of
- het likken van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer 2] , en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] , en/of
- het aanbrengen van zuigzoenen op het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II: de bewijsmiddelen [1]
Een in de wettelijke vorm opgemaakt van proces-verbaal van aangifte van 9 februari 2022, genummerd PL0900-2021080883-3, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , zakelijk weergegeven:
Achternaam: [slachtoffer 3]
Voornamen: [slachtoffer 3]
Geboren: [geboortedatum 2] 2004 [2]
Het is gebeurd op 21 oktober 2019 in Soest. [3] Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) begon in mijn tieten te knijpen en daar werd ik wakker van. Het begon over mijn hoodie heen. Daarna ging hij via de bovenkant van mijn hoodie met zijn hand in mijn hoodie, in mijn bh en betastte toen mijn borsten op mijn blote huid. Hij ging met zijn hand naar beneden. Bij mijn kut. Ik was ongesteld. Ik zei dat ik ongesteld was om hem af te schrikken. Hij zei dat maakt niet uit. Ik duwde zijn hand weg. Hij ging met zijn hand in mijn broek en onderbroek. Hij vingerde mij. Ik was echt zwaar ongesteld. Hij ging echt in mijn vagina. [4]
Hij pakte mijn hand. Hij probeerde mijn hand op zijn 'dick' te leggen. Ik deed niks. Hij deed zijn broek open en trok met mijn hand zichzelf af. Ik deed mijn ogen dicht en lag met mijn hoofd de andere kant op. Hij probeerde me te zoenen. Dit had ik ook nog nooit gedaan dus mijn hoofd was steeds weg. Ik probeerde met alles duidelijk te maken dat ik niet wilde. Dat had hij wel kunnen bedenken, omdat ik niets terug deed.
Hij deed mijn broek naar beneden, met mijn ondergoed tegelijkertijd. Hij stopte zijn penis in mij. Ik zei stop. Maar niet heel hard. Hij hoorde mij wel. [5] Ik kon gewoon praten en was duidelijk genoeg. Maar hij ging door. Hij ging verder. Hij neukte mij van achteren. Hij stopte zijn pik in mijn kut. Ik zei weer stop. Hij ging weer verder. Na drie keer stop zeggen stopte hij. [6]
Toen begon het dat hij het met [slachtoffer 1] deed. Hij is niet klaargekomen, anders zou hij [slachtoffer 1] daarna niet hebben geneukt. Hij zat daar met heel veel zin. Hij vroeg of we verder zouden gaan. Ik zei: "nee ga maar naar haar". Ik bedoelde hiermee [slachtoffer 1] . Hij zei: "Is het raar als ik jou ( [slachtoffer 1] ) neuk waar [slachtoffer 3] bij is?" [slachtoffer 1] keek mij aan en ik zei doe je ding. Ik deed mijn ogen dicht en hoorde wel alles. [7]
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 januari 2020, genummerd PL0900-2019335066-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] , zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] gaf aan dat ze het niet leuk vond dat [verdachte] eerst seks had met [slachtoffer 3] , dat zij het niet wilde en dat [verdachte] toen seks met [slachtoffer 1] had. Ze (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) werd wakker en ze hoorde dat [verdachte] en [slachtoffer 3] seksuele handelingen deden. [slachtoffer 3] had gezegd dat ze geen seks wilde omdat ze ongesteld was en dat hij maar met [slachtoffer 1] seks moest hebben. [8]
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2020, genummerd PL0900-2019335066-7, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , zakelijk weergegeven:
Het kindvriendelijke studioverhoor van [slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] 2004. [9]
[verdachte] ging met mij seks hebben. Hij ging er bij mij in. Hij deed zijn lul in mijn vagina. Hij heeft het ook anaal gedaan. [10]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 augustus 2022, genummerd PL0900-2019335066 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 133.
2.Pagina 43.
3.Pagina 44.
4.Pagina 45.
5.Pagina 46.
6.Pagina 47.
7.Pagina 48.
8.Pagina 17.
9.Pagina 27.
10.Pagina 31.