In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2023 het verzoek tot wraking van de rechter mr. R.M. Berendsen ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich benadeeld voelde door de beslissingen van de rechter in de hoofdzaak, waarin op 26 oktober 2022 een (tussen)vonnis was gewezen. De verzoeker stelde dat de rechter zonder mondelinge behandeling had geoordeeld dat hij bevoegd was om de hoofdzaak verder te behandelen en dat hij deze niet hoefde door te verwijzen naar de handelskamer. De verzoeker meende dat de rechter partijdig was en dat de rechtbank Den Haag bevoegd was om de hoofdzaak te behandelen.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wraking niet bedoeld is voor het beoordelen van voorlopige oordelen van de rechter, tenzij deze onbegrijpelijk zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzingen gaven voor (schijn van) partijdigheid. De beslissing van de rechter om geen mondelinge behandeling te plannen en zich bevoegd te verklaren, werd gekwalificeerd als procesbeslissingen, die niet tot wraking kunnen leiden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.