ECLI:NL:RBMNE:2023:540

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
548120 / HA RK 22-242
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure ongegrond verklaard

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2023 het verzoek tot wraking van de rechter mr. R.M. Berendsen ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die zich benadeeld voelde door de beslissingen van de rechter in de hoofdzaak, waarin op 26 oktober 2022 een (tussen)vonnis was gewezen. De verzoeker stelde dat de rechter zonder mondelinge behandeling had geoordeeld dat hij bevoegd was om de hoofdzaak verder te behandelen en dat hij deze niet hoefde door te verwijzen naar de handelskamer. De verzoeker meende dat de rechter partijdig was en dat de rechtbank Den Haag bevoegd was om de hoofdzaak te behandelen.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat wraking niet bedoeld is voor het beoordelen van voorlopige oordelen van de rechter, tenzij deze onbegrijpelijk zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzingen gaven voor (schijn van) partijdigheid. De beslissing van de rechter om geen mondelinge behandeling te plannen en zich bevoegd te verklaren, werd gekwalificeerd als procesbeslissingen, die niet tot wraking kunnen leiden. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 548120 / HA RK 22-242
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van10 februari 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoeker van 17 november 2022;
  • de reactie van de rechter van 24 november 2022;
  • de uitstelverzoeken en e-mails van verzoeker van 1 december 2022, 5 december 2022 en 5 januari 2023.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 27 januari 2023 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen.
Verzoeker heeft spreekaantekeningen overgelegd en voorgelezen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.M. Berendsen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 9649507 MC EXPL 22-558 BmR/482 (hierna te noemen: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter heeft op 26 oktober 2022 in de hoofdzaak (tussen)vonnis gewezen. De rechter heeft, zonder daartoe een mondelinge behandeling te gelasten, geoordeeld dat hij bevoegd is om de hoofdzaak verder te behandelen en dat hij deze niet hoeft door te verwijzen naar de handelskamer. Daarnaast heeft de rechter in het vonnis onder meer geoordeeld dat verzoeker bedrijfsmatig heeft gehandeld, terwijl er niet op de daarop van toepassing zijnde verweren van verzoeker is ingegaan. Hierdoor is bij verzoeker de schijn van partijdigheid van de rechter gewekt. Bovendien meent verzoeker dat de rechtbank Den Haag bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen. Verzoeker verzoekt de wrakingskamer om de zaak door te verwijzen naar de rechtbank Den Haag.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk of ongegrond moet worden verklaard. Het feit dat verzoeker het niet eens is met de (voorlopige) beslissing levert geen grond voor wraking op. De rechter heeft de eiser in de hoofdzaak in de gelegenheid gesteld te reageren op de vraag van verzoeker om verwijzing naar de handelskamer. Een mondelinge behandeling terzake heeft de rechter vervolgens niet nodig geacht. Dat is een procesbeslissing en die beslissing kan als zodanig niet leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Verder is er nog niet beslist op het verweer van verzoeker dat de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd zou zijn. De hoofdzaak is voor nadere conclusies van partijen verwezen naar een rolzitting.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer verklaart het wrakingsverzoek ongegrond en zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.4.
De wrakingskamer ziet in de omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd geen aanwijzingen dat er sprake is van (schijn van) partijdigheid. Dat de rechter op basis van het woord “winst derving” voorlopig ervan uitgaat dat verzoeker bedrijfsmatig heeft gehandeld, betreft een voorlopig oordeel van de rechter. Wraking leent zich niet voor het beoordelen van een (voorlopig) oordeel, tenzij dit oordeel objectief bezien volstrekt onbegrijpelijk is. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Datzelfde geldt voor het voorlopig oordeel van de rechter dat de koopovereenkomst als een koop op afbetaling is te kwalificeren, maar ook, naar voorlopig oordeel, als een consumentenovereenkomst. Het betoog van verzoeker dat de rechter in zijn (tussen)vonnis geheel voorbij is gegaan aan zijn verweer en er ook geen nadere onderbouwing dan wel uitleg is gegeven ten aanzien van deze beslissing, is ook geen grond voor toewijzing van het verzoek. De wijze waarop een (tussen)vonnis wordt gemotiveerd is namelijk ook geen grond voor wraking.
3.5.
De beslissingen van de rechter waarmee hij zich bevoegd verklaard en niet overgaat tot het plannen van een mondelinge behandeling zijn procesbeslissingen. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden
.De wrakingskamer ziet niet dat zich omstandigheden voordoen die daarvan blijk geven
.
3.6.
Tot slot heeft de wrakingskamer geen bevoegdheid om de hoofdzaak door te verwijzen naar de rechtbank Den Haag. De rechter heeft hierover aangegeven dat hij op dat later opgekomen punt nog moet beslissen.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 9649507 MC EXPL 22-558 BmR/482 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mr. H.B.W. Beekman en
mr. M.M. Janssen-Witteveen, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr.
J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.
de griffier de voorzitter
de griffier is niet in staat
deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.