Overwegingen
1. De gemachtigde van eiseres heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformuleerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres de specifieke gronden die in deze zaak aan de orde zijn toegelicht. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
2. Het object betreft een onbebouwd perceel met een oppervlakte van 9.120 m2. Eiseres heeft dit in gebruik voor trainingsdoeleinden van haar hondencentrum.
Uitspraak op bezwaar na ambtshalve vermindering?
3. Uitgaande van de data van de besluiten is de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2020, met daarin de ambtshalve vermindering voor het jaar 2021, vooraf gegaan aan de aanslag voor het jaar 2021. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat dit in de praktijk niet zo uitpakt, omdat aanslagen altijd eerder worden verstuurd dan de datum die op de aanslag staat. Belastingplichtigen ontvangen dus een aanslag met een datum die in de toekomst ligt. De volgorde waarin de gang van zaken volgens de heffingsambtenaar is verlopen is dan ook dat eiseres éérst de aanslag voor het jaar 2021 (met de hogere waarde van € 47.000,-) en daarna de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2020 (met de ambtshalve vermindering voor 2021 tot € 27.000,-) heeft ontvangen.
4. Eiseres heeft dit op de zitting betwist en de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de door hem geschetste feitelijke gang van zaken niet kan bewijzen. Dat komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank gaat daarom uit van de data die op de beschikkingen staan, en dat betekent dat eiseres, na de eerdere aankondiging van de ambtshalve vermindering, tóch een aanslag heeft gekregen met een hogere waarde van € 47.000,-. In het licht van de aankondiging van de ambtshalve vermindering is het voorstelbaar dat eiseres tegen deze aanslag bezwaar heeft gemaakt. De uitspraak op bezwaar over 2020, waarin een waarde van € 27.000,- wordt “gehandhaafd” moet in dit licht worden aangemerkt als het gegrond verklaren van het bezwaar en als een gedeeltelijke herroeping van de aanslag. De heffingsambtenaar is daarbij ten onrechte niet overgegaan tot het vergoeden van de door eiseres in de bezwaarfase gemaakte proceskosten. Het beroep is om die reden gegrond en de rechtbank zal daarin alsnog voorzien.
5. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar de waarde van het object te hoog heeft vastgesteld. Eiseres bepleit een waarde van niet meer dan € 19.000,-.
6. De heffingsambtenaar heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2020 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De waarde in het economisch verkeer is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als het object op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop zou zijn aangeboden. De taxateur van de heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat voor de waardering van de grond is aangesloten bij de agrarische grondprijzen (circa € 7,-/8,- per m2). Eiseres heeft deze grondprijzen niet gemotiveerd betwist. De prijs per m2 die de heffingsambtenaar heeft gehanteerd (€ 3,-), ligt hier aanzienlijk onder. Bovendien heeft eiseres niet gemotiveerd waarom deze waarde onjuist zou zijn.
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 27.000,- niet te hoog is.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
8. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
9. In deze zaken is sprake van een opvolgende bezwaar- en beroepsprocedure. De behandeling daarvan mag maximaal twee jaar in beslag nemen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. In dit geval doen zich bijzondere omstandigheden voor die maken dat de rechtbank de termijn met één maand zal verlengen. De rechtbank heeft eerder overwogen dat de gemachtigde van eiseres al lang weet dat de verzoeken om uitstel van betaling voor het griffierecht die hij zonder enige ter zake doende onderbouwing steeds weer doet, geen enkele kans van slagen hebben. Het oponthoud in de procedure bij de rechtbank dat daardoor ontstaat moet daarom tot verlenging van de redelijke termijn leiden.
10. De rechtbank heeft in op 30 september 2022 een nota gestuurd voor de voldoening van het verschuldigde griffierecht binnen vier weken. De gemachtigde van eiseres heeft het griffierecht echter niet betaald. Op 29 oktober 2022 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiseres een herinnering tot betaling van het griffierecht binnen vier weken gestuurd. Op 3 november 2022 heeft de gemachtigde van eiseres een verzoek tot uitstel van betaling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht gedaan. Op 28 november 2022 is het griffierecht voldaan. Op 20 december 2022 heeft de rechtbank het verzoek tot uitstel van betaling van het griffierrecht afgewezen. Tussen het laatst mogelijke betaalmoment (vier weken na de eerste nota ter voldoening van het griffierecht) en het daadwerkelijk betalen van het griffierecht zit een periode van één maand. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn verlengd moet worden met één maand vanwege de door gemachtigde van eiseres veroorzaakte vertraging in de procedure.
11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 10 maart 2021 tot deze uitspraak, twee jaar en zeven maanden is verstreken zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden. Eiseres heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade. De bezwaarprocedure heeft – gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift – ruim zestien maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is daarom volledig aan de heffingsambtenaar toe te rekenen.
12. De rechtbank hanteert in zaken over de Wet WOZ voor de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als uitgangspunt een forfaitair tarief van € 50,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.Dat leidt in dit geval tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-, te betalen door de heffingsambtenaar.
Conclusie en bijkomende beslissingen
13. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar van 18 mei 2022 vernietigen voor zover daarbij niet is beslist om de door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden. De uitspraak op bezwaar en de daarin vastgestelde waarde van € 27.000,- blijft voor het overige in stand.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat de heffingsambtenaar aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Daarbij zal de rechtbank ook voorzien in een veroordeling in de kosten in bezwaar, die de heffingsambtenaar ten onrechte achterwege heeft gelaten. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 566,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 296,-, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25). Daarbij is de rechtbank voor de beroepsfase in afwijking van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitgegaan van een waarde per punt van € 837,-, in lijn met de rechtspraak van de Hoge Raad. De rechtbank hanteert in lijn met haar vaste uitgangspunten een wegingsfactor van 0,25, omdat het slagen van het beroep alleen betrekking heeft op een geschil dat is beperkt tot proceskosten.