6.2.De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de gegeven onderbouwing aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Wat eiseres heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
7. Eiseres voert aan dat bij de waardebepaling ten onrechte geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de coronacrisis. Daarin volgt de rechtbank eiseres niet. Op de waardepeildatum (1 januari 2020) was in Nederland nog geen sprake van een uitbraak van het coronavirus en dus ook niet van de gevolgen daarvan. De coronacrisis is bovendien geen reden om uit te gaan van de toestandsdatum van 1 januari 2021. Op grond van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ wordt de toestandsdatum als peildatum gehanteerd als de onroerende zaak een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een specifiek voor de onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid. De coronacrisis kan niet worden aangemerkt als een specifiek voor de onroerende zaak van eiseres geldende bijzondere omstandigheid. Dat zich een andere in artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ omschreven omstandigheid heeft voorgedaan, is niet gesteld en ook niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de waardebepaling van de onroerende zaak dan ook terecht uitgegaan van de waardepeildatum en bestond er geen aanleiding om rekening te houden met de coronacrisis, al dan niet door een coronakorting toe te passen.
8. Volgens eiseres wordt haar onroerende zaak ten onrechte door de heffingsambtenaar als restaurant getypeerd, terwijl het gaat om een café/bar. De gehanteerde referentieobjecten zijn volgens eisers allesbehalve cafés of bars en daarom niet vergelijkbaar. De grond slaagt niet. De heffingsambtenaar heeft voldoende vergelijkbare referentieobjecten opgevoerd om de waarde te kunnen bepalen. De heffingsambtenaar heeft op de zitting toegelicht dat de omschrijving van de onroerende zaak ook ‘café/restaurant’ had kunnen zijn omdat er kan worden gegeten, maar dat het er in de waardering om gaat dat wordt vergeleken met referentieobjecten die ook een horecabestemming hebben. De rechtbank kan dit volgen. Het is namelijk niet zozeer relevant hoe de onroerende zaak wordt gebruikt, maar welke gebruiksmogelijkheden een onroerende zaak (voor een potentiële koper en/of huurder) heeft. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat is gekozen voor referentieobjecten die op een korte afstand van de onroerende zaak zijn gelegen zodat sprake is van een vergelijkbare passentenstroom. Naast het referentieobject [adres 5] dat een horecagelegenheid is zijn de referentieobjecten [adres 6] en [adres 7] gebruikt. Die referentieobjecten mogen, hoewel zij nu in gebruik zijn als winkel, volgens de bestemming ook als horeca geëxploiteerd worden. Referentieobject [adres 8] betreft een kantoor, maar is gekozen omdat het direct naast de onroerende zaak is gelegen en daarom goed vergelijkbaar is qua locatie. De heffingsambtenaar heeft met de toelichting de keuze voor de gehanteerde referentieobjecten afdoende gemotiveerd.
9. Eiseres heeft specifiek ten aanzien van referentieobject [adres 5] aangevoerd dat het verkoopcijfer niet bruikbaar is, omdat het object niet alleen met een opslag en restaurant, maar ook met een bovenwoning is verkocht. Volgens eiseres vormt de bovenwoning een bepalende factor in de gerealiseerde verkoopprijs en uiteindelijk de waardering. In reactie op de grond van eiseres heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de factor van 16,4 die in de taxatiematrix staat vermeld alleen op basis van de waarde van de niet-woning van de onroerende zaak tot stand is gekomen. De waarde van de woning is getaxeerd op € 525.000,- en voor de berekening in mindering gebracht op de gerealiseerde voor waardeontwikkeling gecorrigeerde verkoopprijs van € 1,7 miljoen. In de koopakte staat vermeld dat de woning op € 465.000,- is gewaardeerd en de niet-woning op € 935.000,-. De getaxeerde waarde van de woning is aldus de heffingsambtenaar in zijn nadeel en in het voordeel van eiseres uitgelegd, omdat als de koopakte zou worden aangehouden de kapitalisatiefactor nog hoger zou uitvallen dan 16,4. Eiseres heeft in reactie hierop aangevoerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet de koopakte heeft overgelegd, maar dit is in strijd met de goede procesorde. Eiseres heeft dit pas op de zitting aangevoerd. Van de heffingsambtenaar kan dan niet worden verwacht dat hij dit stuk alsnog in het geding brengt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar in deze zaak kunnen volstaan met de op zitting gegeven toelichting en geloofwaardige verklaring over de getaxeerde waarde van de woning in de koopakte. Daaruit volgt dat de rechtbank het verkoopcijfer van [adres 5] bruikbaar acht.
10. Eiseres stelt onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021dat de heffingsambtenaar niet had uit mogen gaan van getaxeerde huurwaardes voor het bepalen van de kapitalisatiefactoren uit de verkoopcijfers van de referentieobjecten en daarom is, naar de rechtbank begrijpt, de gehanteerde kapitalisatiefactor voor de onroerende zaak onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is het niet eens met eiseres. Volgens de rechtbank kan uit voornoemde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet worden afgeleid dat getaxeerde huurwaardes zonder meer niet bruikbaar zijn om de kapitalisatiefactor mee te onderbouwen. Huurwaardes mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor worden getaxeerd, zolang deze huurwaardes maar aannemelijk worden gemaakt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval, omdat de heffingsambtenaar twee bruikbare gerealiseerde huurcijfers heeft overgelegd (van [adres 2] en [adres 4] ) en deze huurcijfers in lijn zijn met de getaxeerde huurwaardes. Eiseres heeft bovendien niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank zou kunnen concluderen dat de getaxeerde huurwaardes niet juist zijn.
11. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar een bottom-up berekening had moeten maken van de kapitalisatiefactor, maar de rechtbank volgt eiseres daarin niet. De heffingsambtenaar heeft de kapitalisatiefactor onderbouwd met daadwerkelijk gerealiseerde verkoopcijfers en marktgegevens van objecten die geschikt zijn om de waarde van de onroerende zaak van eiseres mee te bepalen. De heffingsambtenaar is dan niet gehouden een (extra) berekening aan de hand van de bottom-up methode over te leggen. Aan de bottom-up methode wordt doorgaans pas toegekomen als er onvoldoende directe marktgegevens zijn om de waarde in het economisch verkeer mee te bepalen, omdat de bottom-up methode uitgaat van indirecte marktgegevens en veel schattingen van percentages bevat.
Aanschrijven van eigenaar
12. Eiseres heeft kort voor de zitting aangevoerd dat de eigenaar van de onroerende zaak niet is uitgenodigd om aan deze procedure deel te nemen. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de eigenaar niet is aangeschreven door de rechtbank dateert van na de datum van de uitspraak op bezwaar. Alleen al daarom kan wat eiseres aanvoert niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Met de beantwoording van de vraag of belanghebbende partijen wel of niet hadden moeten worden betrokken in de procedure is bovendien niet het belang van eiseres gediend, maar dat van die eventuele derde partijen.
De immateriële schadevergoeding
13. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voor de behandeling van haar bezwaar en beroep.
14. Voor behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepstermijn sprake is, wordt een periode van twee jaar als redelijk gezien. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar op 22 maart 2021 ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 22 september 2023. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar met 6 maanden is overschreden. De rechtbank hanteert als uitgangspunt een forfaitair tarief van € 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden.Eiseres heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 50,-. De overschrijding van de redelijke termijn is te wijten aan de heffingsambtenaar (die 13 maanden over de behandeling van het bezwaar heeft gedaan). Daarom zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen tot betaling van de schadevergoeding.
15. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
16. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep – overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
De kosten voor rechtsbijstand
17. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in haar proceskosten, die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
18. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank het verzoek om proceskosten in beroep afwijzen.
19. Voor de beoordeling van het verzoek om immateriële schadevergoeding hoefde de gemachtigde van eiseres vrijwel geen werkzaamheden te verrichten, en uit de processtukken blijkt dat hij dat ook niet heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedure over het verzoek om vergoeding van immateriële schade. De rechtbank sluit hier aan bij haar uitspraak van 21 december 2022.